28 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden ran deu 26 Februarij 1885. Artt l toten"met"20 worden onveranderd goedgekeurd, behoudens eene kleine wijziging in art. 6waar in de 2e alinea naar aanleiding van eene opmerking van den heer Bek huis M1 wordt veranderd in cil. De afmetingen moeten worden* geschreven 0.15 M. en 0.24 M. Bij art. 21, luidende: het is verboden, in bergplaatsen vau de~in het "vorig artikel vermelde stoffen vuur of petro leumlicht te gebruikenanders dan door glas omgeven of in eene besloten lantaarn vraagt de beer Bekhuis of het hier de bedoeling is om het gebruik van vuur in die berg plaatsen geheel te weren is dit zoo dan zal z. i. de redactie van dit artikel moeten worden veranderddaar toch reeds bij art. 12 is'verboden vuur te stoken anders dan in stook plaatsen van ijzer of steen. Daarenboven wordt in dit arti kel alleen gesproken van petroleumlichtzoodat het verbod vdgeDS den letter zich niet over ander kunstlicht uitstrekt. Spr. acht derhalvejeenige wijziging vau dit artikel weuschelijk. De heer Brunger zou het van groot belang achten wan neer het gebruik van petroleumlichtniet alleen zonder dien voorzorgsmaatregel, maar geheel en al werd verboden. Van de tien branden toch, zijn er zeker acht, die door het om vallen springen verplaatsen of loopea met petroleumlampen ontstaan. Het omgeven van het licht door een glas geeft ni-t genoeg waarborgdaar velen de onvoorzigtigheid begaan om des avonds niet lichtof terwijl zij nog brandende is eeue lamp te vullen. Spr. herinnert er aandat ongeveer tien dagen geleden alhier een hegin van brand is ontstaan door 'dat liet glas van een klein petroleumlampje sprong en de vlam oversloeg op in de nabijheid hangende gordijnen. Zon der tijdig aangebragte hulphad de brand eene groote uit gebreidheid kunnen verkrijgen. Juist om het gevaar, dat altijd in het gebruik vau petio- leum is gelegen in bergplaatsen als hier worden bedoeld zou spr. dat nadrukkelijk wenscheu te verbieden. De heer Duparc geeft namens de commissie te kennen dat hij zich met het denkbeeld van den vorigen spreker kan vereenigen en dientengevolge de volgende gewijzigde redactie van het artikel voorstelt „Het is verboden, in bergplaatsen van de in bet vorig ar tikel vermelde stoffen vuur of petroleumlicht te gebruiken. Ander kunstlicht mag daar niet anders worden gebruikt dan door glas omgeven of in een hesloten lantaarn". Daardoor zal geheel worden voldaan aan den wensch vair den heer Brunger. Aldus gewijzigd wordt artikel 21 zondere nadere discussie goedgekeurd Artt. 22 tot en met 27 worden onveranderd vastgesteld. Bij art. 28 vraagt de heer Plantenga wat met doorgaande stegen, in dit artikel genoemd, bedoeld wordt, of dit mas sale doorloopende stegen zijndie alleen toegankelijk zijn voor de bewoners van daaraan gelegen pandendan wel of het stegen zijn die eene verbinding tusschen twee straten vormen. De Voorzitter beschouwt als doorgaande stegenzooda nige die eene publieke doorgang vormen tusschen twee stra ten doch door degeigenaars of bewoners van daaraan gele gen panden™des nachts gesloten kunnen worden. Voor der gelijke stegen is het noodig dat zij gesloten worden op de wijzeals in dit artikel wordt voorgeschreven. Hierna worden artikelen 28 tot en met 31 onveranderd goedgekeurd. Bij art. 32 „het is verboden de brandhaken te gebruiken, tenzij op last van den burgemeester"vraagt de heer Plan tenga die erkent zelf weinig ondervinding van brauden te hebben maar wien door anderen die opmerking is gemaakt, of het wel weuschelijk is dat bij brand alleen op last van deu burgemeester de brandhaken gebruikt mogen worden Ook de opperbrandmeester moet z. i. op eigen gezag van die haken kunnen gebruik makenomdat het gebruik daarvan plotseling noodig kan worden en het dan te omslagtig is om eerst de magtiging van den burgemeester te vragen. Zou het daarom vraagt spr.niet weuschelijk zijnom de be voegdheid ook toe te kennen aan den opperbrandmeester. De heer Duparc erkent dat, oppervlakkig beschouwdde vorige spr. gelijk heeftmaar men moet niet vergeten dat die haken worden gebruiktom eigendommen omver te ba len dus tot oogenblikkelijke inbezitnemingen dat de bur gemeester volgens de onteigeningswetde eenige aangewe zen persoon is om magtiging daartoe te verleenen, weshalve de bevoegdheid daartoe niet ook aan den opperbraudmeester kau worden opgedragen. De Voorzitter wijst ook op art. 43 der oude verordening, waarin dezelfde bepaling is opgenomen die nimmer tot eenige mueijelijkheid heeft geleid Spr. vreest ook dat wanneer men de bevoegdheid om brandhaken te gebruiken, die zich, zoo- als de lieer Duparc reeds heeft medegedeeld op de onteige ningswet grondtuitbreidt die welligt aanleiding zal kunnen geven tot verkeerde toepassing dier wet. De heer Plantenga kan er in berusten als de wet het aldus bepaalt, maar de omstandigheid dat ook de oude ver ordening die bepaling bevat, zou hem niet voldoende over tuigen van de mindere noodzakelijkheid tot uitbreiding van de bevoegdheid; de nieuwe verordeniug strekt toch om het minder doelmatige van de oude te herzien. De heer Duparc wijst er op, dat de oude verordeniug is vastgesteld in 1865, dus na de inwerkingtreding der onteige ningswet, die van het jaar 1851 is Men mag dus aannemen, dat reeds bij het vaststellen dier verordening is gelet op art. 73 dier wet, waarin o. a. Wordt voorgeschreven, dat, ingeval bij brand oogenblikkelijke inbezitneming noodzakelijk wordt geachtdeze op last van de hoogste burgerlijke of militaire overheid, ter plaatse aanwezig, kan geschieden. De hoogste burgerlijke overheid hier is de burgemeester. Daarenboven sluit zich gemeld wetsartikel aan bij art. 189 der gemeente wet, inhoudende, dat bij brand de burgemeester het opperbe vel heeft. Spr. meent derhalve namens de commissie, op de onver anderde aanneming van het artikel te moeten aandringen. Art- 32 wordt nu onveranderd goedgekeurd. Bij art. 33 stelt de heer Duparc namens de commissie voor, dit zóó te wijzigen dat het wordt verboden de brandblusch- middelen in werking te brengen, de reddingstoestellen te ge bruiken of zich daarmede in te latentenz'j enz. Dienoverkomstig wordt zonder discussie dit artikel goed gekeurd Artt. 3437 worden onveranderd vastgesteld Bij art. 38 vestigt de heer Plantenga de aandacht erop, Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 26 Februarij 1885. 29 kan echter die bepaling niet worden opgenomeu voor de,kerk gebouwen op welke overigenszoo goed als op alle andere gebouwende algemeene voorschriften van toepassing zijn. De heer Plantenga betuigt zijnen dank voor de bekomen inlichtingen. Daarna worden artt. 38 en 39 onveranderd goedgekeurd. Bij art. 40 geeft de heer Dijkstra in overweging em den aanhefwaarin gesproken wordt van schouwburgen schouw burg- en paardrijderstenten uit te breiden en daarin ook op te nemen tenten en inrigtingen op de jaarmarkt. Ook daarin kan behoefte bestaan aan de voorzorgsmaatregelen in dit ar tikel aangegeven, zoodat het z. i. weuschelijk is om in de gelegenheid te zijn in die kleinere inrigtingen de voorwerpen hier genoemd te doen aanbrengen. De Voorzitter deelt in antwoord hierop mede, dat alle tenten en dus ook die kleinere slechts met speciale vergunning worden opgerigt, waarbij men zich dan moet houden aan te stellen voorwaarden. Ten alle tijde kan de voorwaarde aan de vergunning worden verbonden om die voorzorgsmaatrege len te nemen die in art. 40 voor de groote tenten verplig- tend zijn. De commissie heeft deze kwestie besprokenmaar achtte de bepaling voor alle tenten niet noodig, omdat de burgemeester bij het verleenen der vergunningen voor de inrigtingendie hier niet speciaal worden genoemdbevoegd is alle voor waarden vast te stellen die hem in het belang en de vei ligheid der bezoekers wenschelijk en noodig toeschijnen. De heer Dijkstra verklaart genoegen te nemen met de bekomen inlichtingen. Daarna wordt art. 40 alsmede art. 41 onveranderd goed gekeurd. Bij art. 42 waarbij o. a. verboden wordt in de toegangen naar en de doorgangen biunen de zaalwaar de openbare vermakelijkheid plaats heeft, staanplaatsen aan te wijzen of in te nemen vraagt de heer atar Busmann van de com missie eenige toelichting op deze bepalingbepaaldelijk in betrekking tot de woorden „of in te nemen." Wanneer de dat in deze verordening alleen gesproken wordt over open bare vermakelijkheden. Hij zou gaarne door de commissie worden ingelicht ten opzigte van de vraagof deze bepalin gen ook niet van toepassing dienen te zijn op andere locali- teiten, als kerken en meerdere plaatsen van vereeniging. De heer Duparc deelt mededat dit punt ernstig door de commissie in hare vergaderingen is besprokenmaar dat zij na rijpe overweging heeft gemeend, dergelijke gebouwen hier te kunnen weglaten. Hij gelooftdat men ten dezen rekening heeft te houden met het groote verschil tusschen ondernemers van publieke vermakelijkheden en kerkbestuur ders. Eerstgenoemden zijn uit den aard der zaak er op uit, de vertooningen zoo goedkoop mogelijk te doen plaats heb ben en denken somwijlen meer aan hun eigen belang dan aan de veiligheid van het publiekbij hen is de geldkwestie hoofdzaak. Wat echter de kerkgebouwen aangaat, mag men, uaar spr. gelooftgerust aannemendat de kerkbesturen ge noeg doordrongen zijn van hun pligrom te zorgen voor de veiligheid van de kerkbezoekers dan dat zij niet reeds uit eigen bewegiDg de noodige maatregelen van voorzorg zullen nemenhetgeen trouwensnaar spr. meent te weten bij de onderscheidene kerkelijke gemeenten ook reeds het geval is. Bovendienvervolgt sprmoet men niet vergeten, dat het brandgevaar in kerkgebouwen, waar, behalve in den winter, de dienst steeds bij daglicht plaats heeftveel minder is dan in localiteiten voor de publieke vermakelijkheden waar bij voorstellingen vele lichten worden ontstoken op plaatsen waar brandgevaarlijke voorwerpen zich bevinden, zooals in de kleedkamersbij het decoratief enz. Op grond van een auder heeft de commissie gemeend de kerkgebouwen niet in deze verordening te moeten opnemen. De heer Plantenga kan deu heer Duparc veel, van het geen deze gezegd heefttoegeven maar moet er toch dezen op' wijzen dat brandgevaar in kerken dikwijls is bewezen en in de laatste tijden vermeerderd omdat ook verwarmingstoe stellen daarin zijn aangebragt. Daarom acht hij 'tniet over bodig dat er toezigt wordt gehouden b.v. op de uitgangen en daardoor bij brand het gevaar voor de bezoekers wordt verminderd. De heer van Sljterdjjck wenscht de woorden van den heer Duparc nog eenigzins aan te vullen. Spr. neemt, bij het nagaan der verordening waar, dat daarin voorkomen al gemeene en bijzondere voorschriften. De algemeene gelden voor alle panden en zijn toepasselijk op de wijze van bouwen, het nemen van voorzorgsmaatregelen enz. Maar er kunnen zich ook bijzondere omstandigheden voordoen, die aanleiding geven tot bijzondere voorschriften en voortspruiten uit den aard der geborgen voorwerpen of ook uit den aard der werkzaamheden of vertooningen in een of andere localiteit. Nu meent de commissie dat deze in geen geval van toe passing waren op kerkgebouwen waar het brandgevaar niet van dien aard is, dat het speciale voorschriften zoude wetti gen. Immers niet de menigte der bezoekers levert het ge vaar opin welk geval wel bijzondere voorschriften op kerkgebouwen van toepassing zouden kunnen zijn. Iets an ders is het voor de kerkbesturen om in het belang der kerk bezoekers zoodanige maatregelen te nemen, dat bij eventué'len brand do gebouwen spoedig ontruimd kunnen wordenb.v. door naar buiten openg 'ande deuren. In deze verordening die het toezigt op de op -nbare vermakelijkheden specteert' bedoeling van deze woorden is, dat men daar niet mag gaan staan, dan gelooft spr. dat daaraan niet altijd stipt de hand zal kunnen worden gehouden, omdat de mogelijkheid kan zijn, dat men daar voor een oogenblik moet blijven staan. De heer Duparc gelooft, dat de bedoeling van die bepa ling zoo duidelijk mogelijk is uitgedrukt. Er wordt verboden, staanplaatsen in te nemen d. i. de bezoekers mogen gedu rende de uitvoering niet in de doorgangen gaan staanon verschillig of er al dan niet zitplaatsen meer zijnen verder is 't een verbod voor het bestuur of de directie der localiteit om staanplaatsen in de door- en toegangen aan te wijzen. De bedoeling is natuurlijk geen anderedan om in de pas sage stremming te voorkomendie bij brand het gevaar voor de bezoekers niet weinig grooter maakt. Hierop wordt art. 42 onveranderd goedgekeurd. Art. 43. „De in art. 38 vermelde personen moeten: a. van het oogenblik, waarop de in dit artikel bedoelde localiteiten voor de bezoekers worden opengesteldtot dat zij die hebben verlatenin de voor dezen bestemde ruimte in de foyers, in de koffiekamers, in de gangen en in de cor ridors dier localiteitenzoomede op de trappenop door den

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1885 | | pagina 2