24
Verslag der pandelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 24 Januarij 1884.
zekerheid omtrent de regtsverhoudingwaarin de bedoelde
dames tegenover de hoofden der scholen en de onderwijze
ressen zullen staan gansch niet overbodig is. Het komt spr.
voordat er te weinig gezag zal bestaan voor de dames
welke de commissie zich wenscht te assumeren en die zich
zoo welwillend met eene zaak zullen belasten waaraan nog
al eenigö moeijelijkheden verbonden zijn. Hij vreest, dat,
heeft men de verhouding niet behoorlijk wettig geregeld,
men op den duur geen dames meer voor den beoogden bij
stand zal kunnen vinden. Ook heeft hij tegen de redactie
bezwaar en speciaal tegen die van alinea 2. Terwijl de le
alinea bepaaltdat de schoolcommissie zich voor het toezigt
op het onderwijs in de nuttige en fraaije handwerken voor
meisjes kan doen bijstaan door eene commissie van vijf dames,
luidt alinea 2 de benoeming van de leden dier commissie
en de regeling van hare werkzaamheden geschieden door de
in het le lid van dit artikel bedoelde commissie. Spr. weet
wel dat het niet de bedoeling ismaar men zou uit die re
dactie kunnen afleiden dat de leden der schoolcommissie
worden benoemd door de commissie der dames. In verband
met het eerst opgemerkte meent spr. te moeten voorstellen
de zaak aan burgemeester en wethouders te renvoijeren, met
verzoek de schoolcommissie te hooren over het denkbeeld, om
die commissie uit te breiden door ook dames onder de leden
op te nemen.
De heer Plantenga weet niet of de motie van den heer
van Sloterdijck het eerst in behandeling komtdan wel het
voorstel van burgemeester en wethouders. Mogt dit laatste
het geval zijndan wil hij opmerkendat het bezwaar
waarop door den heer v. Sloterdijck is gewezen ook in den
boezem der commissie is gerezen en overwogen. Het moet
worden toegestemd dat de dames van wier bijstand de com
missie wil profiteren feitelijk geen regt hebben de school-
localen binnen te tredenmaar men heeft die dames be
schouwd als eene welwillende commissie van bijstand en zich
verzekerddat ook de hoofden der scholen haar welwillend in
de scholen zullen toelaten.
De commissie moet bijstand hebben, want al mag men aan
nemen dat de leden van de commissie genoegzaam op de
hoogte zijn of althans zich op de hoogte kunnen stellen om
het noodige toezigt op het gewone onderwijs te houden, thans,
nu de vrouwelijke handwerken onder de verpligte leervakken
zijn opgenomen, is dit niet het geval. Het is totaal on-
mogelijk om over dat leervak voldoend toezigt uit te oefenen,
en wel omdat de leden der commissie daarvan uit den aard
der zaak niets weten. Spr is een van die leden welke ook
speciaal met het toezigt op de handwerken zijn belastmaar
hij schaamt zich niet te verklaren dat hij het wel zal laten,
opmerkingen te makenomdat liij vreestdat hij bij alge-
heele onbekendheid ter zakeden bal geheel zal misslaan.
Men lette er overigens ook wel op, dat het hier niet alleen
betreft het toezigt op het onderwijs zelve maar ook en vooral
de keuring van de stoffen waarmede gewerkt wordthet
priseren daarvan zoomede den verkoop. Men beeft zich tot
dusver beholpen met het advies van deze of geene dame, maar
beter is het officiëlen bijstand van deskundigen te vragen.
Spr. ziet ook niet inwaarom door de hoofden van scholen
niet de noodige welwillendheid ten opzigte van die deskun-
digen zou worden in acht genomen. De werkkring van de
te benoemen dames zal toch hoofdzakelijk van adviserenden
aard zijn.
Lu dan stelt hij zich voordat belangrijke opmerkingen
ook niet regtstreeks door de dames maar door tusschenkomst
van de leden der schoolcommissie zullen worden gemaakt.
Wat nu de redactie der voorgestelde bepaling betreftja
hij wil wel gelooven dat deze misschien wel wat kan worden
verbeterd maar dat het thans toch ook reeds vrij duidelijk
is, dat de dames zullen worden benoemd door de commissie
vau toezigt.
De heer Duparc meent te kunnen verklaren dat renvooi
der zaak aan burgemeester en wethouders tot niets zal leiden.
De bedoeling daarvan zou toch zijn om de commissie van
toezigt op het lager onderwijs nog eens te hooren over het
denkbeeld, in hoever het wenschelijk isde vijf dameswier
bijstand men wenscht, onder de leden der commissie op te
nemen. Spr. kan verzekerendat dit denkbeeld reeds door
de commissie is overwogen. Zij heeft daarbij het oog gehad
op het Eugelsche stelseldat toelaatook vrouwen tot leden
der schoolcommissie te kiezen. Na rijpe overweging meende
de commissie geen ander voorstel te moeten doen dan het
onderwerpelijke Men moet niet vergetendatwerden de
dames leden der commissie van toezigt, zij zich ook zouden
hebben te bemoeijen met tal van zaken wier behandeling
het zij met allen eerbied voor de vrouwen gezegd weinig of
niet kan worden geacht bij haar te behooren.
Anders echter is het met het toezigt op het onderwijs in
de handwerken voor meisjes. Hierbij zal de vrouwelijke hulp
en voorlichting der commissie en dus ook der gemeente zeer
ten goede komen.
Nu heelt de heer van Sloterdijk wel gezegd, dat de regts
verhouding van de bedoelde dames tegenover de hoofden der
school niet in de wet gefundeerd is. Spr. geeft dit geheel
toe. Niettemin acht hij het wenschelijk eens een proef te
nemen. Indien het al mogt blijken, dat zij tot moeijelijkheden
aanleiding geeft, dan kan men op de zaak terug komen.
De heer van Slotordijck doet opmerken dat naar aan
leiding zijner motie door twee ledeu is ter sprake gebragt
het vertrouwen op de welwillendheid der hoofden van scho
len maar spr, doet in dat opzigt geenzins voor die leden
onder. Toch meent hij bij zijne motie te moeten blijven en
wel met het oog op art. 73 der onderwijswet. Welk on
derwijzer zal er aau denken om eenige schoolautoriteit den
toegang tot zijne school te weigeren maar toch bestaat art.
73 en is het met het oog daarop wenschelijk geene persoon
lijke consideratiëu in dezen in acht te nemen maar eene be
hoorlijke verhouding in het leven te roepen.
Ook gelooft hij dat zoodanige verhouding bepaald behoefte
zal zijnwil men zeker zijndat men teu allen tijde op den
bijstand van dames zal kunnen rekenen.
De heer do la Faille kan zich zeer goed voorstellen het
bezwaar waarop door den heer van Sloterdijck is gewezen
maar aan den anderen kant deelt hij ook de bezwaren van
den heer Duparc. Hij gelooft evenweldat aan beider bezwa
ren kan tegemoet worden gekomen. Zooals het voorgestelde
artikel thans luidtis de benoeming der damesdie den noo-
digen bijstand voor het onderwijs in de vrouwelijke hand
werken zullen verleenen aan de schoolcommissie opgedragen.
Nu zou hij die benoeming aan den raad willen opdragen
die daarvoor dan de noodige voordragt van de commissie zou
ontvangen. Door zoodanige benoeming krijgen de dames een
bepaald mandaat van den raad en met het oog daarop zal
zeker niemand er ooit toe komen moeijelijkheden in den weg
te leggen.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 24 Januarij 1884
25
Voor dit oogenblik wil hij er zich alleen toe bepalen om het
denkbeeld ter sprake te brengen. Mogt het bijval vinden,
dan denkt hij straks een desbetreffend voorstel te doen.
Hierna wordt de motie vau den heer van Sloterdijck in
stemming gebragt en verworpen met 9 tegen 8 stemmen.
Vóór stemden de heeren OosterhoffKuipers, Dijkstia, C.
W. A. Buma, Minnema Buina v. Sloterdijck, Wiersma en
van der Scheer.
De heer v. Harinxma thoe SlOOten wenscht te re
pliceren op de beide laatste sprekersdie over de zaak zelve
hebben gesproken. Het is reeds opgemerkt, dat het hoofd
doel van het onderwerpelijk voorstel niet alleen is het toezigt
op het handwerk-onderwijs zelve, maar vooral ook het toe
zigt op de leermiddelen, het gebruik en de aanschaffing daarvan
Het is voor den raad eene bekende zaak dat er jaarlijks
nog al een belangrijk bedrag voor leermiddelen moet worden
gevoteerd en daarvan wordt een belaugrijk deel gebruikt voor
het onderwijs in de handwerken. Nu is het natuurlijk niet
van belang ont «lootdat men zekerheid heeftdat die leer
middelen met de noodige économie worden gebruikt en dat
nog niet alleen, maar ook dat zij van goede kwaliteit zijn.
De beoordeeling van een en ander ligt echter geheel buiten
de competentie van de tegenwoordige Uden der schoolcom
missie en het is daaromdat deze commissie zich door eene
neven- of subcommis ie van dames wil laten bijstaan.
Spr. kan zich overigens zeer goed voorstellen dat er ver
schil van gevoelen kan bestaan over de wijzewaarop men
die dames aan de schoolcommissie wil toevoegen. Tot dusver
zijn daaromtrent 3 meei ingen geuit. De heer van Sloter
dijck n.l. wilde de dames leden vau de schoolcommissie maken
volgens de wetde heer de la Faille wil ze door den raad
op voordragt der commissie doen benoemen en ze daardoor
eene soort wijding geventerwijl de 3e meeniug is die
welke in het voor-tel van burgemeester en wethouders is
neergelegd Nu meent spr. dat de meening van den heer
van Sloterdijckdie uitging van het sy>teem van strenge
handhaving der wetvoldoende en op goede gronden door
den heer Duparc en ook door den heer de la Faille is
bestreden. Er is immers reeds gewezen op de talrijke en laat
spr. er bijvoegen langdurige vergaderingentot bijwoning
waarvan de dames dan zouden zijn verpligt en op de veelheid
van zakeudie niet geschikt zijn de ambitie der dames op
te wekken. Spr. kan zich hiermede geheel vereenigen en is
dus tegen dat denkbeeldmaar ook is hij tegen dat van den
heer de la Faille. Daartegen heeft hij een hoofdbezwaar,
n.l. een principieel bezwaar en wel dit, dat z. i. daar het
regt van benoeming behoort te berustenwaar de verant
woordelijkheid is en dat is in dezen bij cie leden der school
commissie. Mogt de raad echter eene andere meening zijn
toegedaangeenzins zal hij zich daartegen met hand en
tand verzetten. Hij heeft alleen zijne bedenkingen willen
kenbaar maken. Worden deze niet opgeheven, dan kan hij
niet andersdan den raad aanbevelen het voorstel van bur
gemeester en wethouders onveranderd aan te nemen.
De heer Duparc wiltot. aanvulling van hetgeen door den
geachten vorigen spreker omtrent het denkbeeld van den heer
de la Faille is gezegd nog hierop wijzendat bij verwezen
lijking daarvan niet wordt weggenomen het bezwaar van den
heer van Sloterdijck want, hetzij de schoolcommissie, hetzij
de raad benoemtde dames zullen geenszins leden zijn van de
commissie.
Men moet den voorgestelden maatregel beschouwen als eene
proef, gelijk spr. straks reeds zeien nu zou hij willen vragen,
die proef in het belang van het onderwijs te nemen. Het is
waarde onderwijzershoofden der scholenzouden bezwaar
kunnen maken de dames toe te latenmaar spr. verwacht
dit te minderomdat ook de onderwijzers bij de zaak belang
hebben. Met het oog daarop houdt hij zich juist van hunne
medewerking overtuigd.
De heer de la Faille is volkomen overtuigddat zijn
denkbeeld niet volkomen wegneemt het bezwaar van den heer
van Sloterdijck die wenscht dat de dames leden zullen zijn
der bij de wet ingestelde commissie van toezigtmaar toch
zal het wel iets aan de bezwaren van dien spreker tegemoet
komen. Door de benoeming door den raad zullen de dames
toch zeker prestige krijgen en waar spr die benoeming wil
uit een dubbeltal, door de schoolcommissie in te zendenzal
men ook geheel op overeenstemming kunnen rekenen.
De heer van Harinxma thoe Slooten heeft gezegddat
daarwaar de verantwoordelijkheid isook het regt van be
noeming behoort te berusten maar het is natuurlijk dat
waar wordt besloten aan de commissie een vijftal dames toe
te voegen speciaal voor het toezigt op het onderwijs in de
vrouwelijke handwerken de commissie voor dat leervak ook
niet als geheel verantwoordelijk kan worden beschouwd.
Met een enkel woord is gerelateerd dat de te benoemen
dames niet alleen zullen hebben toe te zien op de leermid
delen maar ook op het handwerk-onderwijs zelve en wel
omdat de leden der schoolcommissie daarvan geen verstand
hebben en het gaarne van zich willen schuiven. Juist dat
zelfde motief pleit er voordat de onderwijzers hoofden der
scholen zeer welwillend tegenover de dames zullen zijn.
Immersook de onderwijzers zijn niet a mêrne om over
het onderwijs in de vrouwelijke handwerken te oordeelen of
wel over de daarbij gebruikt wordende leermiddelen.
Spr verwacht geene moeijelijkhedenvooral wanneer de
benoeming der dames door den raad geschiedt. Hij stelt
daarom voor de redactie van het voorgestelde art. zóó te
wijzigen dat de benoeming van de leden der commissie van
dames geschiedt door den gemeenteraad uit een dubbeltal
door de commissie van toezigt aan te bieden.
De heer van Sloterdijck doet opmerken, dat, ofschoon
zijne motie is verworpendoor een der leden toch weer is
ter sprake gebragt hetgeen hij wilde. Het doet hem leed
dat zijn motie is gevallen terwijl daartegen geen andere ar
gumenten zijn bijgebragtdan dat het voor de dames wat
lastig zou zijn om als leden der schoolcommissie alle verga
deringen dier commissie bij te wonen waarop dikwerf pun
ten worden besprokendie haar minder zouden interesseren.
Spr. wil erkennen dat dit ja wel een klein bezwaar ismaar
geenzins een afdoend bezwaar.
Daarenboven zou men niet zeer goed deü werkkring der
dames kunnen regelen en zou die regeling niet zóó kunnen
worden gemaaktdat zij alleen met het toezigt op het onder
wijs in de handwerken worden belast Hoe regelt men an
ders de zaken b.v. in verschillende wees- en gasthuizen Ook
daar heeft men voogden en voogdessenBesturen ok die
niet te zamen Ziet men daar niet gelijke combinatie als
wel men hier wenscht Ook daar zijn zeker wel zaken
welke punten van beheerwier behandeling voor de dames
minder aangenaam is.
Spr. komt de door burgemeester en wethouders voorge
stelde maatregel voor als te zijn een halven maatregel.