'Ij
11
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 27 Maart 1884:
de heeren van Sloterdijck en Troelstra geheel eens. Ook hem
komt het voor. dat de gestelde afkoopsommen bepaald te
hoog zijn. Wat de zaak verder betrefthij meent dat wan
neer men een graf kooptmen dan eigenaar wordt van dat
grafwaaraan het regt is verbondendat de gemeente het
ten alle tijde zal moeten onderhouden wanneer men n.l. be
taalt het bepaalde grafgeld, dat voor de graven op de leaf-
deeling b v. 30 cent bedraagt. De gemeente is tot dat onder
houd verpligt en geen andere bepaling zal daarin verande
ring kunnen brengen
De heer v Harinxma thoe Slooten heeft gezegd dat men
de belanghebbenden geheel vrij moet laten dat deze het zelf
moeten weten of zij het onderhoud der graven en dat van
de daarop zich bevindende steenen enz. voor zich zelf willen
behouden dan wel aan de gemeente willen overdragen en
spr. i^ daar ook voor, maar dan moet men den afkoop ook
mogelijk maken. Dit is echter bij de voorgestelde sommen
niet in allen deele het geval. Die sommen zijn zoo hoog,
dat hij met den heer van Sloterdijck gelooftdat van den
afkoop weinig of geen gebruik zal worden gemaakt Waar
het grafgeld slechts 30 cent per jaar bedraagt, vindt hij eene
afkoopsom van ƒ40 veel te hoog. Ook hij zou meer zijn
voor den 30n a 4Ón penning van het jaarlijksch bedrag van
het grafgeld.
De heer Dirks zegtdat er twee redenen zijn waarom
dit voorstel de vergadering heeft bereikt. De eerste reden
is het rekwe'st van den heer Reijnders. Dat adres staat ech
ter geenszins op zich zelf, neen, bij het voorstel is ook ge
let op andere gelijksoortige verzoeken waarvan een reeds*
dateert van 1835. Toen reeds is afkoop van het grafgeld
tegen een prijs van ƒ10 toegelaten. Sedert bijna 50 jaar is
de kwestie van den al of niet afkoop van het grafgeld dus
aanhangig. Verschillende besluiten zijn in dat tijdvak geno
men nu weer toestemmend dan weer afwijzend. Het laat
ste ter zake genomen besluit is dat van 12 Mei 1870, toen
men heeft besloten dat het grafgeld niet afkoopbaar zou zijn.
De heer Reynders heeft echter tegen dat besluit bezwaar
een bezwaardat spr. zeer goed kan billijken. Hoe velen
zijn er ookdie eveneens het requiescat in pace (hij ruste in
vredeop zoovele grafsteenen te lezen willen hebben toege
past. Men zal wel doen aan dien wensch tegemoet te komen.
Dat kan door afkoopmaar nu moet men dien afkoop dan
ook niet zoo kostbaar maken dat zij bijna onmogelijk wordt.
Dan zal het doeldat wordt beoogdniet worden bereikt
terwijl men ook in dezelfde zwarigheid zal vervallenals
waarin men heeft verkeerd. Spr. zegt heeft verkeerdwant
het is hem gedurende het kleine tijdvak dat hij lid was van
het dagelijksch bestuurgebleken dat de grafgelden in geen
drie jaar deels wegens onbekendheid met de juiste woonplaat
sen der belastingschuldigen deels door de moeijelijkheid van
het ophalen van zoovele zeer kleine postjestelken jare
terugkeereude zijn geïnd hoewel ze toch wel in de gemeente
rekening zijn verantwoord.
Er zou zich dus het geval kunnen voordoendat in geen
vijf jaar door de belanghebbenden grafgeld was betaald en
ook niet opgehaalden het artikel van vervallen verklaring
door den heer Troelstra aangehaald, dus in toepassing zou moeten
worden gebragt. Spr. is daarom voor het nemen niet van een hal
ven maar van een afdoenden maatregel. Waar hij zich dus zeer
goed met afkoop der grafgelden en ook met afkoop van het on
derhoud van hetgeen op de graven is geplaatst kan vereeni
gen meent hij er echter op te moeten aandringen om dien
afkoop ook mogelijk te maken en dus* de afkoopsommen te
verlagen.
De heer van Harinxma thoe Slooten wil nog herha
lendat hij zich ten opzigte van de vraag of de afkoopsom
van het onderhoud van een graf op de le afd. ƒ40 of ƒ30
moet bedragen geen partij zal stellen. Hij heeft gezegd dat
z. i. 40 niet onbillijk is en blijft daarbij. Tot de bewering
dat de thans geheven gelden dateeren van 1832 is hij geleid,
door dat ook op grond van de toen vastgestelde verordening,
zie pag. 19 der bijlageneen grafgeld van 30 cent werd ge
heven. Het is echter waar, dat die verordening in 1870 is
herzien. En moge hij nu minder staan op de voorgestelde
sommenwaarvoor men het onderhoud van graven met zoden
gedektzal kunnen afkoopentoch wil hij er in de laatste
plaats bepaald voor waarschuwen om niet af te wijken van
de aommeuvoorgesteld voor den afkoop van hetgeen zich
op de graven bevindt. Deze toch berusten op eene opgaaf
van den directeur der gemeentewerken van hetgeen jaarlijks
voor onderhoud van de bedoelde voorwerpen noodig zal ziin.
Men zal dus wel doen die cijfers onveranderd te laten.
Hierna worden de algemeene beraadslagingen gesloten.
Bij het aan de orde stellen van het le onderdeel der con
clusie geeft de heer Troelstra in overweging vooraf eene
principiële beslissing uit te lokken en wel eerstens over de
vraag of men afkoop van het onderhoud der gravendus
zonder hetgeen zich daarop bevindtwil en ten tweeden of
men tevens ook wil afkoop van het onderhoud der graf
zerken enz.
De Voorzitter vindt zoodanige principiële beslissing zeer
rationeel en zalzoo de vergadering althans daartegen geen
bezwaar heefthet eerst in rondvraag brengen den af koop
van het grafgeldbedoeld in art. 5 van het tegenwoordig
heffingsbesluit.
Hieromtrent heeft nog eenige discussie plaats tusschen de
heeren van Sloterdijck, van Harinxma thoe Slooten, den Voor
zitter en Dirks, welke eerstgenoemde aan het te nemen be
sluit dadelijk de afkoopsom wil hebben toegevoegd. Z. i. hangt
toch het wenschelijke van een beginsel veel af van de voor
waarden welke men aan de verwezenlijking van dat beginsel
verbindt. Aangezien de andere heeren echter eerst uitsluitend
het beginsel willen hebben uitgemaakt, dringt de heer van
Sloterdijck niet verder op zijn denkbeeld aan en wordt met
algemeene stemmen het beginsel van af koopbaarheid van het
grafgeld aangenomen.
Thans wordt aan de orde gesteld de vraag of men ook het
onderhoud van hetgeen zich op de graven bevindtafkoop-
baar zal stellen.
Tengevolge opmerkingen van de heeren Troelstra, Plan-
tenga van Eijsinga en Duparc stelt de Voorzitter voor te
besluitenaan de eigenaren van graven de gelegenheid te
geven het onderhoud van eenvoudige kruizen borden, zerken
en hekken aan de gemeente over te dragen.
De heer de la Faille meent zijne stem die hij tegen het
voorstel zal uitbrengente moeten motiveren. De gemeente
zal z. i. komen te staan voor een onbekende last. Zij moet
niet op zich nemen het onderhoud van hetgeen zich op de
graven bevindt. Dat onderhoud ligt niet op haren weg, maar
op dien der particulieren. Nn zijn er ook nog maar 4 soorten
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 27 Maart 1884.
van voorwerpenjfgenoemdmaar vrij zeker zullen er later
meer komen.
Het voorstel van den Voorzitter wordt hierna in stemming
gebragt en aangenomen met 10 tegen 7 stemmendie van
de heeren Oosterboff, PlantengaMinnema BumaAndrea?
Duparc de la Faille en van Sloterdijck.
De heer van Sloterdijck zegt, dat nu de raad heeft be
slist dat het grafgeld in art. 5 van het tegenwoordig heffings
besluit zal kunnen worden afgekocht en dat tevens liet onder
houd der bedekkingen van de graven aan de gemeente zal
kunnen worden overgedragenhij nu gelooft dat splitsing van
de voorgestelde afkoopsommen bepaald noodig is. Door die
splitsing zal dan tevens verwarring worden voorkomen. Eerst
dient men den prijs vast te stellen waarvoor het grafgeld in
art. 5 bedoeldzal kunnen worden afgekocht en daarna dien,
waarvoor men ook het onderhoud der grafzerken enz. kan
overdragen.
Wat de eerste afkoopsom betreft stelt hij voor deze te be
palen op bet 30-voud van het bedrag van het grafgeld. Hij
wil geen som noemen om te voorkomendat bij wijziging
van het tarief van het grafgeldtevens de afkoopsommen
zouden moeten worden gewijzigd.
Tot het dertigvoud is hij gekomenomdat hij zich voor
stelt dat de afkoopsommen zullen worden belegd op het Groot
boek der Ned. Werk. Schuld en dat men, gerekend naar 4
pet dan voor de gemeente geen minder bedrag bekomt, dan
ingeval de grafgelden niet waren afgekocht
Het is echter moeijelijk om zijn denkbeeld juist te gieten
in den vorm van een amendement op het voorstel van bur
gemeester en wethouders. Het komt hem het beste voor om
aan art. 5 van het tegenwoordig heffingsbesluit eene nieuwe
alinea toe te voegen van navolgenden inhoud
„Het onderhoud in dit artikel bedoeld kan aan de ge-
,meente worden overgedragen tegen betaling van het der
tigvoud van het volle jaarlijksche grafgeld."
Hij stelt voor dienovereenkomstig te besluiten.
Met 15 tegen 2 stemmen, die van de heeren Plantenga
en van Harinxma thoe Slootenwordt dit voorstel aange
nomen.
De heer Troelstra stelt hierop als motie van orde
voorde verdere behandeling der zaak tot eene volgende
vergadering aan te hondenwaardoor burgemeester en wet-
67
houders ook de gelegenheid zal worden gegund de voorge
stelde cijfers in verband met de genomen besluiten te wijzigen.
Zonder hoofdelijke stemming wordt dienovereenkomstig be
sloten.
12. Benoeming van twee onderwijzers en twee onderwijze
ressen aan de gemeenteschool no. 11.
Op de eerste voordragt ter benoeming van een onderwijzer
komen voor
1. C. E. Keilkolz te Akkrum2. C. J. Bijl te Britsum
en 3. J. J. Tuininga te Cornjum
op de tweede
1. K. R. Westorterp te Dronrijp 2. A. Nawijn te Lutke-
wierumen 3. J. Stapert te St. Jacobi-Parochie.
Op de eerste voordragt ter benoeming van eene onderwij
zeres
1. Mej. J. Wijbrandi te Leeuwarden2. mej. J. Wigersma
aldaar, en 3. mej. A. Heslinga te Lekkum
op de tweede
1. Mej. T. v. d. Meulen te Huizum; 2. mej. J. Wigersma
te Leeuwarden 3. mej. A. Heslinga te Lekkum.
Bij meerderheid van stemmen worden benoemd tot onder
wijzers C. E. Keilholz te Akkrum en K. R. Westerterp te
Dronrijp en tot onderwijzeressen mej. J. Wijbrandi en mej.
J. Wigersma, beide te Leeuwarden.
13. Benoeming van eene onderwijzeres aan gemeenteschool
no. 9.
Op de voordragt zijn geplaatst
1. mej. O. J. v. Heemskerc te Wormeren 2. mej. M.
Merkelbacb te Harlingen.
Eerstgenoemde wordt met meerderheid van stemmen tot de
bedoelde betrekking benoemd.
14. Benoeming van een ondet wijzer aan gemeenteschool no. 1.
Voorgedragen worden: 1. L. Romein te Leeuwarden. 2
L. Hoekstra te Rauwerd en 3. J. J. Tuininga te Cornjum.
Met 16 van de 17 stemmen wordt eerstgenoemde benoemd.
De Voorzitter stelt hierop voor aan deze benoemingen uit
voering te geven vóór de resumtie der notulen, en de bepa
ling van den datum der infunctietreding der benoemden aan
burgemeester en wethouders op te dragen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De vergadering wordt hierna door den Voorzitter gesloten.
i