v
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 26 Februarij 188£.
30
opper-brandmeester aan te wijzen plaatsen, goed lichtgevende
olielampen doen branden;
b. op de wanden in de onmiddellijke nabijheid dezer lam
pen den weg naar den naastbijzijnden uitgang duidelijk ge
schilderd doen aanwijzen."
De heer Bekhuis doet hierbij opmerkendat in dit art.
sub a veiligheidsmaatregelen worden bepaald voor het geval
dat de hoofdlichten uitgaan, omdat door de dan heerschende
duisternis groot gedrang en gevaar zoude ontstaan. Dit is
echter alleen in het belang van de bezoekers maar niet van
de personen die op of achter het tooneel zijn die toch in
dat geval aan hetzelfde gevaar zouden blootstaan. Spr.
wenscht daarin te voorzien door in het lid sub a ook tus-
schen te voegen„en op het tooneel."
Spr. acht de opname van nog eene andere bepaling wen-
schelijk. In deze verordening leest hij wel vele maat
regelen omtrent vuur en lichtmaar geene bepaling omtrent
het gevaar van brand door het rooken van sigaren of tabak.
Dit zal nu niet zoo zeer groot gevaar opleveren in de ver
schillende localen van een gebouw hoewel het niet geheel
is weg te cijferen maar spr. heeft vooral op het oog de
ruimte nabij het tooneelmet zijne decoraties, die toch brand
baar zijn.
Hij stelt daarom voor aan art. 43 toe te voegen een derde
lid sub c: „het rooken van tabak in de sub a genoemde
lokaliteiten kan door den commissaris van policie worden
verboden."
Daarmede wordt het rooken niet in het algemeen verboden
maar, wanneer het noodig blijkt, heeft men dan de bevoegd
heid daartoe.
De Voorzitter gelooftdat de door den vorigen spreker
gewenschte wijziging betreffende het branden van olielampen
op het tooneel in dit artikel wel op hare plaats ismaar
acht het beter de verbodsbepalingen aangaande het rooken
op te nemen in het volgende artikel, waarbij verboden wordt
op of achter het tooneel petroleum te branden of voorhan
den te hebben.
De heer van Sloterdijck geeft, naar aanleiding van het
laatste amendement van den heer Bekhuiste kennendat
zoodoende eene delegatie zou plaats hebben welke den raad
niet vrijstaat. De commissaris van policie kan niet bepalen
wat overtreding is hij kan geen verbod uitvaardigenwan
neer dat niet bij de verordening is bepaald. Derhalve moe
ten hier uitdrukkelijk worden bepaald de plaatsen waar niet
gerookt mag worden.
De Voorzitter vermeent dat aan den wensch van den
heer Bekhuis kan worden voldaan wanneer in dit art. sub a
wordt tu8schengevoegd„en achter het tooneel."
De verbodsbepaling van het rooken wenscht spr. bij art. 44
behandeld te zien.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De heer van Sloterdijck gelooft dat in het eerste vol
doende is voorziendoor de bepaling dat de ppper-brand-
meester de plaatsen kan aanwijzen waar de olielampen moeten
hangen. Eu nu zal men toch wel de ruimte achter het too
neel en de trappen daarheen voerende kunnen beschouwen
als begrepen onder a. Daarom heeft spr. wel eenig bezwaar
om juist de plaatsen voor de lampen in de verordening aan
te wijzenomdat daardoor de aanwijzing door den opper-
brandmeester wordt beperkt en hij zich ontslagen zou kun
nen rekenen om andere plaatsen aan te wijzen.
De heer Bekhuis meent er toch op te mogen wijzen, dat
de bewoordingen van dit artikel zoo luiden dat daarin niet
begrepen zijn de ruimten achter het tooneelmaar alleen
bedoeld schijnen de localiteiten voor het publiek bestemd.
De heer Trodstra beschouwt de tusschenvoeging van „en
op het tooneel" als geheel zullende voldoen aan de bedoeling
van den heer Bekhuis. Dat zal z. i. ook geen bezwaar kun
nen opleverenomdat niemand er onder zal verstaan het
gedeelte van het tooneelwaarop gespeeld wordtmaar alleen
de ruimte achter de schermen, en de personen daar aanwezig,
spr. is het met den heer Bekhuis eens staan aan hetzelfde
gevaar bloot als het publiek.
Het amendement van den heer Bekhuis wordt alsnu in
stemming gebragt en aangenomen met 14 tegen 6 stemmen
die van de heeren Kuipers Beucker Andre® Minnema Buma,
v. Harinxma thoe Slooteu Duparc en v. Sloterdijck.
Aldus gewijzigd wordt artikel 43 goedgekeurd.
Art. 44. „Het is verboden petroleum op of achter het
tooneel te branden of aldaar in eenig licht of koöktoestel
voorhanden te hebben."
Het voorstel van den heer Bekhuis om hierin niet alleen
het petroleumbrandeu maar ook het rooken te verbieden
wordt voldoende ondersteund.
De heer Planteuga vraagt of hiermede dan ook bedoeld
wordt dat niet een acteurwanneer het in zijn rol te pas
komtzou mogen rooken. Die strikte verbodsbepaling zou
dan aan de opvoering van een of ander stuk atbreuk kun
nen doen.
De heer Troelstra vraagt of dat verbod altijd van toe
passing zal zijn of wel alleen bij uitvoeringen.
De heer Duparc antwoordtdat het verbod moet gelden
niet alléén voor uitvoeringenjuist met het oog op het
groote brandgevaar, dat altijd in localiteiten als deonderwer-
pelijke bestaat.
De heer Bekhuis verklaart naar aanleiding van de vraag
aan den heer Plantengadat hij het doen van enkele trek
ken op het tooneel door een acteur niet als rooken beschouwt,
maar dat hij het rooken van het somtijds talrijke personeel
achter de schermen en in de bewaarplaatsen van het dé-
coratiet enz. zeer gevaarlijk acht. In de meeste plaatsen van
ons land en elders bestaat die bepaling, zelfs in eene enkele
is het rooken in het geheele schouwburggebouw verboden.
Na deze toelichting verklaart de heer Plantenga zich met
het amendement te kunnen vereenigen.
De heer Duparc steltafgescheiden van liet amendement
van den heer Bekhuis, namens de commissie voor, de re
dactie van dit artikel eenigzins te verduidelijkenen liet al
dus te lezen „Het is verbodenop of achter het tooneel
petroleum te branden of in eenig licht- of kooktoestel voor
handen te hebben."
De heer Bekhuis stelt nu in verband daarmede voor het
artikel aldus te doen luiden
„Het is verboden, op of achter het tooneel te rooken,
petroleum te branden of in eenig licht- of kooktoestel voor-
j handen te hebben."
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 26 Februarij 1885.
Daarop wordt het aldus gewijzigd artikel in stemming ge
bragtmet het resultaat dat de stemmen met 10 tegen 10
staken.
Vóór stemden de heeren Kuipers, v. d. Scheer, Bekhuis,
Plantenga, Dirks, Dijkstra, Beucker AndreaeOosterhoff
Menalda en v. Sloterdijck.
Overeenkomstig art. 50 der gemeentewet wordt nu de be
slissing omtrent dit amendement tot eene volgende vergade
ring uitgesteld.
Op voorstel van den voorzitter wordt besloten de behande
ling der overige artikelen nog heden af' te doen.
Art. 45 wordt onveranderd goedgekeurd.
Art. 46. Het is verbodenin de zaalop het tooneel
in de kleedkamers en magazijnen va i de in art. 38 bedoelde
localiteitenvuur te stoken of te doen stoken tenzij met
vergunning van den burgemeester en met opvolging van de
door dien aan de vergunning te verbinden voorwaarden.
De heer Troelstra vraagt of deze bepaling altijd van
toepassing zal zijn dan wel alleen bij uitvoeringen. Hij zou
uit de bewoordingen van het artikel moeten opmakendat
het een doorloopend verbod is, maar dan moet hij er toch
op wijzen dat localiteiten die bij uitvoeringen voor kleed
kamers gebruikt worden buiten deze dikwijlsalthans in den
ouden schouwburg alhiervoor vergaderingen als anderzins
dienst doen. Spr. keurt het nemen van voorzorgsmaatregelen
goed, maar men moet dat niet te ver drijven. Hij nu ziet
de noodzakelijkheid van de bepalingwat betreft de kleed
kamers niet in.
De Voorzitter acht het bezwaar van den geachten laat-
sten spreker niet groot, immers een kamer, die nu eens voor
kleedkamer, dan weer \oor eenig ander doel wordt gebruikt
is in het laatste geval niet als kleedkamer aau te merken
en valt dan niet onder het bereik van deze bepaling.
Bovendien geeft het slot van het artikel aan den burge
meester de bevoegdheidom ouder bepaalde voorwaarden het
verbod tijdelijk op te heffen.
De heer Duparc kan zich niet met het denkbeeld van
den heer Troelstra vereenigen. Art. 38 dezer verordening
spreekt wel van „openbare vermakelijkheden", maar, indien
bijv. voor eene algemeene repetitie of andere niet openbare
vermakelijkheid van de kleedkamers als zóódanig gebruik
wordt gemaaktbestaat het brandgevaar weinig minder dan
bij eene publieke uitvoering, zij 'took, dat in de eerste ge
vallen het gevaar van het verlies van menschenlevens veel
minder groot is.
De heer Troelstra acht dat gevaar niet groot genoeg
om ook de kleedkamers hierin op te nemen. Hij stelt der
halve voor die localiteit uit het artikel te ligten.
Dit amendement wordt niet voldoende ondersteund en der
halve niet in behandeli g genomen.
Daarna worden artt 46 en 47 onveranderd goedgekeurd.
Bij art. 48 vraagt de heer Star Busmann of hier niet t
in plaats van de woningen der ingezetenen, gesproken moet
worden van „de woningen magazijnen en bergplaatsen der
ingezetenen", met het oog op de bepaling van art. 16.
De heer Duparc zegtdat de commissie de door den
geachten laatsten spreker verlaDgde bijvoeging niet kan goed
keuren Zij is geheel overbodigdaar de bevoegdheid van
31
de policie "tot het binnentreden van gebouwepdie geen
woningen zijn, vast staat, gelijk dan ook bij art. 184 van
het wetboek van strafregt alleen wordt strafbaar gesteld het
binnentreden der woningenzouder inachtneming van de ver-
eischte formaliteiten en buiten de gevallen bij de wet bepaald.
De wet van 31 Augs. 1853 (St.bl. no. 83)waarop de thans
voorgestelde bepaling rustregelt dan ook alleen het binnen
treden van de woningen der ingezetenen, huns ondanks.
De heer Star Busmann verklaartdat het hem bekend
is ,Jdat de aangehaalde wet alleen van woningen spreekt. Dit
is echter de kwestie hier nietspr. bedoelt niet op zich zelf
staande pakhuizen of bergplaatsenmaar hij heeft op het oog
de woningen en wat daarbij behoortals schuren bergplaat
sendie, volgens de wet van 1853 in dat geval wel als
woningen zullen kunnen worden beschouwd. Juist daarom
ware de opname daarvan in dit artikel wenschelijkten einde
eventuele moeijelijkheden in de toepassing te voorkomen.
De heer Duparc wijst er op, dat de wet van 1853 is
gegrond op art. 153 der grondwet, dat bloot de onschend
baarheid der woningenhet domicilie waarborgt, zondermeer
en dientengevolge ook slechts het binnentreden der woningen
verbiedt, tenzij op last eener magt, door de wet bevoegd,
verklaard dien last te geven. Door nu in den zin van den
geachten laatsten spreker te handelenzou de raad eigen
lijk de bevoegdheid der politie om, zonder voorbehoud en
ten allen tijdede bedoelde localiteiten binnen te treden
beperkendoor het gebruikmaken van die bevoegdheid te
binden aan opvolging van de voorschriften der wet van 1853.
Spr. doet voorts uitkomendat de voorgedragen bepaling
geheel gelijkluidende is aan die van andere door den raad
voor en na vastgestelde verordeningenwaarbij de last tot
binnentreden is verstrekt en slechts van woningenden wette-
lijken termwordt gesproken. Op grond van het aange
voerde zou spr. dan ook vreezendatwerd het artikel in
den verlangden zin aangevuld de verordeningals in strijd
met de wetdoor den Koning werd vernietigd.
De heer Star Busmann geeft op de daartoe betrekkelijke
vraag van den Voorzitter te kennendat hij van zijn uitge
sproken wensch geen voorstel zal maken, maar dat het hem
genoeg isop dit punt de aandacht te hebben gevestigd.
Daarop worden artt. 48, 49, 50 en 51 onveranderd goed
gekeurd.
In verband met de alsnog in de volgende vergadering te
nemen beslissing omtrent art. 44wordt eveneens de defini
tieve vaststelling der geheele verordening uitgesteld.
Hierna wordt de vergadering door den Voorzitter gesloten.
il
-V
-I