194 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 9 October 1884. onaangenaam, voor andere doeleinden minder geschikt zoude zijn. Spr. gelooft echter nietdat men op die klip zal stooten. Het boezemwater althans is zachtgelijk uit schei kundige onderzoekingen blijkt. En als men de prise d'eau uit den bodem neemtdan heeft men ook geen water van een belangrijk kalkgehalte te vreezen. Onze bodem bevat meer keukenzoutdan kalk en dergelijke bestanddeelenin tegenoverstelling van bergachtige terreinen, die welwater met zijne bekende eigenschappen leveren. Intusschen blijkt hieruit de wenschelijkheid dat er eenen norm wordt vastgesteld. Als het waterdat hier geleverd zal wordendaaraan beantwoorddan gelooft spr. dat aan alle billijke wenschenook aan die naar waschwater voldaan zal wordenen derhalve de bepalingzooals de heer Plan- tenga wenschtoverbodig is. Waar het water als drinkwater op den voorgrond staat, daar gelooft spr. dat het aanvoeren van goed drinkwater ook in zich sluit water, goed voor tecb- nische doeleinden. Een en ander geeft hem aanleiding om zich niet met het amendement te vereenigen. De heer van Harinxma thoe Slooten heeft ook tegen het amendement een paar bedenkingen. In de eerste plaats twee wat den vorm betrefthet eene reeds zeer juist door den heer de la Faille besprokenis dat, wanneer men eenen norm vaststelthet amendement overbodig is. Burgemeester en wethouders kunnen dan in het contract de gunstigste voorwaarden omtrent den norm aangaande de geschiktheid voor waschwater opnemen. Eene andere be denking is dezedat het amendement blijkbaar de wasch- industrie op het oog heeft, n.l. voor waschgebruik en andere industriële doeleinden. Maar spr. meent dat de hardheid van het water zich aller eerst doet gevoelen op de menschelijke huid, en de reiniging van deze zal de heer Plantenga niet als eene industriële on derneming aanmerken. Voorts heeft spr. bedenkingen tegen het amendement in zijn essentiële beteekenis. Hij herhaalt het in de vorige ver gadering bijgebragte motto „le mieux est Pennemi du bien". In ons land en in het buitenland hebben bijna alle groote steden door eene waterleiding zich van drinkwater voorzien. En bekend is het dat in ons landzelfs in Amsterdam, waar men duinwater heeft, dat water hard is. Wanneer spr. zich niet bedriegt, dan is zuiver bronwater het aangenaamst voor de smaak en het zuiverst. En dit is zelfs ongeschikt voor waschwater, zoodat hij wel gelooft dat het bezwaar van den heer Plantenga altijd zal bestaan. Het komt hem voordat waar eene concessie is verleendgebaseerd op een hygiënisch doelmen die niet te veel aan banden moet leggen voor industrieel en huishoudelijk gebruik. Kan men bewijzen dat er kalk en andere voor de gezond heid schadelijke bestanddeelen zich in het water voordoen dan zou spr. zich aan het bezwaar aansluiten. Maar waar die zich niet voordoendaar acht hij het niet verstandig aan de concessionarissen zoodanige bezwarende conditiën op te leggen, waaraan nog door geene enkele waterleiding is voldaan. Wanneer men hier nu allezins deugdelijk drinkwater zal verkrijgendan moet hij met den heer de la Faille aannemen, dat het amendement van den heer Plantenga overbodig is. Daarenboven zijn bij de industrie wel middelen bekendom water voor haar doel geschikt te maken. Spr. wenscht nu den heer Plantenga deze eenvoudige vraag te stellenof men met deze concessieook zonder diens toe voeging niet reeds eene belangrijke schrede is vooruitgegaan, of niet ten aanzien van de groote massa (waaronder spr. niet bedoelt hen die overgroote regenbakken hebbenmaar toch zeker van de 30,000 ingezetenen 25,000die tot nu toe water gebruiktendat met modder en andere onreinheden bezwan gerd is)eene waterleiding eene zeer belangrijke verbete ring aanbrengt ook voor huishoudelijk en waschgebruik Het komt spr. voor dat het amendement van den heer Plantenga der concessie bezwaren in den weg zal leggen, hetgeen hem er toe leidtom er tegen te stemmen. De heer Plantenga stemtin antwoord op de laatste vraag van den vorigen spreker, toe dat men met de water leiding eene schrede is vooruitgegaan. Maar ééne schrede is hem niet ver genoeg op den weg dien zal worden ingeslagen. Waarom bij deze nieuwe onderneming met het halve nut te vreden te wezen en geen pogingen te doen om haar zoo nut tig mogelijk te maken Dat de door spr. gewenschte toevoeging bezwarend zal zijn, is mogelijk en niet mogelijkdat zal hij niet beslissen. De omstandigheid echterdat die bepaling nergens elders in de voorwaarden is opgenomen meent hij hieraan te kunnen toe schrijven dat men elders misschien eene betere prise d'eau heeft, die minder schadelijke bestanddeelen beval. Daaren boven is water dat hard isniet alleen hinderlijk voor per sonen die er gebruik van makenmaar ook als waschwater daar het zout niet het schoon wordenmaar het blank en helder worden belemmert. Bij groote wasscherijen die waar schijnlijk hier wel zouden verrijzen stuit men niet op het kalk- maar op het zoutgehalte van het water. De heer de la Faille heeft zich tegen het amendement ver klaard omdat het overbodig isomdat zuiver drinkwater ook geschikt is voor waschwater. Spr. stelt daar tegenover dat het overbodige niet schaadt. Genoemde spreker beroept zich bij zijne bezwaren ook op den norm welnu spr. wil ook een' norm maar een die ook op het water als waschwater zietde deskundigendie eventueel benoemd zullen wor den om dien norm vast te stellenmoeten dan niet alleen vragen of het water geschikt is voor drinkwatermaar ook of het gebruikt kan worden voor andere doeleinden. Den heer van Harinxma thoe Slooten doet het ge noegen dat de heer Plantenga gaaf toestemtdat ook als zijn amendement niet wordt aangenomen, men eene schrede is vooruitgaan. Maar bedriegt spr. zich nietdan is het amen dement gebaseerd op de mogelijkheiddat de meergegoeden hunne regenbakken zullen verwaarloozen. Doen zij dit ech ter nietdan kunnen zij daaruit hun waschwater halen doen zij het weldan is dat zeker wel een bewijs dat het water uit de leiding niet ongeschikt is en dat menzooals de heer Plantenga "het toegeeft, eene schrede is vooruitgegaan. De gemeente kan zich overigens niet bekommeren om de inge zetenen die door inertie zich zullen overgeven aan zorge loosheid de raad behoeft daarvoor niet te zorgen. Er is geene waterleiding in eenige stadóf het water daaruit is hardook het duinwaterin Amsterdamdat met bronwater is vermengdis hardhet schuimt nietgelijk spr. genoeg bekend acht. Overalook in 't buitenlandvol gens spr. eigen ervaringis dit ook het geval. Hij ziet derhalve in het goedmoedige amendement van den heer Plantenga een eischdie de zaak zal belemmeren, eene imperatieve bepaling, die de concessie in de waagschaal zal Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 9 October 1884. 195 stellen en in gevaar brengenen hij is op dien grond daar tegen. De heer de la Faille kan zich volkomen aansluiten bij de woorden van den heer van Harinxma. Waar hij strikt het amendement op zijn zachtst overbodig heeft genoemd daar zou hij het met dien spreker nu gevaarlijk kunnen noemen. De heer Plantenga moge nu wel zeggendat het overbodige niet schaadtmaar spr. gelooft integendeel dat het wel degelijk dikwijls schaadt. Maar al doet het dit niettoch blijft hij het overbodige overbodig noemen. Wat den norm aangaatzoo gelooft hij dat het onmogelijk is eenen norm te vindendie aan alle eischen, technische en industriële voldoet. De eene industrie, spr. blijft bij dit voor beeld hoewel Leeuwarden geene stad van industrie is n.l. industrie in de ruimste mate heeft andere eischen dan de anderestoomfabrieken andere dan waschinrigtingen. De heer Plantenga heeft gesproken van kalkwelnu de eene industrie zal kalk in het water wenschen de andere niet de eene wil keukenzoutvoor de andere is dat zout zeer hin derlijk. In een woordde eischen die men aan het water steltzijn zeer verschillend. Spr. blijft er bij dat de toevoeging overbodig isterwijl zij bovendien de reusite van de zaak in de waagschaal stelt. De heer Troelstra rigt tot den algemeenen rapporteur de vraag of het bepalen van den norm ook aanleiding zal kunnen geven tot moeijelijkhedenof het vaststaatdatals er een norm wordt aangenomenwaaraan het water moet beant woorden het dan altijd zeker isdat het goed en deugdelijk drinkwater zal zijnof het dan nog niet bacteriën, schadelijk voor de gezondheid, kan bevattenwelke moeijelijk te onder kennen zijn. Hij vreest dat dit laatste bij ziekten moeijelijk heden zal kunnen veroorzakenomdat het waterhoe ook voldoende aan den normtoch door die bezwaarlijk te onder kennen bestanddeelen zeer nadeelig zal kunnen werken. Met het oog daarop zou spr. in overweging willen gefon, „nl. om in plaats van te doen beantwoorden aan een' norm" te lezen „te doen beantwoorden minstens aan eenen norm". Dan staat wel op den voorgrond dat deugdelijk drinkwater moet worden geleverd beantwoordende aan dien norm maar de gemeente kan dan wanneer het noodig wordt geoordeeld, nog andere eischen stellen in het belang van de gezondheid, waartoe men den concessionarissen anders misschien moeijelijk zoude kunnen verpligten. De heer de la Faille wenscht den geachten vorigen spr. even te beantwoorden. Hij ziet niet in dat de norm onbe paald een criterium voor deugdelijk drinkwater iseene norm geeft aan de scheikundige en microscopische zamenstelling van het water. Nu kan het zeker gebeurendat aan het meest geoefend oog of reagens van den scheikundige smet- tingsstoffenbacteriën enz. ontsnappen. Spr. is het dus wel eens met den heer Troelstra dat een norm niet alle waarborgen geeftmaar toch geeft zij iets en kan zij veel geven zij kan een maximum van stoffen aangeven die in het water mogen voorkomen, waarboven men dus niet mag gaanzooals de norm in Arnhem. Dat nu juist een maximum wordt bepaaldhetgeen in zich sluit dat het ge halte der stoffen ook minder kan zijnis voor spr. eene reden, om de inlassching van het woord „minstens" voorloopig over bodig te achten. De heer Wiersma heeft ook eene bedenking tegen de door rapporteurs voorgestelde wijzigingen wil die nader toelichten. Volgens die wijziging zal het water moeten be antwoorden aan een' normdoor burgemeester en wethou ders in het contract met de concessionarissen vast te stellen. Die norm is dus de basis voor de geheele uitvoering, en nu acht spr. het niet wenschelijk dat zij door burgemeester en wethouders wordt bepaald. Bij de discussiën is toch geble ken dat het bepalen van eenen norm moeijelijk isdat het bezwaarlijk is die met de verschillende eischen in overeen stemming te brengenin bewoordingen die in allen deele zullen voldoen. Het komt spr. voor, dat in eene zoo be langrijke materie het gemeentebestuur den norm zal moeten bepalenvooral daar zij een minimum aangeeft. De raad kan haar wel niet geheel beoordeelen maar, voorgelicht door burgemeester en wethouders die op hunnen beurt deskundigen raadplegenzal de raad door zelf den norm vast te stellen de verantwoording daarvoor op zich nemen. Hij stelt dus als sub-amendement op het amendement van rapporteurs voorin plaats van „burgemeester en wethou ders" te lezen „het gemeentebestuur". Dit amendement wordt door rapporteurs overgenomen. De heer Bekhuis vindt dat de woorden „gedurende den ge- heelen duur" in de 3e alinea van dat artikel overbodig zijn, want waar alle bepalingen en verpligtingen voor de concessionaris sen gelden voor den geheelen duur der concessievoor zoo ver althans het tegendeel niet is bepaalddaar acht spr. de vermelding dier woorden hier onnoodig en vreest zelfs dat wanneer zij blijven behouden, daardoor die artikelen zullen worden verzwaktwaarin zij niet zijn vermeld. B. v. volgens de le alinea verbinden de concessionarissen zich tot levering van goeddeugdelijk drinkwaterdaarbij staan die woorden ook niet, niettegenstaande het toch zeker de bedoeling is voor den geheelen duur. Spr. stelt derhalve voor die woor den weg te laten. Voorts meent spr. dat in de 3e alinea de woorden „over eenkomende met een hoogsten waterspiegel in den waterto ren" niet moeten worden opgenomen. Het groote beginsel is goeddeugdelijk drinkwaterde concessionarissen worden in de middelen van uitvoering tot verkrijging van dat water geheel vrijgelaten derhalve moet ook de hoogte van den wa tertoren in het midden worden gelaten. Daarom stelt spr. voor de laatste zinsnede van de 3e alinea aldus te lezen„De concessionaris zal het water moeten opvoeren tot eene hoogte in de gemeente van 30 M. boven Friesch Provinciaal zomerpeil." De heer Troelstra heeft eene kleine opmerking. In de artikelen staat nu eens vermeld burgemeester en wethouders, dan weer gemeentebestuurook gemeenteraadwaar wordt met gemeentebestuur het collegie van dagelijksch bestuur, waar de gemeenteraad bedoeldvraagt spr. Hij acht het noodig bij de vaststelling der artikelen daarop te letten, en is het met den heer Wiersma eens, dat onder „gemeentebestuur" moet worden verstaan de „raad" behalve waar de eene of audere han deling overeenkomstig de gemeentewetaan het dagelijksch bestuur kan worden opgedragen. De Voorzitter gelooft dat, waar het de uitvoering van besluiten of verordeningen geldt, in den regel met gemeen tebestuur bedoeld wordt het collegie van ljurgemeester en wethouders. Soms wordt dat woord ook gebruikt in den zin van gemeenteraad. Hij stelt voor om bij de behandeling van elk artikel daarop te letten en het woord gemeentebestuur te vervangen door gemeenteraad of burgemeester en wethouders. Het amendement van den heer Plantengan.l. om ook de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1884 | | pagina 2