64 Verslag der handelingen Tan den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 13 Mei 1885. bij aanneming daarvan in principe wordt te kennen gegeven, dat de gemeente genegen is eene bewaarschool voor den meer gegoeden stand in te rigten. Want dat de twee corporaties, burgemeester en wethouders en het bestuur van het departe ment het eens zullen worden over de voorwaarden van over- dragtdat betwijfelt spr. geen oogenblik. Daarom beschouwt hij dan ook dit voorstel als eene principiële kwestie en zal hij er zich tegen verklaren. Het ligt toch z. i. niet op den weg der gemeente om dien tak van onderwijs ook voor den gegoeden stand in het leven te roepen. Het is wel waar dat er reeds bewaarscholen voor min- en onvermogenden zijn opgerigtdoch dat was in zijn oog meer een philanthropische maatregel. De gegoede ouders moeten evenwelindien hun dat gewenscht voorkomtzelf zorgen voor bewaarschool- onderwijs voor hunne kinderen en zeiven de kosten daarvan dragen en die niet op de gemeente overbrengen. Burgemeester en wethouders beroepen zich in hun voorstel op de omstandigheiddat de ingezetenen wier adres aan leiding is geweest tot bet doen van dit voorstelbehooren tot ben die veel bijdragen in de gemeentebelastingenmaar men kan toch niet aannemen dat ieder, die belasting betaalt, daarvoor bijzondere vergoeding moet erlangen. En juist deze categorie van ouders is het naar zijne meening die later wanneer hunne kinderen van lager of middelbaar onderwijs genietendoor het bijzonder geringe schoolgelddat in deze gemeente betaald wordt, al eene heel belangrijke compensatie voor hunne belastingen verkrijgt. Spr. vreest er voordat wanneer de gemeente de zorg op zich neemt ook voor bewaarscholen voor de meer gegoeden zij later in moeijelijkheden zullen kunnen komen met andere iurigtingen van onderwijs en die wil hij zoo veel mogelijk voorkomen Men begint nu met deze bewaarschoolmaar wanneer in het vervolg van andere zijde ook een verzoek tot oprigting eener bewaarschool wordt gedaandan zal men bezwaarlijk kunnen weigerenwat men aan anderen heeft gegevenen dat die andere inrigtingen er prijs op stellen wordt bewezendatniettegenstaande op die bewaarschool het schoolgeld eens zooveel bedraagt als op de gemeente bewaarschool voor denzelfden stand van menschen, hunne school sterk bezet is. Ook zijn spr. weinig voorbeelden bekenddat in andere gemeenten het bewaarschool-onderwijs eene gemeentelijke zorg uitmaaktalthans in vele verslagen over het onderwijs van elders komt het zelden voor, dat van bewaarscholen als ge- meente-inrigtingen wordt gesproken. Spr. herhaalt hetdat naar zijne meening dit hier verder ook het geval moet zijn. Hij zal zich derhalve tegen het voorstel verklaren. De heer Duparc zou zich kunnen verbeeldenzich nog te bevinden in de raadsvergadering van 21 April 1881 toen principieel een gelijk debat werd gevoerd. Het gold dien dag een verzoek van het bestuur van het Nutsdepartementom een jaarlijksch subsidie van ƒ1200 van de gemeente te erlan gen ten behoeve van de onderwerpelijke bewaarschool. Met dat subsidie zou toen de school geholpen zijn geweest. Spr. ondersteunde destijds het verzoek, maar vond bij zijne mede leden weinig instemmingniet meer dan bij driewaarvan heden slechts één ter vergadering aanwezig isde heer de la Faille. Een der argumentenbij die gelegenheid door spr. aange voerd wasdatindien de gemeente dat subsidie niet toe stondde school hoogstwaarschijnlijk zou moeten worden op geheven maar dat dan ook de gemeentedie door het op- rigten van bewaarscholen eenmaal in zekeren zin had erkend, dat het bewaarschool-onderwijsof laat spr. liever zeggen het voorbereidend onderwijs eene zaak van gemeentebelarg is later zou moeten gehoor geven aan den aandrang van de ouders, die hunne kinderen naar genoemde school zonden, om bij hare opheffing tot het stichten van eene bewaarschool voor meergegoeden over te gaan. Eu zoover is het nu geko men. Men staat thans voor dit feitgeen subsidiemaar overneming van de school wordt gevraagd betgeen waarschijn lijk meer zal kosten, dan iudien in 1881 een jaarlijksch sub sidie ware toegestaan. Dit, wat betreft de geschiedenis der zaak. Spr. wenscht nu stil te staan bij de door den eersten spr. tegen het voor stel aangevoerde bezwaren. Hij heeft zich daarover niet ver wonderd want dat geachte lid kon wel moeijelijk anders spreken wilde hij consequent blijven. Spr. acht echter on gegrond het principieel bezwaardat het niet op den weg der gemeente zou zijn gelegen om ook op zich te nemen de zorg voor het voorbereidend onderwijs van de kinderen der meergegoeden. Hij zou zich dienaangaande kunnen refereren aan het door hem gesprokene in April 1881. De gemeente heeftzooals hij reeds deed opmerken door het oprigten van bewaarscholen getoond dat die zaak gemeentebelang is, want, ware dit niet zoo dan had zij zulke scholen niet moeten, ja niet mogen oprigten. Zij heeft echter deze zorg op zich ge nomen en die ook verder niet uit het oog verloren. Spr. herinnert daartoe aan de stichting in 1883 van eene vijfde bewaarschool aan den Oostersiugelten einde aan de be hoefte aan plaatsruimte te voldoenvoorts op de vóór en na gestichte nieuwe of belangrijk verbeterde gebouwen voor de bestaande scholenzoodat ze thaus geheel overeenkomstig de eischen des tijds zijn ingerigt geworden en, volgens spr., inderdaad modelscholen voor Nederland mogen worden ge noemd. Dit is eene verdienste van Leeuwarden, die niet ge ring is te achten, te minder nu tegenwoordig in zoovele plaat sen van ons land zulke groote klagten over den slechten toe stand der bewaarscholen worden gehoord. Leeuwarden heeft dus tot nu toe een goed voorbeeld gegevenwaarom zou het dan nu moeten stil staanvraagt spr Waarom niet voortgegaan op den goeden wegdoor het oprigten óók van eene bewaarschool ten behoeve van de kinderen der meer gegoeden van hendie het meest betalen in de gemeen te-belastingen r De heer Plantenga heeft het oprigten van bewaarscholen voor on- en minvermogenden een philantropischen maatregel genoemd. Voor 'teerst heeft spr deze zaak aldus hooren kwalificeren. Zijns inziens echter is dit niet juist. De ge meenteraad heeft steeds gemeend bewaarscholen te moeten op rigten niet uit een pliilantropisch oogpuntmaar omdat hij doordrongen was van het groote belang van bet onderwijs dat in meer dan één opzigt tot voorbereiding voor het lager onderwijs dient. Spr. geeft toe dat de belastingbetalenden niet voor alles vergoeding kunnen vragen maar daarvan is hier geen sprake. Adressanten vragen van de gemeente slechts dat deze ook tot hen uitstrekke de zorgdie zij voor de min- en onver mogende ingezetenen tot nu toe heeft aan den dag gelegd. Onder die adressanten komen wel van de meest betalende ingezetenen voormaar daaronder zijn ook anderen wie het Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 13 Mei 1885. 65 niet zou voegengroote uitgaven tot oprigting en instand houding eener bewaarschool te doen. De vraagwat eigenlijk tot gemeentezorg behoort, /.ou tot een uitvoerig debat kunnen leidenzegt spr. Tegenover de vraagof het bewaarschool-onderwijs gemeentebelang is zou men kunnen stellen de vraagof dan b.v. de zorg voor een stedelijk muziekkorps en voor eene muziekschooldus de zorg voor muziekaal genot voor de ingezetenen op de gemeente behoort te rusten En toch heeft de gemeente voor een en ander sinds jaar en dag gelden toegestaan. Spr. zal in deze niet beslissenmaar geeft als zijne overtuiging te kennen dat de gemeente verderdan wat de wet haar als pligt oplegtmoet en mag gaan. De heer Plantenga vreest, dat men casu quo misschien in conflict zou kunnen komen met andere rigtingen waarmede hij waarschijnlijk godsdienstige rigtingen bedoelt. Er zijn nog andere dan de gemeentelijke bewaarscholener is eene Chris- telijk-nationale en eene Roomsch-katholieke bewaarschool maar spr. betwijfelt zeerof het gevreesde conflict nu juist zou rijzen als er aan de vijf bestaande bewaarscholen eene zesde werd toegevoegd. Ware de geopperde vrees gegrond dan zou het rationeel zijn een voorstel te doen om alle be staande gemeentelijke bewaarscholen op te heffen. De geachte eerste spreker heeft ten slotte als argument aangevoerd dat hij in andere verslagen weinig voorbeelden heeft gevonden van gemeentelijke bewaarscholen. Spr. her innert zich echter juist het tegendeelhij kan op dit oogen blik niet juist zeggen welke gemeenten het zijn. Ware spr. op het aanvoeren van dit laatste bezwaar voorbereid geweest, hij zou de verslagen vau die gemeenten hebben medegebragt. Wel weet hij, dat in Amsterdam de gemeente wel niet direct de zorg voor de bewaarscholen op zich heeft genomen, maar daarin toch eenigzins voorziet door het oprigten van voorbe reidende scholen, verbonden aan de lagere scholen. Hoe het echter ook zijzegt spr.Leeuwarden heeft een zigoeden weg ingeslagenwaarop dient te worden voort gegaan en al waren nergens anders in Nederland bewaar scholen opgerigtdan zou hem dat toch niet verhinderen, om zich geheel aan te sluiten aan het voorstel van burgemeester en wethouders. De beer Troelstra gelooftdat na het door den heer Duparc aangevoerde voor burgemeester en wethouders de taak gemakkelijk is gemaakt om hun voorstel nader te verdedigen. Hij zal zich dan ook tot enkele opmerkingen bepalen en be ginnen met er op te wijzendat burgemeester en wethouders tot het doen van dit voorstel niet zijn geleid door de over weging dat de gemeente verpligt is de zorg voor de bewaar scholen op zich te nemen. Dat juist is geheel in het midden gelaten. Het voorstel grondt zich niet op theoretische be schouwingen maar is meer een uitvloeisel van feiten en om standigheden. De departements-bewaarschool kondezooals uit het verzoek in 1881 bleek, niet langer zonder subsidie uit de gemeentekas blijven bestaanhet bestuur heeft haar nog eenige jaren in stand gehouden niet zonder groote linan- tieele schade. Langer nu daarmede voort te gaan is haar onmogelijk, hetgeen thans tot opheffing der school heeft ge leid. Dat was nu de aanleiding van eenige ingezetenenwier kinderen die school bezochten om een adres aan den raad te rigtenmet het verzoek dat de gemeente de departements bewaarschool overneme en op den bestaanden voet ingerigt behoude. Dit is de werkelijke toestand en uit dat oogpunt moet de zaak beoordeeld worden. Wat moet de gemeente nu doen Zooals de heer Duparc heeft gememoreerd zijn hier reeds 5 gemeentebewaarscholende eerste is in 1841 opgerigt en later successievelijk de vier anderen al naar gelang er be hoefte aan uitbreiding bestond. In sommige dezer scholen wordt kosteloos onderwijs gegeven de overige zijn tegen een zeer gering schoolgeld toegankelijk. De heer Plantenga merkt dus wel teregt opdat tot dus ver meer voor on- en minvermogenden bewaarscholen waren opgerigt, maar spr. moet dan toch doen opmerken, dat daar voor geen grens is bepaalddat ieder ingezetene die het wenscht, voor zijne kinderen gebruik kan maken van de bo- talende bewaarscholen. Bovendien voor de kinderen der meer gegoeden zorgde „het Nut". Voor de gemeente bestond dus geen aanleiding ook meer speciaal voor die kinderen een school voor voorbereidend onderwijs te stichten. Ieder zal het echter wel met spr. eens zijndat het niet opgaat om aan adressanten in antwoord op hun verzoek een voudig te wijzen op de gelegenheidwelke voor hen open staat om hunne kinderen naar de bestaande gemeentebewaar scholen te zenden. En al geschiedde ditdan zou door de meerdere bevolking dier scholen de gemeente zeer waarschijn lijk binnen enkele jaren toch door vergrooting van de be staande scholen of het stichten van eene nieuwe in meerdere kosten geraken. Het bezwaar van den heer Plantengadat men nu mis schien aanvragen om subsidie van andere zijde zal uitlokken, zou volgens spr. wel kunnen gelden als er sprake was even als in 1881, van het verleenen van een subsidie, maar nu wordt z. i. de vrees afgesneden door de overname der school, als gevolg van de omstandigheid dat zij anders zou vervallen. Uit de gemaakte berekening blijktdat de gemeente ruim ƒ600 jaarlijks meer zou moeten uitgeven, dan zij aan school gelden zoude ontvangen. Dit is zeker eene geringe uitgaaf voor de gemeente, maar al stelt men de uitgaaf voor tracte- menten van onderwijzers en onderhoud van een en ander op eene ronde som van ƒ1000, dan zou evenmin van finantieele zijde het bezwaar overwegend behoeven te zijn. De heer de la Faille zou na het door de heeren Duparc en Troelstra gesprokene bijna van het woord kunnen afzien daar die woorden nagenoeg alles hebben uitgedrukt, wat hij wenschte te zeggen. Spr. herinnert zich uit het debat in de vergadering van April 1881, dat de heer Plantenga toen ook over bet bewaar school-onderwijs sprak als over eene zaak, waarbij niet de ge meente maar de ouders geïnteresseerd zijnen waarvoor de zorg niet aan de gemeente moet worden geëndosseerd. Spr. is echter van eene andere meeningz. i. mag de gemeente die zorg wel op zich nemen en in de te ontstane leemte voorziennu men toch ziet hoe groot de belangstelling in deze gemeente is in het voorbereidend onderwijser is bijna geen huisgezin waar het niet als van zelf spreekt dat de kinderen op 3-, 4-jarigen leeftijd naar de bewaarschool wor den gezonden om daar te loeren omgaan met andere kinderen en eenigzins te worden ontwikkeld. Men spreekt wel van „onderwjjs"doch spr. ziet in de bewaarschool in de eerste plaats de inrigting waar de kinderen onder goede leiding staan aan orde worden gewenden eene mate van ontwik keling ontvangendie hen voorbereidt voor de lagere school. Daarom noemt spr, het geene overbodige weelde om eene

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1885 | | pagina 2