Verslag uei handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 12 Junij 1884.
100
Vervolgens vindt spr.dat de berekening der afkoopsom
men nu minder juist zijnwelke onjuistheid blijkt door ver-
lijking van de beide voorstellen. Om maar één voorbeeld te
noemenin het voorstel wordt de afkoopsom van een graf
in de eerste afdeeling bepaald op 40 en van een graf met
een steen op ƒ150; voor den steen is dus ƒ110 berekend.
In het nader voorstel is afkoopsom voor elk graf gesteld op
f 6maar die voor een graf met steenevenals in het oor
spronkelijke 150 gebleven.
Daarenboven zijn naar spr's. meening de afkoopsommen in
dit voorstel onevenredig. De berekening van den directeur
der gemeentewerken, die als deskundige daarover is geraad
pleegd is niet evenredig aan den aard der voorwerpendie
hij daarbij op het oog had.
Bijv. de berekening ten opzigte van een steenen zerk is
op die wijze gemaaktdat zoowel het gewoon onderhoud als
de vernieuwing uit de renten van de afkoopsom kunnen wor
den bestreden en deze derhalve bij eventuele sluiting van de
begraafplaats ongeschonden aan de gemeente blijft.
Daarentegenwat betreft de houten voorwerpendie naar
hun aard meer, welligt om de 4 of 5 jaar, vernieuwd moe
ten worden en jaarlijks hun onderhoud hebben aan verf enz.,
zijn de renten van de voorgestelde afkoopsom naar de bere
keningen van den directeur zeiven vrij zeker niet toereikend
om in onderhoud en vernieuwing beiden te voorzien.
Ook is dp berekening onvolledigomdat zij alle voorwer
pen van één soort gelijk behandelt. Er wordt gesproken van
zerken borden ensf.maar die voorwerpen zijn op alle gra
ven niet even hoog of groot.
In één woord, spr. is bij de examinatie der stukken over
tuigd geworden dat dit voorstel niet in het regte verband
is met het raadsbesluit van 27 Maart. Hoeyel hij niet tegen
dat besluit wenscht te reagerenmeent hij toch te mogen
beproevenuitbreiding daarvan tegen te gaan.
Volgens zijn oordeel begeeft de gemeente zich bij de over
name van een graf-opstal, zooals het nu wordt voorgesteld,
in een kanscontractwaarbij aan hare zijde niet te winnen
wel te verliezen is. En dit hangt niet van haar zelve af
maar van allerlei omstandighedenals weersgesteldheidbal
dadigheid de soort van bet ijzerde steen of het hout
waaruit de opstal is vervaardigdhet is ook voor het on
derhoud niet onverschillig of een steen veel of weinig letters
heeft. De letters vooral op steenen waar veel over geloopen
wordtslijten langzamerhand uit en zullen om de 10 jaar moeten
worden opgebeiteld. Hij meent dat in dergelijke kans-overeen
komst met defi eigenaar van een graf geen gemeente-belang ligt
en wenscht met eerbiediging van 's raads besluit van 27
Maart j.l. er op te wijzen, dat ontegenzeggelijk daaraan eene
schaduwzijde is verbonden, en men niet noodeloos de werking
daarvan moet uitbreiden.
Spr. zeu n.l.nu naar den letter het besluit er niet
van spreekt, vernieuwing van de opstallen niet willen be
grijpen in het onderhoudhetwelk de gemeente wil over
nemen en op deze wijze de ongunstige kansendie het ge
volg zijn van 's raads besluit van 27 Maart j.l., zooveel moge
lijk beperken.
In verband met het zoo even gesprokene acht hij het aan
bevelenswaardom de overdragt8ommen voor voorwerpen van
dezelfde soort, niet voor alle gelijk te bepalen, maar ze af
hankelijk te stellen van den omvang en de uitgebreidheid der
voorwerpen. Tot bewijs, dat deze wijze van overdragt moge
lijk is, wijst spr. op de verordening der gemeente Utrecht,
waarin het op dergelijken grondslag is gebaseerd. Neemt
men, om nu een gewoon grafzerk tot voorbeeld te nemen, aan,
dat een steen om het andere jaar moet worden opgemaakt
dat 8 kostverder om de 10 jaren opgehakt of opgebeiteld,
dat ƒ15 kost; er zal dus 80 in 10 jaren worden be
steed, d.i. dooreengenomen 3 per jaar. Kapitaliseert men
dit bedrag, dan komt men gerekend naar den 25 penning tot
eene som van 75 en wanneer men nu rekent, dat een enkele
gewone grafsteen de grootte heeft van 1.50 M2, dan komt
dat neer op 2 per vierk. meter. Een dergelijke berekening,
spr. zal de vergadering verder niet met cijfers vermoeijen
kan ook leiden tot het bepalen van de afkoopsommen voor
hekken, borden en andere voorwerpen.
In de meening, dat de raad zijn besluit van 27 Maart 1.1.
zal willen handhaven, zal spr. zich de vrijheid veroorloven
straks bij de behandeling van de verschillende onderdeelen
van het voorstel eene wijziging voor te stellen in den geest
van het door hem gesprokene; wel niet in strijd met burge
meester en wethouders, maar toch op eene andere leest geschroeid.
Dit nu wat betreft de algemeene strekking van het voor
stel. Over de verschillende punten der conclusie zal hij nu
nog niet spreken, maar eerst later bij de behandeling daar
van enkele wijzigingen voorstellenwaarvan hij reeds nu wil
vermelden het wegnemen van al. 2 van art. 5met dit ge
volg dat het grafgeld voor reeds gebruikte en voor niet
geopende graven gelijk zij en de laatste niet van den afkoop
behoeven te worden uitgesloten en tegelijk eenige compen
satie tegenover de in al. 3 en A vermelde doch nu te ver
vallen grafgelden worde gemaakt.
Den heer van Harinxma doet het genoegendat de heer
van Sloterdijck in het midden van zijn uitvoerig betoog de
verklaring heeft afgelegddat hij niet tegen het raadsbesluit
van 27 Maart 1.1. wenscht te reageren. Hierdoor blijft men
in het regte spoorwant dit is ook het uitgangspunt geweest
voor het nader voorstel van burgemeester en wethouders.
Tegen dit voorstel heeft die spreker enkele bedenkingen
in het midden gebragt.
Wanneer spr. hem goed heeft gevolgd dan was het eerste
bezwaar, datwaar vroeger de raad heeft verklaard eenvoudige
opstallen in onderhoud te willen overnemen thans het woord
eenvoudige" is weggevallen. Spr. gelooft dat dit bezwaar
niet volkomen juist isofschoon wel naar den letter. Hij
meent datwaar niet woordelijk van eenvoudige opstallen
wordt gesprokendit toch implicite het geval isdaar de
voorlaatste alinea van punt III voorziet in de overdragt van
zerken enz.van buitengewonen vorm en bewerking.
Eene volgende klagt van den heer van Sloterdijck was
dat het de bedoeling van den raad toch zeker geweest zou
zijn om het onderhoud van graven wel af koopbaar te stellen,
maar niet het vernieuwen van daarop geplaatste voorwerpen.
Het komt spr. voordat wanneer dit onderscheid werd ge
maakthet voorstel niet wel uitvoerbaar zou zijn. Want wat
zou dan de afkoop van het onderhoud beteek enen; het kan
toch na verloop van tijd blijkendat tengevolge van omstan
digheden die de heer van Sloterdijck zelf heeft aangehaald
een op een graf geplaatst voorwerp niet meer hersteld of
onderhouden kan wordenmaar noodzakelijk moet worden
vernieuwdeen voorwerp kan zoovele herstellingen hebben
ondergaan dat op een zeker oogenblik reparatie zich in ver
nieuwing oplost.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 12 Junij 1884.
107
Er moet dus geen grens zijn tusschen reparatie en ver
nieuwing; want daardoor zou het doel van adressant
deze voorstellen toch zijn ingediend naar aanleiding van een
adres van den heer R. Reijnders volkomen illusoir zijn.
Een derde grief van den heer van Sloterdijck is, dat wan
neer iemand het onderhoud van zijn graf heeft afgekocht
en laterna daarop een of ander voorwerp te hebben doen
plaatsen, het onderhoud daarvan dan ook nog wil afkoopen,
dit niet mogelijk is.
Spr. kan dit niet in het voorstel lezen. Volgens zijne
meening sluit niets de mogelijkheid uitdat wanneer iemand
het onderhoud van zijn graf voor 0 heeft afgekocht, hij
later het onderhoud van de intusschen daarop geplaatste voor
werpen kan overdragen. Hij heeft dan de bepaalde som voor
een graf met kruizenzerken enz. te betalen.
Wel is waar heeft hij dan de ƒ6 voor den eersten afkoop
te veel betaaldmaar wil men eene naauwkeurige becijfering,
dan zou dien eigenaar later die ƒ6 kunnen worden geresti
tueerd
Spr. ziet echter geen bezwaar in de voorgestelde redactie.
De heer van Sloterdijck heeft als vierde grief opgemerkt
dat in het voorstel alleen sprake is van kruizen en borden
van houtwaarom ook niet van kruizen en andere verheven
heden van steen of metaal. Spr. acht die vraag reeds door
den heer van Sloterdijck zelf beantwoordn.l. omdat zij niet
aanwezig zijn en moeijelijk in de verordening een tarief kon
worden opgenomen betreffende voorwerpendie hier niet be
staan.
Mogten later dergelijke voorwerpen op graven worden ge
plaatst dan zal er geen bezwaar tegen bestaandat de raad
bij afzonderlijk besluit de overdragtsom daarvan bepaalt. Die
prijsbepaling zal dan moeten geschieden volgens de voorlaatste
alinea van punt III.
Een andere grief van den vorigen spreker is tegen het ta
rief, n.l. dat, terwijl in het oorspronkelijk voorstel van 27
Maart de afkoopsom van een graf zonder meer is gesteld op
ƒ40 en in het nader voorstel op ƒ6, toch de afkoopsom van
een graf met een steen of hek in beide dezelfde is, n.l. 150.
Het komt spr. voor dat deze grief beter gerigt kan worden
tegen het eerste dan tegen het nu behandelde voorstel. Ieder
die de stukken gelezen heeft de vorige spreker heeft dit
zeer zeker gedaangelijk blijkt uit zijn betoog zal daar
uit moeten opmakendat dit tarief niet is gebaseerd op be
cijferingen door burgemeester en wethouders zelve gemaakt,
maar dat deze zich daarbij gehouden hebben aan de herhaal
delijk ingewonnen becijferingen van den directeur der gemeen
tewerken. Zij wenschen zich ook volstrekt niet op te werpen
als technische deskundigenintegendeelzij hadden een
advies van een deskundige voor zichwaaraan zij zich kon
den houdenzoodat er geen enkele reden bestaat om daar
van af te wijken.
Een andere grief van den vorigen spreker is gerigt tegen
de toepassing van het tarief op voorwerpen van dezelfde soort
sommige kunnen gerepareerd worden uit de rente van de
overdragtsomandere niet.
Dit bezwaar kannaar spr. meentop gelijke wijze beant
woord worden als het voorgaandedat men n.l. ook hierbij
zich gehouden heeft aan het advies van den deskundige.
Men zou met evenveel regt kunnen vragenwaarom het
tarief niet gebaseerd is op den kubieken inhoud van het te
onderhouden voorwerp de oen zou als maatstaf willen nemen
het aantal letterseen ander den omvangeen derde den
kubieken inhoud. Burgemeester en wethouders hebben daarom
gemeend zich te moeten houden aan het advies van den di
recteur der gemeentewerken.
Ten slotte heeft de heer van Sloterdijck er op gewezen, dat
alinea 2 van artikel 5 der verordening zal kunnen vervallen.
Spr. verklaart niet regt de bedoeling van dien spreker te heb
ben begrepenwil deze het betalen van het jaarlijksch regt
voor onderhoud van ongeopende graven afschaffen of nment
hij dat het onderhoud van niet geopende graven afkoop baar
moet gesteld worden V
Is dit laatste het gevaldan vraagt spr.wat er worden
zal van de geheele begraafplaats daar die dan gedeeltelijk
althans als 't ware in erfpacht kan worden uitgegeven, zonder
dat de gemeente zekerheid heeftdat de bestemmingwaar
voor zij is opgerigtwordt gehandhaafd.
Spr. wenscht die geringe som van 10 cent te behouden
zoo lat bij niet voldoening daarvan het graf aan de gemeente
vervalt. Hief men dat regt opdan zou de eigendom van
het graf niet meer met zekerheid na te gaan zijnwaardoor
een ongewenschte toestand zou worden in het leven geroepen.
Spr. meent nu den heer van Sloterdijck in hoofdzaak te
hebben weerlegd, ten opzigte van diens geopperde bezwaien,
welke wel eenigermate te breed zijn uitgemetendaar de ge
meente voor de risicodie zij op zich neemttoch z. i. vol
doende gedekt is.
De heer van Sloterdijck zal niet op alle punten den
vorigen spreker beantwoorden. Alleen ten opzigte van het
laatste punthet doen wegvallen van alinea 2 van artikel 5,
wil hij te kennen gevendat het zijne bedoeling wasom
het onderhoud ook van ongeopende graven afkoopbaar te
stellen alleen ter vereenvoudiging en tot compensatie tegen
het verlies van de hoogere grafgelden van al. 3 en 4door
het regt voor onderhoud van geopende en van niet geopende
graven gelijk te stellen. Het door den heer van Harinxma
gesprokene leidt hem er Qchter toeom daarop niet verder
aan te dringen.
Hierna worden de algemeene beraadslagingen gesloten en de
verschillende onderdeelen der conclusie van het voorstel aan
de orde gesteld.
Onderdeel I. Hierin wordt op voorstel van den heer van
Sloterdijck het woord „overgedragen" vervangen door „af
gekocht."
Daarna wordt dit onderdeelevenals onderdeel IIzonder
hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Onderdeel III. De heer Troolstra meent dat de redactie
hier minder juist is. Het onderhoud van graven wordt af
koopbaar gesteldmaar nu vraagt spr. of dit niet moet zijn
de retributie voor het onderhoud. Het onderhoud toch is reeds
bij <le gemeentedie daarvoor jaarlijks eene retributie een
regt van den eigenaar heft. Dat regtniet het onderhoud
kan men dus afkoopen.
De heer van Harinxma oordeelt dat men dit moet be
schouwen in verband met de gemeentewetdie onder de uit
gaven van de gemeente ook noemt het onderhoud der alge
meene begraafplaatsenwaarvoor volgens art 238 een begra-
fenisregt kan worden geheven.
Nu zou men het onderhoud met het regt kunnen afkoopbaar
stellen.