•u
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 20 Maart 1885.
mer3 het zij met alle bescheidenheid gezegd niets dan
eene herhaling van die, bij de behandeling der genoemde zaken
aangevoerd doch door de meerderheid niet gegrond bevonden.
Door den heer Plantenga is gezegd, dat bij de begrooting
duidelijk is bewezen, dat de gewone uitgaven niet door de
gewone inkomsten kunnen worden bestreden. Spr moet hier
tegen aanvoeren, dat dit bloot is beweerdmaar niet bewezen.
Ware 't inderdaad zóó geweest als die geachte spr. het doet
voorkomen zeer zeker zouden gedeputeerde staten aan der
gelijke begrooting hunne goedkeuring niet hebben verleend.
De heer Star Busmann heeft vooral gedrukt op de schuld-
vermeerdering. Het valt nu geenszius te ontkenuendat
het bedrag der schuld in de laatste jaren aanzienlijk is ver
hoogd maar men moet daarentegen niet uit het oog ver
liezen hetgeen burgemeester en wethouders teregt hebben ge
zegd in hunne memorie van beantwoording op het verslag
der commissie van rapporteurs over de begrootingdat de
leeningen voor verreweg het grootste gedeelte hebben gestrekt
ter ontwikkeling van handel, nijverheid en verkeer, en ter
bevordering ook verder van den bloei en de welvaart der
gemeente, en zij dus alles behalve van improductieven aard
kunnen worden beschouwd.
Er is mede gewezen op uitgavendie der gemeente in de
toekomst nog te wachten staan en op het gemis van het sub
sidie voor de middelbare school voor meisjes. Spr. had dit
laatste argument als wapen der tegenstanders wel verwacht.
Maar hij vraagt, of de gemeente Leeuwarden dan inderdaad
staat of valt met eene vermindering van hare inkomsten met
ƒ5000, en of eene jaarlijksche uitgaaf van ongeveer 3000
die het gevolg van den torenbouw zal zijndaarom te be
zwarend zal zijn Hij vreest, dat al die pessimistische be
schouwingen over den financiëlen toestand der gemeente wel
eens eene minder gewenschte uitwerking zouden kunnen heb
ben op hendie buiten den raad staan.
De heer Plantenga haalde ook nog aan de kosten voor be
diening van <^en nieuwen toren daarvoor is naar spr. meent,
nooit meer dan ten hoogste ƒ300 uitgegeven. Voor het on
derhoud zullen natuurlijk in de eerste jaren geene uitgaven
van belang behoeven te worden gedaan.
Tegenover de gemaakte bezwaren stelt spr.datindien
de finantiële toestand der gemeente in de laatste jaren wer
kelijk zoo ongunstig ware geworden als sommigen wel be
weren het gevolg daarvan had moeten zijn verhooging der
belastingen. Wat is echter het geval Spr. heeft vóór zich
een staat van de geheven percentage van den hoofdelijken om
slag van 1857 af, tijdstip van de invoering. Daaruit nu blijkt,
dat de aanslag van 1867 af, dus sederr, L8 jaren, steeds
stabiel is geweestja thans minder bedraagt dan in som
mige volgende jaren. In 1867 was de percentage 3.51
ten honderd, zij steeg later tot 3.75 en 3 80, en nu is zij
reeds sedert verscheidene jaren niet hooger dan 3.52 pet.
Waar nu vraagt spr zijn die verhoogde lasten te vinden
waarvan sommige sprekers gewaagden En wat men niet
moet vergeten, voor die 3 52 percent heeft men hier het ge
not van vele nuttige zaken Op het platteland in Friesland,
waar de percentage zelfs tot 10 pet «tijgt, heeft men daarvoor
slechts lager onderwijshier heeft men voor veel minder belasting
behalve lager, eok middelbaar en hooger onderwijs, om van
andere nuttige zaken niet te spreken, en voor het lager on
derwijs op de scholen der eerste klasse is het schoolgeld zóo
laag, dat het ook voor de kleine burgerij is te verkrijgen.
Bij herhaling is ook gedrukt op de „tijdsomstandigheden"
een woord dat nog al klinktspr. zou zeggen dat nog al
op geld doeten waarvan men zich tegenwoordig op allerlei
wijze tot verschillende doeleinden bedient. Spr. zou geenzins
willen bewerendat de maatschappelijke toestanden te Leeu
warden over het geheel thans bijzonder gunstig waren. Doch
dóór niets is nog bewezen dat de finantieele draagkracht van
Leeuwarden in de laatste jaren is verminderdhet steeds
klimmend eindcijfer van het belastbaar inkomen, dat tot grond
slag voor den hoofdelijken omslag dientzou zelfs voor het
tegendeel kunnen bewijzen.
Spr. komt na alles tot de slotsom dat de geheele zaak
neerkomt op eene meerdere uitgaaf 'sjaars van ƒ2500; met
bediening en onderhoud misschien van 3000 en dat hij
daarin voor zich geen voldoenden grond kan vinden om niet
mede te werken tot bevordering eener zaakdie inderdaad
tal van gemeentenaren zoo niet de geheele gemeente ten
goede zal komen.
De heer van Harinxma thoe Slooten gelooft dat
door sommigen der vorige sprekers er volkomen juist op is
gewezen dat heden bij de discussiën door de tegenstanders
vele der argumenten zijn bijgebragtdie reeds bij de behan
deling van de gemeentebegrooting en van de drinkwaterleiding
zijn besprokenspr. zou haast zeggenafgedaan. Hij voor
zich is van oordeeldat een dergelijk beroep op de finantiën
niets kan batentenzij in den vorm zooals de heer Busmann
het heeft gedaan die naar de memorie van beantwoording
van burgemeester en wethouders verwees, waar deze erkennen
dat in het opleggen van nieuwe lasten of het verzwaren der
bestaande met de uiterste behoedzaamheid behoort te worden
te werk gegaan.
Die memorie heeft spr. onderschreven en doet het nog.
Maar wil men zich daarop beroepen om niet over te gaau
tot den bouw van een toren dan komt het z. i. alleen aan
op de vraagof die bouw te kort zou doen aan die behoed
zaamheid van een verstandig bestuur. In het beantwoorden
van die vraig verschilt spr. van den heer Busmann hij ont
kent ten stelligste dat het voteren van ƒ50,000 voor een
toren onbehoedzaam zoude zijn de voordeelen van een toren
zijnmet bescheidenheid gezegd voldoende in het voorstel
van burgemeester en wethouders uitgemeten.
Spr. weet weldat de voorgestelde bouw niet gebragt kan
worden onder de werken met zigtbare voordeelenmaar hij
beschouwt het werkwaaraan ten grondslag ligt het eeren
van een kostbaar geschenk uit vroeger eeuwen ter eere van
de burgerij en waarin deze zooals de heer de la Faille het
heeft gezegd zich zelve zoude eeren.
Den heer Plantenga kan hij het niet toegevendat de toren
is ontstaan tengevolge van een strijd tusschen de gemeente
en de geestelijkheid naar hij gelooft behoorde de toren oud
tijds bij het Jacob-gasthuis er kwam daarna een tijd dat
die stichting overging aan de gemeentedie de kapel heeft
afgebroken maar de toren liet staan en hem zelfs verrijkte
met een carillon. Dat monument nu moestmet het oog op
de veiligheid voor de omwonenden worden afgebroken. Dat
geschenk ligt op den grondmaar wacht op eene nieuwe
plaats. Door daartoe over te gaanzal de tegenwoordige
vroedschap en de burgerij zich zeiven eeren.
Men heeft dat echter bestredenomdat de inkomsten niet
met de uitgaven overeenstemden hetgeen bij de begrooting
reeds is weerlegd en omdat de uitgaaf zou moeten leiden
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 26 Maart 1885.
45
tot verhooging der belasting. Maar spr. vraagt met den heer
Duparc of werkelijk eene jaarlijksche uitgaaf van 2380 zal
kunnen leiden tot verhooging van aanslag. Hij acht den in
vloed van dit eene werk op de belastingverhooging uiterst
gering, al rekent hij het niet onwaarschijnlijk, dat een com
plex van uitgaven daartoe zal leiden.
Spr. gelooft dus dat de vraag of deze uitgaaf gewettigd is,
bevestigend mag worden beantwoord. In de verschillende
adressen zijn argumenten vóór en tegen opgenomen. Som
migen bijv. 200 onderteekenaars, kanten zich tegen den bouw,
omdat in de tegenwoordige tijdsomstandigheden over de
gelden der burgerij niet mag worden beschikt voor derge
lijke werken waarvan het weinige nut niet opweegt tegen
de aanzienlijke kosten. Maar dan herhaalt spr. de vraag,
of de burgerij niet mag beschikken over haar geld tot het doen
van een uitgaafdie haar tot eer verstrektvoor de oprigting
van een schoon monumentdat een sieraad zal zijn voor de stad.
In geen der andere adressen zijn andere argumenten tegen
den bouw aangevoerdalle wijzen op den tinantieelen toe
stand en op andere uit te voeren werken.
Daarom acht spr. het in het laatste adres zoo volkomen
juist opgemerkt, dat, toen eenmaal de burgerij zich nog uit
gaven wilde getroosten tot versiering en opluisteringzonder
te vragen of er niet eerst nog nuttiger dingen te maken overble
ven in dien tijd de belastingen veel drukkender waren dan nu
De heer Plantenga zon zoodanig werk kunnen goedkeuren
voor eene gemeente die vooruit gaatmaar dat doet Leeu
warden zegt hij, niet En waarom niet? Omdat het zielen
tal niet sterk genoeg toeneemt. Alsof dit de eeuige maat
staf warewaarnaar vooruitgang gemeten wordtliet is
waardat de meeste centra vau bevolking in zielental toene
men maar spreker is zoo vrij het te betwijfelenof dit wel
altijd winst is, dat Leeuwarden behoort tot ds centra, die
de nuttige krachten vermeerderen. In dat opzigt is deze ge
meente niet achteruit gegaan getuige de sterke vermeerde
ring van het belastbaar inkomen. Het is volkomen waar dat
reeds veel is en steeds wordt uitgegeven voor nuttige werken,
maar spr. acht dit tot bewijs dat bij gelijke percentage de
draagkracht grooter is geworden.
Ten slotte komt spr. nog op eene opmerking van den
heer Troelstradat n.l. de onderteekenaars van het laatste
adres luchtig over de linantiën zouden denken. Spr. leest er
echter uit, dat de adressanten bereid zijn ook bij te dragen
voor andere nuttige zakenmaar dat naar hunne meemng
het geld voor dit doeleinde nuttig kan heeten besteed te worden.
Dat onderschrijft spr. ook met volle overtuiging.
De heer Dirks heeft zich zelf de vraag gedaanwaartoe
een toren dient. Slaat men het oog op torens uit vroegeren
tijdb. v. in de Vlaamsche stedendan wordt daar gewezen
op prachtige monumentenhooge torensdie niet alleen
weleer dieuden als zinnebeelden van het gemeentewezen, van
de vrijheid van laatste toevluchtsoordenmaar ook als tijd -
aanwijzers, en voor alarm bij brand, met één woord als siera
den der gemeente.
Op den Nieuwetoren kon men echter niet als een sieraad
wijzen vooral in den laatsten tijdtoen zijn scheven stand
hem deed vergelijken met torens als die te Pisa en weleer
te Farmsum e. a. Integendeelhij is voor de veiligheid der
omwonenden geamoveerd. Zal men nu vraagt spr.het ter
rein onbebouwd laten en doen wegvallen het doelwaarvoor
de toren diende, voor tijdaanwijzerbrandalarm enz.? Wat
zal men dan nu doen met het carillon Zal men 't verkoo-
pen Dan zal de vreemdeling wel zeggendat arme Leeu
warden heeft geen toren en moest zijn carillon verkoopen.
Spr. herinnert zich een voorbeeld van zuinigheid in de sta
ten-generaalin 1796, toen werd voorgesteld het Haagsche
bo8ch te verkoopen een der leden opperde het idééom er
dan knollen in te zaaijenwelk gezegde het gevolg haddat
het bosch bleef behouden.
Men zou het carillon nu wel kunnen verkoopen 'of het
plaatsen in de Oldehoofmaar dan zal deze eerst moeten
worden gerestaureerd ja voltooid, hetgeen echter zeer groote
kosten na zich zou sleependaar volgens berekening de be-
steigering er van reeds eene som van ƒ45,000 zoude kosten.
Dat zoude weelde zijn.
Spr. beschouwt echter het bouwen van een nieuwen toren
niet als weelde. De leus is immers tegenwoordigtijd is geld;
de ingezetenen vooral die uit den minderen standdie zich
anders niet op de hoogte van den tijd kunnen stellendienen
een algemeenen tijdaanwijzer te hebben. Men zou nu wel
elders klokken kunnen aanbrengenmaar men dient daartoe
toch geschikte hooge gebouwen te hebben en die zijn er niet.
Een der vorige sprekers heeft gewezen op het geringe finan
tieele bezwaar en eene vergelijking gemaakt met plattelands
gemeenten, waar 10°/0 hoofdelijken omslag wordt betaald,
maar daarvoor niet die voordeelen worden verkregen die hij
opnoemdeen waarbij men nog zoude kunnen voegen de
schutterij, brandweer, verlichting enz., als welke men hier
van 3.52 geniet. Spr. acht eene jaarlijksche meerdere uit
gaaf van nog geen ƒ3000 evenmin te bezwaarlijk. De ar
gumenten daartegen aangevoerd zijn dezelfdeals die tegen
de drinkwaterleiding en de demping van den Eewal en het
Heereriwaltje zijn bijgebragt, maar spr. heeft toch niets dan
lof over het uitvoeren van dit besluit van deze vergadering
tot demping dier grachten gehoord. En sedert zijn de fiuantiën,
naar hij meentniet zoo veel meer bezwaard. Het finantieel
gedeelte is wel het zwaartepuntmaar dat valt weg, als maar
kan aangetoond worden dat er geen meerdere druk zal
zijn in de toekomst.
De heer van Sloterdijck kan van ganscher harte zich
vereenigen met burgemeester en wethoudershoofdzakelijk op
den grond en de motieven van de herren de la Faille en van
Harinxmamotieven vau piëteit en sympathiegevoelens die
wel weiuig meer in de mode zijnmaar toch regt van be
staan hebben voor ieder die zich daarvoor vatbaar acht.
Wanneer men een blik slaat op andere plaatsendan ziet
men dat vele daarvan wedijveren in het bevorderen van kunst
in velerlei opzigt en onze gemeente voorbijstreven. Spr. noemt
o. a. Groningen waar veel kunstzin bestaatwaar kunst als
het ware regeringszaak is en op de begrooting eene belang
rijke som is uitgetrokken voor het herstel van den Martini
toren. En nu zal Leeuwarden aarzelen een monument van
piëteit te stichten; al wat deze gemeente doet voorde kunst,
is op het gebied der muziek, maar dat is niet in die mate, dat het
nu overdaad is om de voorgestelde stap van piëteit te doen.
Spr. gelooft niet dat Leeuwarden zoo arm isdat het niet
dezen toren kan betalen en acht de ongunstige zienswijze sterk
overdreven. Reeds meermalen is over de gemeente-fiuantiën ge
sproken in dien zinhet keert haast periodiek terug. Nu" is
het een feit dat jaarlijks ƒ5000 minder subsidie voor de mid
delbare school voor meisjes zal worden ontvangen. Het be
zwaar van de mindere uitkeering voor de personele belasting
is minder juistaangenomen dat het ontwerp tot wet wordt
verheven staat altijd nog daartegenover een equivalent van