100
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 8 Mei 1884.
3. Voorstel van burgemeester en wethouders om aan me}.
N. T. Hoogewerffovereenkomstig haar verzoekmet ingang
van 15 Julij e.k. eervol ontslag te verleenen als vakonderivijzeres
in het teekenen aan de gemeenteschool no. 3.
Zonder hoofdelijke stemming wordt dienovereenkomstig be
sloten.
4. Beantwoording door burgemeester en wethouders van eene
in de vergadering van 24 April 1.1. door den heer Duparc ge
dane vraagin zake reorganisatie van de burger dag- en
avondschool.
Dit stuk, waarvan lecture plaats heeft door den secretaris,
luidt als volgt
Mijne Heeren
In uwe vergadering van den 24 April 1.1. werd door den
heer Duparc de vraag tot ons gerigt„of de zaak der reor
ganisatie van de burger dag- en avondschool vorderingen
maakten zoo ja welke
In de raadsvergadering van 17 November 1883 werd door
dat zelfde geachte lid uwer vergadering dezelfde zaak bespro
ken bij gelegenheid der behandeling van de gemeentebegroo-
ting. Hem werd door den voorzitter dezer vergadering ge
antwoord „dat dat onderwerp door burgemeester en wethou
ders met al dien ernst zou worden behandeldwelken het
verdient."
Nu de heer Duparc gemeend heeft na die toezegging an
dermaal op de zaak te moeten terug komenkomt het ons
voldoende voor, u een eenvoudig overzigt te geven van de
wisseling van stukken dienaangaandedie heeft plaats gehad.
Den 7 November 1.1. werd in onze vergadering besloten
van de commissie van toezigt op het middelbaar onderwijs
advies in te winnen op de vraag„of het tijdstip niet was
aangebroken om het middelbaar onderwijszooals dat gege
ven wordt aan de burger dag- en avondschooleene reorga
nisatie te doen ondergaanhetzij door dat onderwijs meer te
doen specteren eene aansluiting aan de hier door particulier
initiatief opgerigte ambachtsschoolhetzij door die scholen te
veranderen in eene burgerschool met 3-jarigen cursus.
Aan dit besluit werd den 9n d. a. v. uitvoering gegeven.
Den 2n Februarij 1884 werd bij ons een zeer ampel advies
met belangrijke bijlagen over deze aangelegenheid van de
commissie ontvangen datnadat de leden van het dagelijksch
bestuur er kennis van hadden genomenin onze vergadering
van den 20 Februarij leidde tot het besluit om daarop het
gevoelen van den inspecteur van het middelbaar onderwijs in
te winnen.
Aan dit besluit werd bij missive van den 23 Februarij uit
voering gegeven.
Den 13n Maart werd het antwoord van den inspecteur ont
vangen waaruit bleekdat hij de inzigten der commissie
niet in alle opzigten deeltwelk antwoordnadat de leden
onzer vergadering er kennis van hadden genomen, krachtens
ons besluit van 24 Maart op nieuw in handen van de com
missie van toezigt is gesteld.
Het hierop gevraagde advies van de commissie van toezigt
is eergisterenden 6n Meidoor ons ontvangen en zal thans
een punt van overweging bij ons uitmaken.
Wij merken ten slotte opdat het ons wenschelijk voor
komt, den inhoud der verschillende stukken thans buiten
debat te latenzij het ook dat daardoor de beantwoording
der gestelde vraag onvolledig wordt, omdat de raad daarvan
bij de behandeling der zaak au fond toch kennis zal moeten
nementerwijl het o. i. voor eene goede voorbereiding eener
zoo gewigtige aangelegenheid mede wenschelijk isvan de
gewisselde stukken thans nietmaar later in hun geheel ken
nis te nemen.
Dit korte overzigt zalnaar wij vertrouwenden raad doen
inziendat wij de beloftebij monde van den voorzitter ge
geven zijn nagekomen."
De heer Duparc meent in de eerste plaats eene opmer
king te moeten maken.
Hij heeft in de vorige vergadering, evenals vroeger, alleen
op het oog gehad en besproken de burger- dagschoolgeens
zins de burger-auonrfschool. Niettemin wordt in het antwoord
van burgemeester en wethouders ook van de laatstgenoemde
gesproken.
In de tweede plaats wenscht spr. te verklaren, dat hij geen
oogenblik heeft getwijfeld aan de diligentie van burgermeester
en wethouders. En hierin is hij door hun antwoord bevestigd
geworden. Uit hetgeen nu is vernomen is toch gebleken
dat zij inderdaad in November van 't vorige jaar met allen
spoed de zaak tot zich hebben genomen. Gaat't den anderen
leden echter als spr.dan zullen zij door het antwoord niet veel
wijzer zijn geworden. Daaruit verneemt men alleen dat er
correspondentie is gevoerd met de commissie van toezigt op
het middelbaar onderwijs en dat het advies van den inspecteur
voor dat onderwijs is gevraagd. Het antwoord is eigenlijk
niets anders dan eene opsomming van datums van gewisselde
stukken. Op spr. vraag, of en, zoo ja, welke vorderingen de
zaak heeft gemaakt, is echter geen antwoord gegeven.
Het antwoord is dan ook niet wel vatbaar voor eigenlijke
kritiek indien het vergund ware die thans uit te oefenen. Met
het oog op de belangstellingdie burgemeester en wethou
ders inderdaad voor de zaak hebben betoond en daar spr. zich
overtuigd houdtdat zij de bedoelde reorganisatie werkelijk
tot zich willen nemenzal hij niet verder over de zaak uit
wijden maar alleen er op aandringen dat burgemeester en
wethouders spoedig een voorstel te dezer zake ter tafel zullen
brengen. Gebeurt dit echter nietdan reserveert spr. zich
gebruik te maken van het regt van initiatief, den leden bij
het reglement van orde toegekend, en zelf een voorstel te
doen om tot opheffing of reorganisatie van de burgerdag
school de éénige nog in Nederlandte komen.
De heer van Harinxma thoe Slooten wil antwoord
geven op de aanmerking welke de vorige spreker eenigzins
tegen het dagelijksch bestuur heeft gerigt
Dat in de beantwoording sprake is van burger dag- en
avondschoolterwijl toch de heer Duparc slechts van de bur
ger dagschool heeft gesprokenkan spreker hiermede verkla
ren dat dit is geschied in verband met de gevoerde corres
pondentie met de commissie van toezigt en den inspecteur.
Wanneer de heer Duparc voorts verklaart dat de raad door
deze beantwoording niet veel wijzer is gewordendan moet
spr. opmerken dat het hier niet te doen is om wijzer te
maken. Burgemeester en wethouders behoefden den raad in
deze aangelegenheid niet te stellen voor eene beslissing, maar
wilden slechts in het licht stellendat de zaak wordt voor
bereid en achtten hetzoolang de zaak nog in voorbereiding
is, beter de gevoerde correspondentie en andere betrekkelijke
stukken niet publiek te maken.
Spr. acht verder de meeningdat deze beantwoording niet
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 8 Mei 1884.
101
vatbaar is voor kritiekzeer juistwant onderwierp men de
zaak nu reeds aan discussiedan zou 't kunnen gebeuren dat
er tweemaal debatten over gevoerd werdenterwijl het on
derwerp bij het eerste debat reeds zou kunnen worden uitgeput.
En wat betreft de opmerking van den vorigen spreker over
het initiatief tot een voorstelspr. acht zich niet geregtigd
namens burgemeester en wethouders daarop "te^repliceren.'Hij
voor zich laat echter geheel aan den heer Duparc over te
handelenzooals hij zal meenen te behooren in het belang
der zaak maar meent toch hem te moeten aanraden juist
om die reden de zaak niet te overhaasten.
Het heeft spr. wel verwonderd dat de heer Duparc zoo op
spoed aandringtwant wie kan beter dan deze beoordeelen
welk een langdurigen en omvangrijken arbeid dergelijk onder
werp medebrengt. Hij heeft maar ute wijzen op?de thans aan
de orde zijnde invoering van het gymnastiek-onderwijs op alle
scholen en op de nieuwe regeling van het lager onderwijs
welke in 1881 is ingevoerd in verband met de nieuwe wet.
Nu het dus is gebleken dat de reorganisatie ..wordt voor
bereid en burgemeester en wethouders te dezer zake diligent
zijn, meent spr. dat men de zaak rustig moet laten afloopen.
De heer Duparc had niet gedachtin de noodzakelijkheid
te zullen worden gebragtover deze zaak nog eens het woord
te moeten voeren. Doch de geachte vorige spr. heeft hem er toe
genoopt. Spr. had zich drie gevallen voorgesteld, waarvan in het
antwoord van burgemeester en wethouders sprake had kunnen zijn.
Eerste gevalMededeelingdat kon worden tegemoet ge
zien de spoedige indiening van een voorstel tot opheffing van
de burgerdagschool en oprigtingin de plaats daarvanvan
eene hoogere burgerschool met 3-jarigen cursus. Spr. zou
dan bevredigd zijn geweest.
Tweede gevalMededeeling datofschoon de zaak op het
oogenblik nog niet in het reine was toch uitzigt werd ge
geven op de gewenschte reorganisatie. Spr. zou dan tamelijk
bevredigd zijn geweest.
Derde gevalMededeeling datwat ook overal elders moge
zijn geschiedmen hier niet kon komen tot opheffing der
burgerdagschool. Spr. zou dan natuurlijk geheel onbevre
digd zijn geweest
Geen dezer drie gevallen doet zich hier echter vooren
hierop doelde spr.toen hij van kritiek gewaagde.
De vergaderingzegt spr.gelieve in zijn gezegde omtrent
het te nemen initiatief geene bedreiging te zien maar alleen
de aankondigingdat hij casu quozou gebruik maken van
een regtdatkrachtens het reglement van ordeieder lid
toekomt.
De geachte vorige spreker heeft de reorganisatie van de
burgerdagschool vergeleken met die van het openbaar lager
onderwijs en de gymnastiek. Deze vergelijking isvolgens
spr.niet juist.
De vraag omtrent de opheffing van de burgerdagscbool
dagteekent reeds van vele jaren geleden. De wenschelijkheid
van die opheffing is reeds vroeger meermalen uitgesproken
en besproken is al dikwijls op 's raads agenda voorgekomen,
althans aan de orde geweest.
Spreker zal de eerste zijnom te erkennen dat de regeling
van zulk eene belangrijke aangelegenheid veel tijd vereischt
maar meent toch dat zij niet op ééne lijn kan worden gesteld
met de in 1881 tot stand gekomen belangrijke reorganisatie van
het lager onderwijs. Deze zaak had onderscheidene phasen
te doorloopen. Zij kwam achtereenvolgens in behandeling
bij de commissie van toezigt op het lager onderwijsin de
sectiën van den raad en bij de zelfstandige commissie van
rapporteurswaarvan spr. de eer had lid te zijn. En toch
was de in het laatst van Januarij 1881 aangebragte zaak in
April reeds in staat van wijzen en waren in Mei alle ver
ordeningen door den raad vastgesteld. Hier was in minder
maanden tot stand gekomen dan nu reeds jaren over de zaak
in kwestie zijn heengegaan.
De geachte vorige spreker heeft ook gewaagd van de alge-
meene invoering van het onderwijs in de gymnastiek op de
lagere scholen. Die spr., insgelijks lid van de commissie van
toezigt op deze scholenzal intusschen moeten erkennen dat
aan deze zaak eigenaardige moeijelijkheden zijn verbonden.
Daarbij heeft men te vragen niet alleen naar geschikte school
tijden maar ook naar localiteitenpersoneel enz.
Spr. gelooft daarom nogmaals te mogen zeggendat de
gebezigde vergelijking niet opgaat en dat de onderwerpelijke
zaak reeds voorlang had kunnen zijn beslistin welken zin
dan ook.
De heer Wiersma zegt, hoewel de zaak door den heer
van Harinxma voldoende is toegelichttoch een enkel woord
er te willen bijvoegen.
Hij sluit zich geheel bij dien spreker aan ook hem heeft
het antwoord van den heer Duparc op de beantwoording van
burgemeester en wethouders min of meer verbaasd. Die spr.
heeft de kwestie ter sprake gebragt bij het begrootingsdebat,
de voorzitter heeft daarop de toezegging gedaan dat het da
gelijksch bestuur zich aan de zaak zou wijden.
Dat collegie heeft dan ook niet stil gezeten zooals blijkt
uit de beantwoordingmaargelijk de heer Duparc zelf heelt
erkendhet is eene zaak van belangdie vele werkzaamhe
den vordert en vele phasen moet doorloopen adviezen moes
ten worden gevraagddie nu onlangs gebleken zijn niet over
een te stemmen.
Dit alles moet in aanmerking worden genomen bij de be
oordeeling, of burgemeester en wethouders reeds eerder den
raad een beslist voorstel hadden kunnen aanbieden.
Spr. is insgelijks wel van meeningdat het uitzigt op eigen
initiatief van de zijde van den heer Duparc geene bedreiging
bevatmaar toch zou hij 't een ultimatum willen noemen
dat, zoo burgemeester en wethouders de zaak niet met spoed
ten einde brengende heer Duparc zelf een voorstel zal in
dienen.
Deze schijnt derhalve minder tijd noodig te hebben dan
burgemeester en wethouders en dit zou spr. aanleiding kunnen
geven tot de vraag hoeveel tijd die spreker daarvoor noodig
zou hebben dus hoeveel tijd hij burgemeester en wethouders
voor de voorbereiding wil geven.
De heer Duparc meent het antwoord op de laatste vraag
te moeten schuldig blijven. Zonder evenwel zijne eigen werk
kracht te willen overschattengelooft hij datwil men de
zaak de voorbereiding weinig moeite en tijd meer zou behoeven
te kostenen dat het in te dienen voorstel zeer eenvoudig
zou kunnen zijn. Het zou kunnen luiden als volgt: 1. Op
te heffen de burgerdagschool. 2. In de plaats daarvan op
te rigten eene hoogere burgerschool met drie-jarigen cursus.
3. Burgemeester en wethouders uit te noodigenden raad
de noodige voorstellen aan te bieden tot uitvoering van het
sub 2. bepaalde. In ieder geval oordeelt spr.dat er nu in
derdaad tijd genoeg voorhanden is geweest, om eene geves
tigde opinie over de zaak te hebben.