16
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 22 Januarij 1885.
rigten en niet één met een helperzooals in Franeker. Zijn er
dan al minder geschikte meterszoo kan de kommandeur bij
de verdeeling van den arbeiddaarop letten.
De aanstelling van plaatsvervangers staat echter niet alleen
in betrekking tot de regeling van den dienstmaarzooals
spr. reeds opmerkteook tot de verdeeling der verdiensten
er zou dan in dat opzigt ook eene bepaling moeten worden
gemaakt. Bovendien zouden de plaatsvervangers toch ook
eene aanstelling moeten hebben en geheel en al tot hetzelfde
werk als de meters-wegers geregtigd moeten zijn. Het nut
der plaatsvervanging kan spr. dan ook volstrekt niet inzien
Het doet spr. echter leed dat de kamer van koophandel het
denkbeeld van plaatsvervanging niet in hare missive heeft ter
sprake gebragt; het zou dan een punt van meer gezette over
weging hebben kunnen uitmaken.
Den heer Wiersma komt het voor dat het geneesmiddel
van den heer Menalda, om de verdienste voor de meters te
verhoogenhet tegendeel zal uitwerkenvan hetgeen daar
mede wordt beoogd. Meermalen wordt er gezegddat niet
altijd meters disponibel zijnvooral des vrijdags wanneer er
meer noodig zijndan in de week en de verdienste van ieder
natuurlijk minder is.
Nu wenscht de heer Menalda hulp-meters-wegers aan te
stellen die voornamelijk des Vrijdag3 noodig zullen zijn
andere dagen in de week kan men bij groote drukte wel
altijd hulp krijgenalleen des Vrijdags niet dan tegen hoog
loon. Heeft men echter hulp-meters-wegers dan zullen deze
ook hun deel van het loon moeten hebbenwaardoor het
deel voor de vaste meters kleiner wordt. Het zou hier dus
hetzelfde effect hebben als wanneer iemand, die voor een
bepaald aantal gasten niet te veel spijs heeft doen klaarmaken,
voor eene betere verdeeling daarvan nog meer gasten uit-
noodigt.
Spr. erkent meermalen de klagten waarvan de heer Duparc
sprakte hebben vernomen maar alleen bij geschrifte. Hij
herinnert dat hij indertijd met den vorigen burgemeester in
eene commissie uit het dagelijksch bestuur is benoemd om
na te gaan welke middelen konden worden aangewend om
de klagten over onregelmatigheden bij het meten en wegen
van granen te doen ophouden. Als middel werd toen
aangegeven het stichten van weeghuisjeshetwelk echter
als ondoelmatig werd verworpen. Daarop werd onderzocht
welke eigenlijk de klagten waren, met dit resultaatdat geen
enkel feit kon worden geconstateerdwel werd nu en dan
eens er over geklaagddat er verkeerd gewogen werd of dat
niet altijd meters-wegers disponibel warendit laatste was
meer een gevolg van opeenhooping van werkdan wel van
ongeschiktheid van het personeel.
Het komt spr. nu voordat de klagten over ongeschikt
heid waar geen enkel feit van onregelmatigheid kon worden
geconstateerd niet verholpen worden door het aanstellen van
hulp-meters-wegers integendeelmen zal misschien personen
er bij krijgendie niet bekwaam zijn. -
De heer Duparc releveertdat hij niet gesproken heeft
van klagten over onregelmatighedenmaar alleen heeft gewe
zen op klagten van bevoegde zijde, landbouwers en kooplie
den dat de aangestelde meters-wegers niet altijd geschikt voor
hunne betrekking waren. En er isvolgens spr.groot ver
schil tusschen het begaan van onregelmatigheden en mindere
geschiktheid.
De heer Menalda wil met een enkel woord den heer
Wiersma beantwoordenwaar deze eene vergelijking heeft
gebruiktspr. gelooft dat er een misverstand plaats heeft
hij heeft juist het tegendeel bedoeldhij wil om hetzelfde
beeld te gebruiken aan die tafel alleen dan meer gasten
plaatsenwanneer er meer spijsd. i. meer werk is. Hij
wenscht de hulp-meters alleen dan bij de hand te kunnen
hebbenals het werk voor de vaste meters te druk is, opdat
men dan geen gevaar loope om zonder arbeiders te zijn me®
verkrijgt dan ook een corps van personendie niet geheel
voor hun werk ongeschikt zijnhetgeen bij de vermindering
van het getal der meters van groot belang zal zijn.
De heer Troelstra ziet niet in dat het denkbeeld van den
heer Menalda waarborgen geeft omtrent de juistheid van het
wegen en meten en evenmin dat daardoor de loonen der
meters-wegers verhoogd zullen worden. Hoogstens vier dagen
in de week wordt er gewogen en gemeten; verstrekken de
plaatsvervangers daarbij hunnen hulp, dan zullen zij beloond
moeten worden naar het werk dat zij verrigten. De billijk
heid zou dus medebrengen dat de meters en de plaatsvervan
gers altijd nagenoeg gelijkelijk in de loonen zouden moeten
deelen.
De heer Wiersma wenscht den indruk weg te nemen,
die de woorden van den heer Duparc welligt zouden te weeg
brengenalsof spr. ten onregte sprak van beweerde onregel
matigheden. Spr. heeft vóór zich een rapport van de kamer
van koophandel, van 12 Februarij 1881, hetwelk door dat
geachte lid als secretaris der kamer mede is onderteekend.
Daarin leest spr. van grieven tegen het meten en wegen, als
gevolgen van onregelmatigheden welke in casu te dezer stede
plaats hadden en aan het gebrek eener goede controle op het
kader meters-wegers zijn te wijten.
Juist naar aanleiding daarvanzegt spr.is indertijd aan
den vroegeren burgemeester en hem opgedragen een onderzoek
in te stellen, welk onderzoek bovengemeld resultaat heeft
opgeleverd.
De heer Duparc vraagt het woord voor een persoonlijk
feit. De heer Wiersma heeft, volgens spr., geheel ten onregte
eene missive van de kamer van koophandel en fabrieken in
het debat gebragtwelke spr. als secretaris heeft ondertee
kend Spr. moet toch dat geachte lid doen opmerken dat
de secretarissen van de kamers van koophandel en fabrieken
slechts eene adviserendegeen beslissende stem hebbenzoo
dat spr. in zijn genoemde hoedanigheid geenszins kan worden
aansprakelijk gesteld voor den inhoud van het bewuste stuk.
In hoever hetzelfs in het tegenovergestelde gevalmet de
parlementaire eischen zou overeenkomeneen lid dezer ver
gadering voor de voeten te werpen een stukdoor hem in
eene andere kwaliteit onderteekendlaat spr. aan het oordeel
van den heer Wiersma zelf over. Afgescheiden echter van
dit alles herhaalt spr., dat hij niet van .onregelmatigheden"
heeft gesproken en allerminst ten einde daarom het amen
dement van den heer Menalda te doen aannemen. Hij kan
zich daarmede alleen vereenigenomdat hij bij aanneming
daarvan hoopt steeds geschikte meters-wegers te zullen krijgen.
Het amendement van den heer Menalda wordt nu in stem
ming gebragt en verworpen met 15 tegen 5 stemmen. Vóór
stemden de heeren C. W. A. BumaBekhuisDijkstra, Me
nalda en Duparc.
erslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 22 Januarij 1SS5.
17
Artikel 1 zoomede art. 2 worden zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen.
Bij art. 3 haalt de heer Menalda aan dat de kamer van
koophandel heeft voorgesteld om de meters-wegers na hunnen
65-jarigen leeftijd niet weder benoembaar te stellen. De grond
tot dit voorstel schijnt, voor zoover spr. althans uit de
memorie van toelichting heeft gemeend te kunnen opmaken
door burgemeester en wethouders niet juist begrepen te zijn.
Spr. juicht het toe dat de aanstelling voor drie jaren geschiedt,
hoofdzakelijk in verband met de physieke kracht van de meters
wegers gevorderd en dit motief heeft ook de kamer van koop
handel geleid tot het doen van gemeld voorstel.
Burgemeester en wethouders hebben misschien in aanmer
king genomen, dat de benoeming toch aan hen stond en zij
dan geschikte personen zullen aanstellen, maar spr. weet, hoe
het dikwijls in soortgelijke gevallen gaat; men aarzelt dikwijls
om een ambtenaar die op jaren komt en minder geschikt be
gint te worden voor zijne betrekking, op dien grond te ont
slaan. Hij acht het daarom beter om den 65-jarigen leeftijd
bij verordening als uitersten grens van herbenoeming vast te
stellen.
De heer Troelstra verwijst den vorigen spreker naar de
memorie van toelichting, waaruit blijkt, dat het voorstel van
de kamer niet aan de aandacht van burgemeester en wethou
ders is ontsnapt en waarin zij de reden opgeven, waarom zij
dat niet hebben overgenomen. Zij achten het n.l., vooral nu
de aanstelling voor drie jaren geschiedtniet noodig den 65-
jarigen leeftijd als uitersten grens te stellenimmers, door
de bepaling in art. 2 dat elke aanstelling geschiedt op advies
van de beurscommissie, heeft men zekerheid genoeg, dat geene
ongeschikte personen zullen worden aangesteld.
Maar ook in 'i algemeen meent spr. dat de leeftijd van 65
jaar niet als grens behoeft te worden gesteld.
Men ziet toch dikwijls flinke krasse lieden van 65-jarigen
leeftijd, en zou men dan een meter, alleen omdat hij dien
leeftijd heeft bereikt, aan den dijk moeten zetten Jaren lang
heeft hij vaak voor eene niet ruime bezoldiging gewerkthij
heeft daarvan zeker niets of weinig kunnen oversparenwaar
om hem dan niet zoo lang aan het werk te laten als hij
daarvoor geschikt is? Het werk is toch ook, zegt spr., niet
zoo bijzonder zwaarzij meten en wegen het graanmaar be
hoeven het niet naar de zolders te brengen.
De Voorzitter voegt er bij, dat onder de tegenwoordig
in dienst zijnde meters-wegers velen zijn, ouder dan 65 jaar
en die tochvolgens den kommandeurhun werk nog steeds
goed verrigten.
De heer Menalda gelooft dat het door den heer Troelstra
bijgebragte argument tegen het vaststellen van den 65-jarigen
leeftijdn.l. de bepaling dat de beurscommissie vóór elke aan
stelling daaromtrent zal worden gehoord, noodzakelijk zou
moeten leiden tot weglating ook van de 2e alinea van dit
artikel, waar bepaald wordt dat bij de eerste benoeming de
meters-wegers beneden de 40 jaar oud moeten zijn. Volgens
spr. had men dit dan ook wel aan de beurscommissie kunnen
overlaten.
Hij stelt nu voor, om volgens het voorstel van de kamer
van koophandelin dit artikel te bepalendat de meters-
wegers na hunnen 65-jarigen leeftijd niet weder benoembaar
zullen zijn.
Dit amendement wordt in stemming gebragt en verworpen
met 18 tegen 2 stemmen. Vóór stemden de heeren Menalda
en Duparc.
Hierna worden artt. 3 tot en met 13 zonder hoofdelijke
stemming goedgekeurd.
Art. 14. De weegtoestellen voor het wegen buiten de meet-
en weeghuisjes, bestaan in twee schalen met evenaar en de
noodige gewigten.
De meters-wegers zorgen zelve voor dit materieel.
Voorts moet elk tweetal meters-wegers steeds zijn voorzien
van een halve hectolitereen litereen strijkstok, twee schop
pen een kleed en twee weegzakken.
De heer Menalda stelt hierbij voor de 2e alinea van dit
artikel te doen wegvallen.
De verpligting der meters-wegers hierbij opgelegdmag in
de bestaande verordening aan hare plaats heetentoch werd
zij nimmer opgevolgd. Het komt spr. dan ook vreemd voor, 1
datwaar de gemeente weeghuisjes stichtmet eigen weeg
toestellen en de handel daarvan gebruik kan maken zooveel
hij wilde meters-wegers nog daarenboven hunne eigen toe
stellen moeten hebben.
De heer Troelstra acht het waarschijnlijk dat bij de cor
rectie of het drukken dezer verordening de 2e en 3e alinea
zijn omgezet en dat wat nu 2e alinea is, volgen moet op de
3e alinea.
De heer Menalda had wel eenige aanleiding om de be
doeling van het artikel op te vattenzooals het nu luidt.
Immers bij de discussiè'n in het vorige jaarover dit onder
werp in de sectiën, is door een der leden dit denkbeeld aan
de hand gedaan. Spr. verheugt er zich over, dat het eene
misstelling blijkt te zijn maar geeft dan ook in overweging
om in plaats van .dit materieel" te lezen „dit laatste mate-
rieel"omdat het anders ook zoude slaan op het le lid, het
geen nu is gebleken niet de bedoeling te zijn.
De heer Duparc heeft vernomendat de aanmerking van
den heer Menalda is uitgelokt door eene verkeerde plaatsing
der 2e en 3e alinea. Is dit werkelijk het gevaldan is het
artikel in spr's. oog niet volledig. Bij omzetting dier alinea's
slaat de 3e op de 2e alineamaar dan moet toch z. i. nog
bepaald worden door wie de in de le alinea bedoelde toe
stellen moeten worden aangeschaft.
De heer Troelstra komt terug van zijne straks uitgespro
ken meening, dat de 2e en 3e alinea zouden zijn verplaatst.
De redactiezooals zij nu is voorgesteldmoet blijven be
staan en is in overeenstemming met de vigerende bepaling.
De gemeente zorgt voor de toestellen in de weeghuisjes
maar gaan de wegers buiten die huisjes wegendan moeten
zij zelve zorgen dat zij schalen en gewigten krijgen.
De heer Menalda verneemt tot zijn leedwezendat de
redactie nu weer wel overeenkomstig de bedoeling van burge
meester en wethouders is. Hij waarschuwt ten sterkste tegen
deze bepaling. Want wat is het geval; de gemeente zorgt er
voordat hier en daar geschikte toestellen aanwezig zijnde
handel kan daarvan gebruik maken. Verlangt echter een
handelaar dat er in zijn eigen pakhuis wordt gewogendan
kan de gemeente volstaan met zijne ambtenaren daarvoor te
doen gebruiken, doch de handelaar zelf dient dan te zor
gen voor de alsdan te gebruiken toestellen.
De vigerende verordening kan z. i. hier niet in vergelijking
worden gebragt, omdat men tot nu toe geen weeghuisjes had.
\'K Tv
1