14G Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 24 Julij 1884. sus aangebroken en had de heer Nauta zich bereid verklaard voorloopig de lessen in de aardrijkskunde waar te nemen. Officieel is dus adressant in October les gaan gevenmaar voorloopig was hij daarmede reeds vroeger belast. Spr. blijft bij zijnen wenschdat aan adressant alsnog eene som van 75 worde uitgekeerd. De heer Troelstra moet zich ook tegen het voorstel ver klaren. Uit de stukken alsmede uit de inlichtingen van den heer Minnema Buma heeft hij den indruk gekregen dat de heer Nauta den geheelen cursus 1880 81 les in de aardrijks kunde heeft gegeven. Het komt hem dus billijk voordat adressant de volle som van ƒ600 voor dien cursus ontvangt Den Voorzitter komt 't voordat men moeijelijk over een gesloten dienstjaar betalingen kan doen. Wil men echter nog eene uitkeering van ƒ75 doen, dan zal dat bij wijze van gratificatie uit een post van het loopende dienstjaar kunnen worden bestreden. De heer van Harinxma thoe Slooten zal stemmen vóór het voorstel van burgemeester en wethouders en wenscht, op gevaar af van in herhaling te vervallente verklaren dat uit de stukken wel degelijk blijktdat de belooning over den cursus 1880/81 naar behooren is uitgekeerd. Men had, zooals de Voorzitter het reeds heeft gezegd, mogen verwachtendat adressant tegen de berekening der bezoldi ging terstond was opgekomen en nietzooals nuna ver loop van jaren. Nu heeft hij z. i. geen regt meer daarop. Daarenboven is het te lang geledenomwaar dit uit ge schriften niet blijktnaauwkeurig te kunnen nagaanwelke diensten de heer Nauta werkelijk heeft gepraesteerd. Het komt spr. uit een administratief oogpunt evenmin ge- wenscht voor, in 1884 eene gratificatie voor het jaar 1880 uit te keeren. Hij beschouwt het voorstel van burgemeester en wethouders als regt en billijk. De heer van Eijsinga zou uit een billijkheidsoogpunt met de heeren Troelstra en Minnema Buma kunnen medegaan. Maar z. i. bestaat tegen hun voorstel een onoverkomelijk be zwaar daar hij het gevaarlijk acht terug te komen op eene zaak, die reeds is afgedaan. Zoo zou men ook wel terug kunnen komen op eene reclame van voor eenige jaren men zou dan nooit zekerheid kunnen hebbendat iets is afgedaanen steeds in het onzekere ver- keeren of niet te eeniger tijd later nog bezwaren worden in gediend. Daarom zal hij voor het voorstel stemmen. De heer Troelstra meent, dat men zich nu wel kan voor stellen dat dergelijke gevallen zich zullen voordoen, maar dat zal niet dan uiterst zeldzaam plaats hebben. Maar toch, al komt 'tvoor en is de raad dan overtuigd van de billijkheid van het verzoek, dan mag hij niet, onder motief, dat het zoo lang is geledendaarom alleen het verzoek afwijzenmaar moet ook billijk zijn in zijne beslissing. Naar spr.'s meening geeft adressant's verzoek hiertoe allezins aanleiding. Hierna worden de beraadslagingen gesloten. Het voorstel wordt in stemming gebragt en aangenomen met 9 tegen 4 stemmendie van de heeren BruinsmaMin nema BumaDijkstra en Troelstraen wordt alzoo besloten lot afwijzing van het verzoek. 5. Voorstel van burgemeester en wethouders om de jaarwedde van mejW. van der Sluisonderwijzeres in de vrouwelijke handwerken aan de gemeenteschool no. 11, tijdelijk bepaald op f 250, thans definitief tot dat bedrag vast te stellen. Zonder discussie en hoofdelijke stemming aangenomen. 6. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanleiding van een adres van G. Pos Dz. en anderen, betreffende de ver bodsbepaling tot toelating van kinderen in den Prinsentuin, be neden den leeftijd van tien jarenzonder geleide. Dit voorstel strekt om aan de adressanten te berigten, dat burgemeester en wethouders de gewraakte verbodsbepaling hebben gemaakt binnen de grenzen hunner bevoegdheid en dat zij de genomen maatregelen in het belang der gemeente zullen blijven handhaven. De heer Duparc betuigt zijn leedwezen, dat in de verga dering toen dit adres werd aangebragthet in handen van burgemeester en wethouders om prae-advies werd gesteld. Hij zelf heeft ook daartoe medegewerktmaar, zijns inziens had een ander besluit moeten worden genomen. Het betreft hier een besluitdoor burgemeester en wethouders uitgevaardigd geheel binnen de grenzen van artikel 179 lett. h der gemeente wet. En nu kent spr. geene enkele wetsbepalingvolgens welke ingezetenen tegen zoodanig besluit in beroep kunnen komen bij den gemeenteraad. Naar spr.'s oordeel had dus het adres aan burgemeester en wethouders moeten worden gerenvoyeerd ter beschik king. Dit echter kan nu alsnog gebeuren. Spreker toch acht 't gevaarlijk om, in welken zin ook, op dergelijke adres sen te beschikken; de raad kan het besluit van burgemeester en wethouders goed keuren, maar ook afkeuren. Doch wat zou in zoodanig geval moeten geschieden Spr. is niet zoo vreemd aan het gevoelen dat de burgemeester dan gebruik kon maken van de hem bij art. 70 der gemeentewet gegeven bevoegdheidom het besluit niet uit te voeren en aan den koning ter vernietiging voor te dragen. Eindelijk nog vindt spr. het slot der conclusie zeer vreemd. Volgens haar zou de raad aan de adressanten moeten berigten „dat burgemeester en wethouders de genomen maatregelen blijven handhaven". De heer Wiersma kan zich wel vereenigen met het eer ste gedeelte van het door den heer Duparc gesprokenehet geen ook blijkt uit het voorstel zelf. Burgemeester en wet houders hebben binnen den kring hunner bevoegdheid eene verbodsbepaling uitgevaardigdeenige ingezetenen gevoelen zich daardoor bezwaardde verbodsbepaling wordt gehand haafd. Nu wenden de ingezetenen zich tot een huns inziens hoogeren magt. Daarop dient dus een antwoord te worden gegeven. Nu moge de raadbij het renvoijeren aan burgemeester en wethoudersniet dit antwoord hebben verwachtmaar in allen geval moest 't worden gerenvoijeerd. En nu zegt de raad dood eenvoudigdat burgemeester en wethouders binnen den kring hunner bevoegdheid hebben gehandeld en dat deze hebben medegedeelddat zij de bepaling blijven handhaven. Spr. kan niet inziendat men daardoor op een verkeerd ter rein zal komen en moet zich verklaren tegen wederom ren voijeren hoewel hij wel wil erkennendat mogelijk tot het renvooi een minder goed motief heeft gegolden. Zooals nu het voorstel luidt, neemt de raad niet eene be slissing maar deelt eenvoudig mededat burgemeester en wethouders de yerbodsbepalirg in het belang der gemeente Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 24 Julij 1884. 147 zullen blijven handhaven. Wenscht de heer Duparc misschien de woorden „in het belang der gemeente" daaruit te doen vervallendan wil spr. zich daartegen niet verzetten omdat door het bezigen van die woorden de raad welligt zou kunnen worden geacht zijne adhaesie aan de handhaving van de ver bodsbepaling als zijnde in het belang van de gemeente, te hechten. Dat is echter niet noodig. Spr. herhaalt dat hij niet kan inzien dat de raad door het oorspronkelijk renvooi op een verkeerd terrein is gekomen en dat hij er dus tegen is om het adres op nieuw te renvoijeren, in welke daad de bekentenis van eene verkeerde beslissing zoude liggen. De heer Duparc wijst er opdat hij is begonnen met te zeggendat het primitief besluit niet goed wasdoch dit nog zeer goed kan worden hersteld, door een renvooi van het adres aan burgemeester en wethouders ter beschikking. Hij brengt in herinneringdat vóór eenige jaren op gelijke wijze is gehandeld met een verzoek van ingezetenen om straatver lichting op een zeker gedeelte der stad. De heer Wiersma heeft gezegd datals iemand zich over iets tot den raad wendtdeze daarop toch antwoord moet geven. Hij zou dien geachten spreker willen vragen, wat de regter doetals iemand hem iets vraagt wat niet tot zijne competentie behoort Hij verklaart hem eenvoudig niet ont vankelijk in zijn eischdoch treedt niet in de zaak ten prin cipale gelijk hier wordt voorgesteld te doen. Zoo zal in zekeren zin thans ook door den raad dienen te worden gehandeld. Spr. blijft dus bij hetgeen hij zeide en wenscht, na afstem ming van dit voorstelverzending van het adres aan burge meester en wethouders ter beschikking. De Voorzitter meent, dat de conclusie gesteld is eigen lijk overeenkomstig den wensch van den heer Duparcde raad verwijst daarbij adressanten naar burgemeester en wet houders. In alle geval moeten adressanten een antwoord heb ben de beleefdheid vordert daten bij een renvooizooals de heer Duparc voorstelt, blijven zij zonder antwoord, althans vanwege den raad. Spr. verschilt ook met dien spreker in zijne opvatting van het door dezen in het dehat gebragt artikel 179, lett. h, van de gemeentewet. In de toelichting op dit artikel heeft de regering gezegd „dat zij onder de daargenoemde zorg alles meent te begrijpenwat de Franschen voirie noemen en dus ook het toezigt op de rigting en breedte der wegen enz. Het spreekt van zelf, dat het wetgevend deel, het maken der verordeningen ten aanzien van dezen tak van bestuur, gelijk van andere onderwerpen van plaatselijke policie behoort aan den raad." De raad is dan ook naar spr's. meening volkomen bevoegd om eene verordening te maken op het gebruik van den Prinsen tuin. Zoolang die verordening evenwel niet bestaat is het dagelijksch bestuur de autoriteit, welke dat gebruik regelt. De heer Plantenga acht de zaak niet zoo gecompliceerd. Hij heeft gemeend, dat adressanten verzoeken, dat burgemeester en wethouders werden geïnterpelleerd over de verbodsbepaling. Op een interpellatie kan terstond een antwoord gegeven worden, of, als men niet genoeg voorbereid is, daarmede wachten tot eene volgende vergadering. Nu beschouwt spr. dit voorstel als een antwoord op die interpellatieeen weinig meer ge detailleerd dan wanneer het direct was gegeven. Hij oordeelt ditevenals de heer Wiersmazeer eenvoudigen zal zich met dit antwoord zeer goed vereenigen. De heer Duparc zal thans niet met den Voorzitter in debat treden over art. 179, litt. h, der gemeentewet; dat zou te ver voeren. Maar, is de uitlegging van den voorzitter juist, dan zijn burgemeester en wethouders z. i. te ver gegaan, want dan had de raad eene verordening voor den Prinsentuin moeten maken en zouden alle besluiten omtrent den Prinsen tuin vroeger en nu door burgemeester en wethouders ge nomen dan tevens niet wettig zijn. Maar spr. gaat in dezen zoover niet. Het beheer van den Prinsentuin is indertijd uit drukkelijk geheel aan de leden van het dagelijksch bestuur opgedragen. De Voorzitter zegt, dat het alleen zijne bedoeling was te beweren, dat de raad eene verordening op den Prinsen tuin had kunnen maken of kan maken, en daarbij de zorg over dien tuin aan burgemeester en wethouders of aan ande ren opdragen. Zoolang echter dit niet geschiedtblijven bur gemeester en wethouders de eenige bevoegden tot regeling van het gebruik van dat gemeente-eigendom. Dat gevoelen kan niet worden bestreden. De heer Duparc maakt den heer Plantenga er attent op, dat adressanten niet alleen eene interpellatie wenschen, maar tevens den raad verzoeken het daarheen te leidendat de gemaakte verbodsbepaling worde ingetrokken. Hij stelt ten slotte voor: „Aan de adressanten te berigten, dat de beschikking op hun verzoek, met het oog op art 179, letter h, der gemeentewet, niet behoort tot de bevoegdheid van den raad." De heer Wiersma verklaart zich tegen dit amendement. Hij gelooft datwanneer adressanten iets vragenzij belang hebben bij een antwoord dat zij begrijpen. Zij vragen in trekking van eene verbodsbepaling van burgemeester en wet houders hun wordt nu medegedeeld dat dit collegie die be paling binnen den kring zijner bevoegdheid heeft gemaakt en haar zal blijven handhaven, omdat het belang der gemeente dit vordertDit antwoord zullen zij begrijpen maar spr vreest er voordat door een antwoord als de heer Duparc voorstelt hun te geven, zij niet veel wijzer zullen worden, daar niet ieder de gemeentewet kent of bij de hand heeft, om zich op de hoogte te stellen van de strekking van dat artikel. Spr. geeft dus de voorkeur aan het voorstel van burge meester en wethouders. Dit wordt alsnu in stemming gebragt en aangenomen met 7 tegen G stemmen, die van de heeren Reeling Brouwer, Du parc, Minnema Buma, Beucker Audreae, van Eijsinga en Troelstra. Derhalve wordt nu besloten aan de adressanten te berigten, dat burgemeester en wethouders de gewraakte verbodsbepa ling hebben gemaakt binnen de grenzen hunner bevoegdheid en dat zij de genomen maatregelen in het belang der ge meente zullen blijven handhaven. Het amendement van den heer Duparc is door de aanne ming van dit voorstel vervallen. 7. Benoeming van een onderwijzer aan gemeenteschool no. 4 (vacature Th. van der Meij.) Op de voordragt komen voor: 1. S. de Vries te Groningen, 2. G. Zijlstra te Leeuwarden en 3. B. F. Bersma te Middelstum. Met algemeene stemmen wordt eerstgenoemde tot die be trekking benoemd. Op voorstel van den voorzitter wordt besloten de bepaling van den datum der infunctietreding aan burgemeester en wet houders op te dragen. Hierna wordt de vergadering gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1884 | | pagina 3