46
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 26 Maart 1885.
00 opcenten op de grondbelasting voor de gebouwde eigen
dommen. Dit is verzwegenalthans niet gememoreerd.
Voorts wordt door de tegenstanders gewezen op de moge
lijke werken van openbaar nutdie hier zouden kunnen wor
den gestichtwanneer men echter zegt spr.met ieder werk
zou moeten wachten tot niets meer uit te voeren waredan
zou men nooit iets tot stand kunnen brengen.
In deze is men daarenboven zegt spr.niet zonder ante
cedent wantheeft de gemeente nooit uitgaven gedaan die
als deze strekten voor werkendie geene renten afwierpen
Hij gelooft dat het voorbeeld door den heer Dirks aange
haald sterk daarvoor spreekt. Het dempen van den Eewal
strekte tot verfraaijingtot het verbeteren van den rijweg
door de stad maar niet tot eenig ander nuttig doeleinde en
werpt geen rente al Toch heeft men niet geaarzeld die uit
gave te voteren en nog wel onder goedkeuring der ingezete
nen en dat zegt veelwant dit gebeurt zelden men hoort
meer aanmerkingendan een gunstig oordeel Naar spr's.
oordeel moet de raad niet aarzelen ook deze uitgaaf te vo
teren.
De beer "VCiersma heeft niet het voornemen de vergade
ring lang bezig te houdeu. Hij kan zich in hoofdzaak ont
slagen achten van een opsomming zijner argumenten ten gun
ste van het voorstelomdat die reeds door de heeren van
Sloterdijckde la Faille en van HarinKma zoojuist zijn uiteenge
zet; aan het door dezen gesprokene kan hij zich geheel aansluiten.
Z. i. gaf de Nieuwetoren een zeker cachet aan de stad, hij
was wel oud maar toch aangenaam voor het gezigt. Nu is
hij afgebroken en er bestaat geen reden om hem niet weer
op te bouwentenzij er overwegende redenen bestaan om
afstand te doen van den wensch tot den wederopbouw. De
tegenstanders hebben alleen finantieele bezwaren anders niet.
Spr. zal ze niet herhalen; het zijn dezelfde pessimistische be
schouwingen en argumentendie eerst bij de begrooting
later bij de drinkwaterleiding en nu wederom op nieuw op
den voorgrond treden. Burgemeester en wethouders hebben
getracht die bezwaren in extenso op te heffen of te weerleg
gen. Spr. zal er dus niet verder over uitweiden.
Eene opmerking moet hem echter nog van het hart. Hij
had gedacht dat die bezwaren over de finantiën waren afge
daan dat men er niet telkens op zou terugkomen. Tmmers, men
behoefde nog niet vergeten te zijn, al wat in November bij de be
handeling der begrooting over dat punt is gezegd; gedurig is over
de malaise en de uitgebreidheid daarvan gesproken. En dat toch
gedurig te herhalen, acht spr. niet wenschelijk. Het is toch een
feit, dat de begrooting vastgesteld en door gedeputeerde staten
goedgekeurd is en wanneer nu niettemin bij elke zaak die
geld zal kostenal die bezwaren weer moeten worden opge
worpen en dezelfde besprekingen daarover wederom moeten
plaats hebben dan zal het publiek den indruk ontvangen, dat de
begrooting niet juist is en zal zich onjuiste meeningen vormen.
Het is waardat de stichting van een toren een grootere
jaarlijk8che uitgave van ƒ8000 zal vorderen. De heer Bus-
mann heeft gevraagd ol die uitgaaf zou overeen te brengen
zijn met de behoedzaamheidwelke vraag door burgemeester
en wethouders toestemmend is beantwoord. Zij zien er geen
bezwaar in om daarmede een monument te verkrijgen aan
genaam voor de piëteit der ingezetenen.
Uit de adressen ziet mendat velen instemmen met bur
gemeester en wethoudersdoch dat velen er tegen zijndeze
laatste echter uitsluitend wat het finantiele betreftterwijl de
voorstanders er zich voor verklaardenin weerwil dat zij
weten dat daarvoor eene bijzondere uitgavemisschien ook
van hen zal worden gevraagd.
Daarom is spr. er tegen om telkens die donkere beschou
wingen ter sprake te brengen die toch maar een verkeerden
indruk moeten geven. Er zijn toch zaken die met minder
zwaartillendheid werden ontvangenen gevoteerd en waarbij
de tegenstanders toch niet zoo zwartgallig waren. En heeft
men nu de vraag gesteld of de torenbouw wenschelijk isof
de gemeente de uitgaaf dragen kan en of het verantwoord
is, gedurende 50 jaren ƒ3000 meerdere uitgaven te hebben,
dan zal het gemakkelijk zijn een oordeel te vellen en zullen
de ingezetenen welligi laterevenals nu de demping van den
Eewalhet besluit tot het bouwen van een toren toejuichen.
De heer Plantenga had zich niet meer in het debat wil
len mengenmaar moet toch na de vele aanmerkingen in
het kort beantwoorden het verwijt omtrent zijne pessimistische
beschouwingen in zake de gemeente-finantiën.
Hij herhaalt het dat men bij alle zaken van finantiëlen
aard uiterst behoedzaam moet zijnomdat de belastingen van
de gemeente daarbij betrokken zijn hij gelooft wel dat de
gemeente die 3000 zal kunnen betalenmaar ook dat die
som beter voor iets anders zou kunnen worden besteed. Spr.
constateert dat hij zelfs in den heer Duparc een raadslid ont
moet die met hem die vrees deeltgetuige zijn voorstel van
de motie van orde. Dat lid ging toch van het idee uit, dat
de kostendie de nieuwe toren zou na zich slepeninvloed
zoude hebben op de totstandkoming van eene burgerschool
met 3-jarigen cursus. Nu moge de percentage niet verhoogd
zijnzooals de heer Duparc aanmerktedie ook daaruit af
leidde dat de draagkracht der ingezetenen grooter is geworden,
spr. gelooft dat de betere regeling van de belasting oorzaak
isdat de percentage niet hooger behoeft te zijn.
Den heer van Sloterdijck geeft spr. te kennendat hij niet
verzwegen heeft ook het equivalent tegenover de mindere
uitkeering voor de personele belasting te memoreren maar
dat hij er alleen op heeft willen wijzendat eene nadere
regeling van het verband tusschen de rijksmiddelen met die
van de gemeenten naar de verschillende voorstellen, die men
daaromtrent gehad heeftaltijd ten nadeele van de laatsten
zullen uitloopen.
De heer Star Busmann wil nog voor een enkel woord
het geduld der vergadering inroepen. Gedurig heeft hij in
het debat den tegenstanders hooren verwijtendat deze bij
herhaling zich op de finantiën beroependat zij die telkens
weder op den voorgrond stellen. Maar wat zal men dan
anders op den voorgrond plaatsen vraagt spr. Moet de ge
meente dan nietevenals een gewoon huisvader zou doen
eerst berekenen wat de toren zal kosten en dienovereenkomstig
een besluit nemen
Op zijn beurt moet spr. bestrijden het herhaaldelijk wijzen
door de voorstanders van het plan op de indentiteit van dit
werk met andere groote werkenals de demping van den
Eewalde drinkwaterleiding enz. Deze behooren echter in
zijn oog tot de productieve werken, terwijl het karakter van
productieve uitgaaf voor een productief werk bij den toren
bouw ten eenenmale ontbreekt. Dat kan z. i. redelijkerwijs
niet betwist worden.
Spr. eindigt met de opmerkingdat door burgemeester en
wethouders niet is weersprokendat de schuld der gemeente
en de uitgaven voor de rentebetaling daarvan in de laatste
jaren is toegenomen. Dat zoude nu nog meer het geval
wordenwant het bouwen van een toren is en blijft een
Verslag der handelingen van dun gemeenteraad te Leeuwarden, van den 26 Maart 1885.
47
nieuwe lastpostzoolang dus niet blijkt van de noodzakelijk
heid daarvanwil spr. daartoe niet medewerken.
De heer Reeling Brouwor wilwanneer hij straks zijne
stem tegen het voorstel zal uitbrengenniet gecenseerd wor
den te meenen dat de draagkracht der gemeente niet groot
genoeg is. Hij is echter tegen den bouw omdat de toren voor
een uurwerk niet noodig is en men toch voor het carillon
alleen geen monument mag stichten. Bovendien wordt den
omwonenden lucht en licht benomen.
Spr. gevoelt geen sympathie voor het voorstelmeer zou
hij zich met het denkbeeld van den heer Plantenga kunnen
vereenigen om een park ot fraaije wandelingen aan te leggen,
welke voor de stad tot sieraad en den ingezetenen tot ge
noegen zoude strekken.
De heer Troelstra wenscht nog enkele opmerkingen in
het midden te brengenvoornamelijk naar aanleiding van de
woorden van de heeren de la Faillevan Harinxma en
Dirksdie getracht hebben op het gemoed te werkendoor
te wijzen op de piëteit. De voorouders hebben den toren ge
sticht maar als spr. den heer Plantenga wel heeft begrepen,
dan zou de Nieuwetoren gebouwd zijn uit naijver en jalousie.
Wanneer men nu uit piëteit een toren zou moeten bouwen
dan herinnert spr. aan het zeggen van den heer van Harinxma,
dat de toren verbonden is geweest met eene kerk of kapel
die ook geamoveerd isdoch niet weder vernieuwd. Die had
dan ook uit piëteit moeten worden opgebouwd. Daarenboven
is het de tand des tijdsdie het noodzakelijk maakte om den
toren te amoverende raad heeft geen vandalisme gepleegd.
Spr. ziet dus niet in dat uit piëteit een nieuwe toren zou
moeten worden gebouwd. Vroeger hielden de ingezetenen
er geen uurwerk op na, daarom waren er torens noodig de klok
moest dagelijks herhaaldelijk worden geluidom de arbeiders
op het land en in de stad aan te kondigendat het uur van
schaften daar wasof het einde van den werktijddat het
tijd was de poorten te open'en of te sluiten enz Nu behoeft
dat alles niet meerer bestaat geen aanleiding meer toe. En
nu moet spr. nog met alle kracht protesteeren tegen de be
wering straks geuitals zouden de tegenstanders van den
torenbouw hunne argumenten putten uit den deplorabelen
finantiëlen toestand der gemeente.
Die bewering is geheel onjuist. Niemand hunner is van
oordeel, dat de gemeente finantiën in deplorabelen toestand
zouden zijn. Bij de behandeling der begrooting en nu is al
leen gezegd dat men staat voor eene verhooging van lasten
hetgeen ook door burgemeester en wethouders wordt erkend
verder zal door de leeningen voor de gasfabriek en de daar
voor te betalen rente, die fabriek een minder overschot laten,
dat voor gewone uitgaven kan worden besteed. De tegen
standers zijn allen van oordeel <?ht er meer lasten zullen ko
men niet dat de finantiën op zich zelf slecht zijn. Burge
meester en wethouders hebben bij de memorie van beantwoor
ding naar aanleiding van het verslag over de begrootiug wel
een exposé gegevendoch dat geeft niets voor de toekomst
daaruit blijkt alleen waaraan het geld is besteed en dat men de uit
gaven tot dusver heeft kunnen doen zonder belastingverhooging.
De heer Duparc zeidedat in 1867 3.51 °/0 terwijl nu
3.52 °/0 van het belastbaar inkomen wordt geheven. Ja, zegt
spr.op het papierwant hij gelooft dat de belasting beter
is geregeld naar ieders inkomenwaardoor de percentage
niet hooger behoeft te zijnmaar niemand zal durven bewe
ren dat het inkomen der ingezetenen in de laatste jaren over
het geheel werkelijk vermeerderd is. En dan het wijzen op
plattelands gemeenten, waar wel 10 wordt geheven. Moet
dat beteekenendat wij ook des noods tot een dergelijk cijfer
kunnen gaan Maar dan herinnert spr. aan de kreet van
de burgemeesters dier gemeenten over den treurigen toestand
aldaar, aan welke klagten zij in eene brochure uitdrukking
hebben gegeven.
Eindelijk moet spr. den heer Tan Sloterdijck nog te ken
nen geven dat hij slechts heeft medegedeeld, dat er een wets
ontwerp is ingediend, waarbij het 1'. der personeele belasting
wordt gefixeerd niet van hoofdsom en rijksopcenten zooals
numaar alléén van de hoofdsom waardoor dus de gemeente
al dadelijk een groot deel harer inkomsten zou verliezen en
verder geen genot van meerdere opbrengst zal hebben Hij
heeft ook niet met of zonder opzet willen verzwijgen dat er
tegen over staat een equivalent. Dat equivalent bestaat hierin,
dat de gemeente zal kunnen disponeren over 10 opcenten op
de ongebouwde eigendommen, die thans ten behoeve van het
rijk worden gehevendoch voor deze gemeente beteekent dit
niets in verhouding tot het verlies dat geleden zou worden.
Verder zullen de gemeenten hunne opcenten op de gebouwde'
eigendommen van 40 op 00 mogen brengen maar dan zal
er dus belasting-verhoogiug plaats hebben.
Laatstgenoemd lid vond den bouw van een toren aanbevelens
waard uit een oogpunt van kunst, maar dan gelooft spr dat
hij hooger moet worden, dan nu het plan bestaat, met meer
stijl en vormwaarop blijkens het rapport van den directeur
der gemeentewerken nog weinig is gerekend de raming van
kosten zal dan ten minste niet juist zijn.
De heer Duparc wenscht te repliceren op het door som
mige leden gesprokene. De heer Plantenga heeft het motief
van spr's. verworpen motie in het debat gebragt. Maar is juist
thans niet al weder bewezen dat spr. goed had gezien, toen hij
de meening uittedat het finantieel bezwaar in den laatsten
tijd hier bijna altijd den doorslag geeft, zelfs waar het be-
trekkelijk kleine uitgaven geldt? 8pr. houdt het er voor;
dat ook thans vele ingezetenen den raad niet zouden zijn ge
naderd indien zij bedoeldvolgens spr. zwakpunt bij
verscheidene raadsleden niet kenden. Er is gezegddat men
voor zakendie bloot wenschelijk zijngeen gelden wil toe
staan wel voor zaken die noodzakelijk blijken te wezen. Spr.'
vraagt echter, of het subsidieeren van de ambachtsschool, eene
inrigting, die reeds een sieraad van Leeuwarden is geworden,'
en van de drinkwaterleiding, beide toch waarlijk wel eenigzins
door noodzakelijkheid geboden, niet evenzeer met grooten tegen
stand heeft te kampen gehad? De grenzen tusschen hetgeen
wenschelijk en hetgeen noodzakelijk is zijn dikwijls moeijelijk
te bepalen, doch bij vele leden schijnt het thans tot regel te
zijn geworden, om zelfs, wat noodzakelijk is te noemen, tot
ver over over de grenzen daarvan terug te dringen. Dat vele
gegoede ingezetenen in de laatste jaren Leeuwarden zouden
hebben verlaten, moet spr. ten sterkste tegenspreken. Het
is een oud argument, maar dat volgens spr. reeds lang versle
ten is en dan ook geen dienst meer kan doen. Juist het om
gekeerde heeft plaats gehad men raadplege daartoe slechts het
bevolkingsregister, en, wat niet minder beteekent, het kohier
van den hoofdelijken omslag. Wel is Leeuwardens bevolking
in de laatste jaren weinig toegenomen, in 1884 heeft er
echter weer vermeerdering plaats gehad doch welke was de
oorzaak der vermindering in 1883 Dat eene groote menigte
arbeiders in dat jaar, toen in de hoofdstad des rijks de inter
nationale tentoonstelling werd gehouden, waarvan velen zich
gouden bergen beloofden derwaarts zijn getogen. Waarlijk