14
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 24 Januarij 1884
b. indien het een directeuradjunct-directeurpijphouder
adjunct-pijphouder korporaalpowpgastredderde bode of
de adjunct-bode isaan het collegie van brandmeestersten
einde dit naar bevind van zaken kunne handelen.
De schorsing geschiedt uiterlijk voor 30 dagen.
Art. 26. Alle personen behooreude bij de brandweer
dragen, ingevolge de hun bij instructie gegeven voorschriften
zorgdat de brandbluschmiddelen en reddingstoestellen
zoo spoedig mogelijk naar de plaats van den brand worden
gevoerd.
Art. 27. Zoodra de spuiten ter plaatse van den brand zijn
gekomen doen de brandmeesters ze op de vereischte plaatsen
stellen. Zij laten geene slangen uitleggen noch water geven,
dan na bekomen bevel van den opperbrandmeester. Verder
wordt door hen gehandeldovereenkomstig het door het col
legie van brandmeesters gemaakte reglement van orde. Het
overige personeel handelt volgens de ontvangen instructiën.
Art. 28. Geen der bij de brandweer behoorende personen
mag zich van zijn post verwijderen zonder daartoe bekomen
last of toestemming van den burgemeester, den opperbrand
meester of de brandmeesters, tot wier spuit hij behoort.
Art. 29. De opperbrandmeester is verpligtna het blus-
schen van brandte zorgen dat de daarbij in werking ge
weest zijnde bluschmiddelen zoo spoedig mogelijk onderzocht,
des noodighersteld en alzoo weder in goeden staat gebragt
worden.
Art. 30. Alle voorwerpen waarvan tot het blusschen van
brandop vordering van den burgemeester of op aanvrage
van den opperbrandmeester en de brandmeesters gebruik is ge
maakt wordenzoo spoedig mogelijkdoor de zorg van den
opperbrandmeester kosteloos aan de eigenaars terug bezorgd.
Hij doet van het beschadigen of vermissen van voorwerpen
opgave aan den burgemeester.
Art. 31. Telkens, wanneer er binnen de gemeente brand
is geweestgeeft de opperbrandmeester terstond na den afloop
daarvan schriftelijk kennis aan den burgemeester, met bijvoe
ging van alleswaarbij het gemeentebestuur kan worden
geacht belang te hebben.
Art. 32. Jaarlijks, vóór 15 Februarij, levert het collegie
van brandmeesters aan burgemeester en wethouders een alge
meen verslag in van den toestand der brandbluschmiddelen,
der reddingstoestellen en van het daarbij behoorend perso
neelzoomede van de in het afgeloopen jaar plaats gehad heb
bende branden, de waarschijnlijke schaden, daardoor veroor
zaakt, en van hetgeen verder ter zake van de brandweer in
het algemeeu dienstig kan zijn.
Het ontwerp daarvan wordt door den opperbrandmeester
opgemaakt en tijdig aan het collegie ter behandeling en vast
stelling aangeboden.
4. Bepalingen betrekkelijk het geldelijk beheer enz.
Art. 33. Het collegie van brandmeesters zendt jaarlijks
vóór of op den 15 Augustus aan burgemeester en wethouders
eene begrooting van ontvangsten en uitgaven voor het vol
gend jaaringerigt naar de deswege door dezen te geven
voorschriften.
Indien de begrooting niet vóór den aanvang van het
jaarwaarvoor zij moet dienenis goedgekeurdis het col-
legie gemagtigdde voorgedragen uitgaven tot op de helft
der aangevraagde sommen te doenmet uitzondering van de
postenwaartegen door burgemeester en wethouders beden
kingen zijn gemaakt.
Art 34. Tot bestrijding van kleine onkosten en nood
zakelijke verteringen kan op de begrooting eene som worden
aangebragt in verhouding van ƒ20.voor elk lid van het
collegie van brandmeestersbenevens 200.voor den opper
brandmeester voor zijne bijzondere bemoeijingen ƒ100.
voor den rentmeester en ƒ100.voor den secretaris, alles
tot vergoeding van tijdverliesuit de waarneming hunner be
trekkingen voortvloeiende. Deze sommen kunnen zonder ver
dere justificatie in de rekening en verantwoording, in het vol
gend artikel bedoeldin uitgaaf worden gebragt.
Art. 35. Het collegie van brandmeesters biedt jaarlijks, vóór
of op ultimo Maartde rekening en verantwoording van zijn
gehouden beheer over het afgeloopen dienstjaar aan burge
meester en wethouders ter goedkeuring aan.
De rekening is ingerigt in overeenstemming met de begrooting.
Art. 36. Buiten de begrooting mag geene uitgaaf ge
schieden noch af- en overschrijving plaats hebben dan met
voorafgaande magtigiDg van burgemeester en wethouders.
Indien het eiudcijfer der begrooting moet worden over
schreden, doet het collegie van brandmeesters deswege de noo-
dige voorstellen aan burgemeester en wethouders.
Art. 37. Het collegie van brandmeesters zorgtdat een
naauwkeurige staat opgemaakt en bijgehouden worde van het
bij de brandweer behoorende materieel.
Deze staat en de jaarlijks daariu gebragte veranderingen
worden aan het gemeentebestuur medegedeeld.
HOOFDSTUK IV.
Belooningen en vergoedingen.
Art. 38. Die het eerst den opperbrandmeester kennis geeft
van een ontstauen brandontvangtdesverkiezende eene
belooning van twee gulden en die het eerst de brandwacht
aanzegt één gulden.
Art. 39. Met uitsluiting van directeuren adjunct-direc
teuren pijphouders en adjunct pijphouders wordt aan elk der
tien eerste personenvoor het vervoeren eener spuit naar den
brandalsmede aan elk der dragers van de lichttoestellen
vijftien cent uitgekeerd.
Art. 40. Aan het personeel wordt wegens diensten enter
vergoeding van tijdverzuim eene jaarlijksche toelage verstrekt,
als volgt
I. Bij eene spuitbestaande uit zuig- en perspomp ieder
met twee cylinders
a. de directeuren, iederƒ15.
b. de adjunct-directeuren, ieder 13.50
c. de pijphouders, ieder,12
d. de adjunct-pijphouders, ieder 6.
e. de korporaalsieder,6
II. Bij eene spuitbestaande uit zuig- en perspomp met
twee cylinders
a. de directeuren, iederƒ15
b. de adjunct-directeuren, ieder 13.50
c. de pijphouders, ieder12.
d. de adjunct-pijphouders ieder 6.
eden korporaal5.
III. Bij eene spuit, bestaande uit zuig- en perspomp
ieder met een cylinder
a. den directeurƒ9
b. den adjunct-directeur,8
c. den pijphouder,9
d. den adjunct-pijphouder,8.
e. den korporaal,4.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 24 Januarij 1884.
15
IV. a. den opziener der bergers ƒ15.
b. den adjunct-opziener13.50
c. de bergers ieder10.
V. a. den opziener der redders 15.
b. den adjunct-opziener der redders 13.50
c. d8 redders ieder10.
VI. den bode35.
De adjunct-bode geniet geene vaste jaarlijksche toelage.
De verder door het voornoemd en het overige personeel
te genieten belooningen worden bij de instructie, in art. 21
bedoeld, geregeld.
Art. 41. Aan personen hetzij al of niet tot de brand
weer behoorendedie door hulpbetoon bij brand hebben uit
gemunt, kan door burgemeester en wethouders, het collegie van
brandmeesters gehoordeene openbare eervclle vermelding of
eene belooning morden toegekend.
Art. 42. Indien iemandkrachtens zijne betrekking bij
de brandweer, of, behoort hij niet tot haar, ingevolge daartoe
bepaald verstrekten la?t van den burgemeesterpogingen doet
tot blussching van den brand en daarbij gekwetst wordt
geniet hij van wege de gemeente kosteloos verplegingdes-
verkiezende in zijne woning, en, tot aan zijne herstelling,
wekelijks als vergoeding voor het verlies van kostwinning
eene billijke vergoeding.
Burgemeester en wethouders regelen het bedrag dier ver
goeding. Indien evenwel langer dan drie maanden met de
toekenning moet worden voortgegaanworden het bedrag en
de duur dier vergoeding door den raad bepaald.
Art. 43. Indien iemand van het personeel der brandweer
of, behoort hij niet tot haarop daartoe door den burgemeester
verstrekten last handeltbij of tengevolge van het vervullen
van zijne diensteen zoodanig ongeluk mogt overkomen
dat hij daardoor geheel ongeschikt wordtzijn gewoon bedrijf
of zijne gewone bezigheden waar te nemen wordt hem van
wege de gemeente een jaar- of weekgeld verstrektdoor den
raad naar gelang van omstandigheden vast te stellen
Indien zoodanig persoon bij of tengevolge van het ver
vullen van zijne dienst zijn leven mogt verliezen en eene
weduwe of minderjarige kinderen nalaatwordt aan dezen
een jaar- of weekgeld toegekend door den raad naar gelang
van omstandigheden vast te stellen.
De weduwe van een brandmeester wien bij het vervul
len van zijne dienst een zoodanig ongeluk mogt overkomendat
hij ten gevolge daarvan zijn leven verliestheeft, zoolang zij
niet hertrouwtaanspraak op een jaargeld van ten minste
500.voor zich.
De raad beslist, of en zoo ja, tot welk bedrag bovendien een
jaar- of weekgeld aan de minderjarige kinderen zal worden toe
gekend
Indien in zoodauig geval alleen minderjarige kinderen
van een brandmeester achterblijvenhebben deze tot aan
hunne meerderjarigheid aanspraak op een jaargeld tot een
bedrag van ten minste ƒ300 voor één kind en voor elk kind
daarboven ƒ100.
SLOTBEPALING.
Deze verordening treedt in werking den 1 April 1884.
Met dat tijdstip vervaH de verordening, vastgesteld bij
raadsbesluiten van 24 Januarij en 25 Julij 1861, gewijzigd bij
besluiten van 14 Junij 1866 11 Februarij 1869, 28 Decem
ber 1871, 28 December 1872, 11 Junij 1874, 24 September
1874, 22 Julij 1875 en 27 September 1877.
2. Voorstel tot herziening der verordening regelende de po
litie op het houden van openbare vermakelijkheden enz.
(Zie bijlage no. 27 van het verslag van 's raads handelin
gen over 1883).
Bij de algemeene beraadslagingen omtrent deze verordening
vraagt de heer Plantengaof misschien niet in deze ver
ordening te huis behoort eene bepaling omtrent de voorbe
hoedmiddelen tegen brandgevaar. Nergens heeft hij zooda
nige bepaling gevonden. Nu wil hij wel gelooven dat deze
zaak niet aan de aandacht der commissie is ontsnaptmaar
toch had hij daaromtrent gaarne eenige inlichting.
De Voorzitter deelt hierop mededat de bedoelde
aangelegenheid bij afzonderlijke verordening is geregeld en
dat het in de bedoeling der commissie voor het ontwerpen
van strafverordeningen ligt ook die verordening biunen kort
aan eene herziening te onderwerpen
Hierna worden de algemeene beraadslagingen gesloten en
de verschillende artikelen aan de orde gesteld.
Art. 1 wordt onveranderd goedgekeurd.
Omtrent artikel 2 heeft eenige discussie plaats Dit ar
tikel luidt:
Art. 2. „Voor overtreding van het in het vorig artikel
„vastgestelde verbod zijn aansprakelijk zij, die de openbare
„vermakelijkheden openlijk aankondigen, bij gebreke van dezen
„zij, op wier naam zij plaats hebben, of, bij gebreke ook van
„dezen zijdie zich met de regeling of het beheer inlaten
„of, indien het kunstverrigtingen zijn, zij, die ze verrigten."
De heer Plantenga vraagt of de uitdrukking aan het slot
van het artikelnl. „of, indien het kunstverrigtingen zijn
zij die ze verrigten"doelt op gymnastische uitvoeringen in
kermistenten of in een circus die voor de toeschouwers angst
wekkend zijnof gevaar voor de personen zei ven opleveren.
Mogt dit het geval zijn dan zou hij nader willen vragen of
het dan wel voldoende is alleen hen aansprakelijk te stellen,
die de kunstverrigtingen uitvoeren en of misschien ook hij
verantwoordelijk moet worden gesteldop wiens order de
kunstverrigtiDgen worden uitgevoerd.
De heer Duparc meentdat de heer Plantenga het art.
minder juist heeft gelezen. Z. i. is het zoo duidelijk mogelijk.
Het artikel stelt in de eerste plaats aansprakelijk hem die
de openbare vermakelijkheid aankondigtbij gebreke van
dezehemop wiens naam zij plaats heeften ont
breekt ook dezehemdie zich met de regeling of het
beheer inlaat, of, indien het kunstverrigtingen zijn, hem die
ze verrigt. De bepaling is zoo geredigeerd opdat men altijd
gelijk men het noemt, vat op iemand heeft, maar nu wordt
hij, die de kunstverrigting doet, in de allerlaatste plaats aan
sprakelijk n.l. alleen danindien zij ontbreken die de aan
kondiging gedaan of zich met de regeling of het beheer in
gelaten hebben.
De heer Oosterhoff zegtdat het mogelijk is, dat ook hij
verkeerd leest, maar ook hem komt het voor, dat de tegen
woordige redactie van het artikel zóó isdat voor kunst
verrigtingen alleen zij aansprakelijk zijn die ze verrigten.
De heer Duparc zet daarop zijne meening nader uiteen.
Die spreker meent dat het woordje „of" reeds genoegzaam
aanduidtdat eerst dan de mau, die de kunstverrigtingen doet,
aansprakelijk is, als ontbreekt hij, die de aankondiging doet
of op wiens naam ze geschieden.