12
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 24 Januarij 1884.
materieelin tegenwoordigheid van het collegie van brandmees
ters of van gecommitteerden uit hun middenonderzocht en
beproefd en het daarbij behoorend personeel geoefend.
Tweemaal in het jaar wordt eene gecombineerde oefening
gehouden van het personeel met vier spuiten.
Met de reddingstoestellenbrandladders en haken worden
viermaal in het jaar oefeningen gehouden.
Van dit onderzoek en deze oefeningen worden burgemees
ter en wethouders tweemaal 24 uren vóór den aanvang door
het collegie van brandmeesters in kennis gesteld. Het deelt hun
binnen acht dagen den uitslag van het onderzoek mede, zoo
noodig met voorstellen tot verbetering.
Art. 6. Zonder vergunning van den burgemeester, wordt
geen materieel buiten de gemeente vervoerd.
2. Voorzorgen.
Art. 7. Bij buitengewone gelegenheden of indien de ge
steldheid van het weder bijzondere voorzorg noodzakelijk
maaktwordtzoo dikwijls daartoe door burgemeester en
wethouders de last wordt verstrekteen vereischt getal man
schappen met een der brandspuiten op wacht gesteld.
Van 15 November tot 15 Februarij trekt deze brandwacht
eiken nacht op.
Indien de opperbrandmeester het in dienst stellen eener
dusdanige wacht noodig acht, vraagt hij hiertoe magtiging
van den burgemeester.
In spoedvereischende gevallen is hij bevoegd ook zonder
voorafgaande magtiging eene wacht in dienst te stellen.
Hij geeft daarvan onverwijld kennis aan den burgemeester.
Art. 8. Des winters, bij besloten waterworden van wege
de gemeente in alle binnen- en buitengrachten bijten gemaakt
en open gehouden op zoodanige plaatsen, als door den bur
gemeester na gehoord advies van den opperbrandmeester
noodig wordt geacht.
HOOFDSTUK II.
Personeelbelast met het beheer en het gebruik der brand-
bluschmiddelen en met de dienst daarbij.
1. Inrigting.
Art. 9. Het beheer over de brandbluschmiddelen en het
bestuur bij het gebruik daarvan worden opgedragen aan
een collegie van brandmeesters.
Dit collegie bestaat uit
a. een opperbrandmeester
b. een genoegzaam getal brandmeesters, evenredig aan het
getal brandspuitente wetenvoor elke spuituit één zuig
en perspomp ieder van twee cylinders voorzienbestaande,
drie brandmeesters en voor iedere enkele spuit met zuig- en
persvermogen, voorzien van één of twee cylinders, één brand
meester voor zoover daarin niet op andere wijze door het
collegie van brandmeestersbij reglement van ordewordt
voorzien.
Art. 10. Elke spuituit eene zuig- en perspompieder
van twee cylinders voorzien, bestaande, wordt bediend door:
a. twee directeuren en twee adjunct-directeuren;
b. twee pijphouders en twee adjunct-pijphouders
c. twee korporaals
d. zooveel pompgasten als het collegie van brandmeesters noo
dig zal oordeelen.
Elke spuitalleen uit zuig- en perspompieder van een
of twee cylinders voorzienbestaandewordt bediend door
een directeur en een adjunct-directeur
b. een pijphouder en een adjunct-pijphouder
c. een korporaal
d. zooveel pompgasten als het collegie van brandmeesters
noodig zal oordeelen.
Art 11. Het collegie van brandmeesters stelt een bode en een
adjunct-bode aan, ten einde den opperbrandmeester en de
brandmeesters in alles ten dienste te staan wat het beheer
van de brandweer betreften bij brand eerstgenoemde te
vergezellen en diens tegenwoordigheid door een daarvoor te
stellen teeken aan te wijzen.
Art. 12. Er worden bij de brandweer aangesteld:
a. twaalf personen, onder den naam van bergers, die be
last zijnbij brandgoederen uit de brandende of bedreigde
gebouwen te bergen en te bewaren indien de bewoners of
gebruikers dier gebouwen dit verlangen of de brandbare aard
der zich in de brandende of bedreigde gebouwen bevindende
goederen het wegnemen daarvan noodig of wenschelijk
maakt, ter beoordeeling van den burgemeester of den opper
brandmeester.
Een dier bergers bekleedt den rang van opziener en een
dien van adjunct-opziener;
b. twaalf personen, onder den naam van redders, die
belast zijn met het bezigen der toestellen tot redding van
menschen en verder met het verrigten vau die diensten
welke in het belang der brandweer noodig zijn en hun door
de bevoegde magt worden opgedragen.
Een dier redders bekleedt den rang van opziener en een
dien van adjunct-opziener.
Art 13. De onderscheidingsteekenen zijn voor
1. den opperbrandmeester:
a. een stokgeschilderd met de nationale kleuren en het
wapen der gemeentebenevens een sleutel met een zilveren
plaatwaarop aan de eene zijde het woord „Opperbrandmeester"
en aan de keerzijde het wapen der gemeente is ingesneden
b. een blaauw en geel zijden lint, ter breedte van twee en
dertig millimeter, waaraan is bevestigd het wapen der ge
meente van Berlijnsch zilver
2. de brandmeesters:
a. een stokgelijk aan dien van den opperbrandmeester
b. een lint en wapen gelijk aan dat sub l b hiervoor om
schreven
c. de directeuren en adjunct-directeuren, pijphouders ad
junct-pijphouders en korporaals
een wit lederen band om den arm waarop de voorletters
van hunne kwaliteit en het nummer der spuitwaartoe ze
behooren zijn geschilderd
d. de pompgasten
een zwart lederen band om den armwaarop een koperen
plaat met de letter Z voor hen die bij de zuigpomp, en P
voor hen, die bij de perspomp zijn geplaatsten het nummer
der spuitwaarbij ze behooren
ede bergers
een driekleurige band om den arm.
Voor den opziener bij de bergers is deze band voorzien van
het wapen der gemeente, van Berlijnsch zilvervoor den ad
junct-opziener van de woorden .Adjunct-opziener";
f. de redders
een zwart lederen pet met breeden witten randwaarop
met zwarte letters het woord „Brandweer" is geschilderd.
Voor den opziener bij de redders is deze band voorzien van
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 24 Januarij 1884.
13
het wapen der gemeente, van Berlijnsch zilver, voor de adjunct-
opzieners bij de redders van de woorden: „Adjunct-opziener";
g. den bode en den adjunct-bode:
een wit lederen band om den arm, waarop het woord: j
„Bode" of „Adjunct-bode" is geschilderd.
2 Benoeming diensten en ontslag.
Art. 14 De benoeming geschiedt:
van den opperbrandmeester en de brandmeesters door
burgemeester en wethoudersop eene aanbeveling van twee
personendoor het collegie van brandmeesters op te maken.
Deze aanbeveling wordt bij iedere periodieke aftreding vóór
1 November ingezonden
b. van de directeuren, adjunct-directeurenpijphouders en
adjunct-pijphouders, korporaals, pompgasten, reddersden
bode en den adjunct-bode door het collegie van brandmeesters.
Van de benoeming geschiedt mededeeling aan burgemeester
en wethouders
c. van de bergers door burgemeester en wethouders op eene
aanbeveling van ten minste twee personen voor iederen te be
noemen berger, door het collegie van brandmeesters op te
maken.
Art. 5. Personen, tot de schutterlijke dienst verpligt, wor
den niet tot de bij het vorig art. onder lett. c bedoelde
betrekkingen benoemd.
Ingeval personendie door het collegie brandmeesters
voor de dienst bij de brandweer zijn benoemdlater voor
de schutterlijke dienst worden opgeroepenworden zij uit
de dienst der braudweer ontslagen tenzij het door burgemees
ter en wethouders voor de dienst noodzakelijk wordt geacht
dat zij die betrekking blijven bekleeden. Zij ontvangen in
dat geval eene benoeming van burgemeester en wethouders.
Art. 16. De diensttijd wordt bepaald
a. voor den opperbrandmeester en de brandmeesters op
zes jaren
b. voor de directeuren, adjunct-directeuren, pijphouders
adjunct-pijphouders en korporaals op vier jaren
j c. voor de pompgasten tot wederopzegging.
Van de brandmeesters treedt om de twee jaar een derde,
van de verdere sub b. genoemde beambten en bedienden om
de twee jaar de helft af, volgens een daarvan te maken
rooster.
Het lot bepaalt den tijdwaarop ieder naar den rooster af
treedt.
Art. 17. Indien de opperbrandmeester of een der brand
meesters tu8schentijds aftreedt of door overlijden eene vaca
ture ontstaatzendt het collegie van brandmeesters uiter
lijk binnen eene maand, een door hem, overeenkomstig art.
14 sub opgemaakte aanbeveling aan burgemeester en wet
houders in.
De benoemde treedt af op het tijdstip, waarop hij, in wiens
plaats hij is verkozenhad moeten aftreden.
HOOFDSTUK III.
Dienstregeling
1. Algemeene bepalingen.
Art. 18. Bij brand voert de opperbrandmeesteronder
inachtneming van het bij de wet aan den burgemeester op
gedragen opperbevelhet bevel en bestuur over alle verrig-
tingen der brandweer.
Hij belegt, zoo dikwijls hij dit noodig acht, de vergaderingen
van het collegie van brandmeesters en is voorzitter daarvan.
Hij is bevoegd, in spoedvereischende gevallen, alle voorko
mende gebreken aan het materieel der brandweer dadelijk te
doen herstellen.
Art. 19. Het collegie van brandmeesters regelt de werk
zaamheden van den opperbrandmeester. Bij zijne ontstentenis
of tijdelijke afwezigheidwordt, volgens een door het collegie
te maken reglement van orde, in zijne werkzaamheden voorzien.
Dit reglement wordt aan de goedkeuring van burgemeester
en wethouders onderworpen.
Art. 20. De werkzaamheden van het overige personeel bij
de brandweer worden volgens instructiën door het collegie
van brandmeesters te geven geregeld.
Deze instructiën worden aan de goedkeuring van burge
meester en wethouders onderworpen Die voor den bode en
den adjunct-bode worden alleen aan burgemeester en wethou
ders medegedeeld.
2. Maatregelen bij het ontdekken van brand.
Art. 21. Bij het ontdekken van brand geven de dienaren
van policie daarvan onverwijld kennis aan den burgemeester,
de wethouders den secretaris der gemeente den opperbrand
meester en de brandmeesters.
Bij het ontdekken van brand gedurende den nacht, wek
ken zij volgens deswege aan hen te geven instructiën, op de
wijze en naar de volgorde daarbij voorgeschreven, alle tot de
brandweer behoorende personen.
Art 22 Indien de opperbrandmeester het noodig acht,
maakt hij door middel van klokkleppen en het roeren der
brandtrom den brand bekend en roept hij op dezelfde wijze
het tot de brandweer behooiende personeel bijeen.
Art. 23. Indien de brand een zoo ernstig aanzien of zoo
grooten omvang verkrijgt, dat het, naar het oordeel vau den
opperbrandmeester noodzakelijk moet worden geacht, generaal
alarm te laten slaandoet hij den burgemeester daartoe
onverwijld het voorstel.
3 Maatregelen bij en na het blussciien van brand.
Art. 24 De tegenwoordigheid van den opperbrandmeester
bij brand wordt bij dag door eeue witte vlag en des nachts
door eene lichtgevende lantaarn aangeduid.
De plaats waar de brand isalsmede de straten stegen
en grachten waar de brandbluschmiddelen moeten zijn ge
plaatst worden, op bevel van den burgemeester, door de die
naren van policie, door de schutterij of, desgevorderd door
het garnizoen op voldoende wijze afgezet.
De opperbrandmeester is gehouden, den burgemeester op te
geven, welke maatregelen hij verder dienstig acht.
Art. 25 Alle personen, bij de brandweer behoorende, zijn ver
pligt, aan de bevelen van den opperbrardmetiter dadelijk te
voldoen.
Bij niet opvolging van deze bevelenis de opper
brandmeester bevoegdden betrokken persoon met uitzon
dering van de brandmeesters onverwijld in zijne betrekking te
schorsenbehoudens verpligting om daarvan kennis te geven,
als volgt:
a. ingeval het een berger isaan burgemeester en wet
houders en het collegie van brandmeesters ten einde door
dit laatste, naar bevii.d van zaken, kunne worden gehan
deld. Het geeft burgemeester en wethouders van de schor
sing kennis en voegt daarbij de nuodige voorstellen