86 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 11 Junij 1885 Conform de conclusie van dit rapport wordt zonder dis cussie en hoofdelijke stemming besloten Die rekening goed te keuren in ontvang en uitgaaf beide tot een bedrag van 323.22. De heeren Menalda en Duparcde eerste voorzitterde tweede secretaris van de kamer van koophandelonthielden zich van stemming. 2. Voorstel van burgemeester en wethouders tot oninvorder- baarverklaring vvn aanslagen in de belasting op het houden van hondenover 1884. Hierbij wordt voorgesteld: I. Magtiging te verleenen om op de rekening over 1884 wegens belasting op het houden van honden over dat dienst jaar als oninbaar te verantwoorden een bedrag van 207 en wel wegens de posten 19, 1114, 1624, 26, 2840, 4243 45—51 en 5378 van den door den Ontvanger overgelegdén staat. IÏ. Voorloopigals nog te verhalen, te behouden de posten 10, 15, 25, 27, 41, 44 en 52 van dien staat. Dienovereenkomstig wordt besloten. 3. Voorstel van burgemeester en wethouders op een adres van T. P. Schat en F. H. Kransenom verplaatsing van het weeghuisje aan den Oostersingel. Overeenkomstig de conclusie wordt zonder discussie en hoof delijke stemming besloten aan de adressanten te kennen te geven dat er vooralsnog gfeene termen bestaan om aan hun verzoek te voldoen en het alzooals niet voor inwilliging vatbaarwordt gewezen van de hand. 4. Voorstel van burgemeester en ivethouders tot wijziging van het besluit tot heffing en de verordening op de invordering van havengelden in de gemeente Leeuwarden. (Zie bijlage no. 9 tot het verslag van 's raads handelingen). Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt overeenkom stig dit voorstel besloten 1. In het besluit tot heffing van eene belasting onder den naam van havengeldvastgesteld den 23 Augustus 1883 goedgekeurd bij koninklijk besluit van 6 October a. v.no. 29, {Gemeenteblad no. 18 van 1883) aan te brengen navolgende wijziging a. achter letter h van artikel 1 te voegen het volgende: „Door inhoud wordt verstaan de ruimte der vaartuigen „bedoeld bij 2 van tabel XVI der patentwet, vastgesteld „bij de wet van den 22 April 1852 Staatsblad no. 61)" b. tusschen de woorden „schippers" en „terstond", voor komende in de voorlaatste alinea van art. 1 te voegen de woorden „telkens en" c. ter vervanging van het bestaande art. 2 te lezen Art. 2. Geen regt is verschuldigd 1. „Wegens de vaartuigen, die uitsluitend aan wallen, „niet in onderhoud bij de gemeenteladen of lossen of lig plaats hebben. 2. „Wegens vaartuigendie zonder oponthoud en zonder „te laden of te lossen de gemeente enkel doorvaren „als oponthoud wordt niet beschouwd een verblijf van min- „der dan 24 uurde Zondag wordt niet medegerekend als „laden wordt niet beschouwd het innemen van winkelwaren „voor eigen huishoudelijk gebruik der gezagvoerders „als lossen wordt niet beschouwd het tijdelijk overladen van „een gedeelte der vracht in een ander vaartuigindien dit „noodig blijkt te zijn om den lagen waterstandtenzij het „ligter-vaartuig de overgenomen vracht vervoert naar eene „andere plaats dan die, waarvoor het hoofdschip is bestemd. 3. „Wegens vaartuigen niet vallende onder letter g van „art. 1 van minder dan 5 kubieke meter inhoud, mits niet „in eene vaste beurt varendeen voor alle vaartuigen die „aan of op een der scheepstimmerwerven worden hersteld of „in aanbouw zijn. 4. „Wegens vaartuigen regtstreeks in gebruik voor de „gemeentedienst, hetzij voor de gemeentewerken, de reini ging of anderzins. 5. „Wegens houtvlotten diede gemeente binnen geko- „men vóór den nacht in particulier water worden opgeborgen. „Wegens de trekschepen barges of stoombooten die ge- „bezigd worden in vaste trekveren of stoombootdiensten, wordt, „wanneer in de dienst door de gezamenlijke schippers vier- malen of meer in de week wordt gevaren voor a/B van het „regt vrijstelling verleend d. ter vervanging van het bestaande art. 3 vast te stellen navolgend Art. 3. „Wegens de vaartuigen genoemd in art. 1 sub „letter ae is het regt slechts eenmaal verschuldigd, onge acht den duur van het verblijf in de gemeente. „Wegens de vaartuigen, genoemd in art. 1 sub letter is, „indien zij langer dan vier weken achtereen in de gemeente „ligplaats hebben het regt na afloop van ieder tijdvak van „vier weken op nieuw verschuldigd. „Wegens vaartuigen, genoemd in art. 1 sub letter als- „mede voor houtvlotten is het regt verschuldigd voor iedere „week van het verblijf in de gemeente het gedeelte van eene „week voor een geheele gerekend e. de letter „d"voorkomende in art. 4 van het heffings- besluittusschen de woorden „tot" en „genoemd"te vervan gen door de letter „e". II. In art. 4 van de verordening op de invordering vau het havengeldin de laatste alineater vervanging van sub lo achter het cijfer 2 te lezen „laatste alinea". 5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging der verordening op de school van middelbaar onderwijs voor meisjes en van de verordening ter uitvoering van de nieuwe regeling op het lager onderwijs. (Zie bijlage no. 10 tot het verslag van 's raads hande lingen). De Voorzitter deelt mededat burgemeester en wethou ders het wenschelijk achten om, voor dat tot de behandeling van dit voorstel wordt overgegaanin de conclusie eeDige wijzigingen aan te brengen. In sub Ile alineazal tusschen de woorden „en" en „te" gevoegd moeten worden „daarvoor". De 4e alinea van sub I zal vervallen en vervangen worden door een nieuw onderdeel II. In de vierde alinea van gemeld artikel 11 tusschen de woorden „geschiedt" en „door" te voe gen „in de eerste week van September". Dan zal daarop moeten volgen een nieuw onderdeel III. In de zesde alinea voor de woorden ,in het 2e lid" te lezen „in de tweede en derde alinea". De thans voorgestelde onderdeelen II en IIIworden dan onderdeel IV en V. In onderdeel V zal duidelijkshalve de aanhef van de eerste nieuwe alinea aldus moeten worden gelezenAan de leerlin Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 11 Junij 1885. 87 gendie de hoogste klasse van een der scholen van de eer ste klasse voor meisjes doorloopen hebbenwordt boven dien enz. Aldus gewijzigd wordt het voorstel nu in behandeling ge nomen. De heer Menalda wenscht eene kleine inlichting te beko men en wel omtrent het voorstel betreffende de overgangs bepaling in sub IV. Hij vindt 't zeer goedmaar ook vol doendedat voor het jaar 1885 aan de leerlingen die de hoog ste klasse van de gemeenteschool no. 3 niet hebben bezocht gelegenheid worde gegevenom in de maand Julij blijken van bekwaamheid af te leggen. Nu echter wordt voorgesteld, 0111 die gelegenheid ook over 1886 uit te strekken. Spreker wenschte gaarne te vernemenwaarom het jaar 1886 ook in die overgangsbepaling is opgenomen. De Voorzitter geeft spr. in overweging deze vraag te behandelenwanneer het desbetreffend onderdeel aan de orde was en opent daarop de algemeene beraadslagingen over het voorstel. De heer d<J la Faille verklaart zeer ingenomen te zijn met de voorgestelde wijzigingen doch wenscht toch eenige inlichtingen omtrent een punt in het voorsteldat hem eenig- zins onduidelijk is en waarvan hij noch in de toelichting op het voorstelnoch iu de missive van de commissie van toe- zigt eene oplossing heeft gevonden. Uit de missive van de commissie van toezigt op het M. O. blijkt, dat deze zaak door eene subcommissie uit haar mid den en eene subcommissie uit de commissie van toezigt op het L. O. is besproken met de directrice der middelbare school en het hoofd van gemeenteschool no. 3 in welke gecombi neerde vergadering tot het voorstellen van dezen maatregel is besloten. Daarbij is dus alleen sprake geweest van de toelating van leerlingen van de gemeenteschool no. 3. Maar nu leest spr. in sub I van „de hoogste klasse van een der gemeentescholen tot voorbereiding voor hooger- of middelbaar onderwijs", ter wijl in sub II gesproken wordt van „een der scholen van de eerste klasse". De inrigtingen voor lager onderwijs worden dus in de diverse artikelen ouder verschillende benamingen genoemdhetgeennaar spr. vreestaanleiding zal geven tot verschillende en verkeerde opvattingen. Maar bovendien schijnt men uit die benamingen te mogen opmaken, dat er meer scholen bedoeld worden en wel niet alleen de school van mej. Buijsmaar zeker ook de school van den heer Ro kerals zijnde van de le klasse. Spr. acht evenwel de bedoeling niet regt duidelijk en zou gaarne dienaangaande ingelicht worden. De heer Duparc gelooft, dat het verschil in de door den vorigen spreker aangehaalde benamingen slechts in schijn be staat en de zaak alleen voor hendie de verordening niet voor zich hebben, niet duidelijk is. Er kan toch geene andere school bedoeld worden dan de gemeenteschool no. 3daar deze thans de eenige meisjesschool tot voorbereiding voor hooger en middelbaar onderwijs is. In de organieke veror dening voor het lager onderwijs toch staatdat er minstens twee scholen van de le klasse zijn, één uitsluitend voor jon gens één uitsluitend voor meisjesbeide scholen bestemd tot voorbereiding voor hooger ot voor middelbaar onderwijs Het zou echter kunnen gebeuren dat de meisjesschool tot voorbereiding voor de middelbare school te klein werd, zoodat er noodzakelijkheid kwam om eene tweede dergelijke school op te rigten dan is deze nieuwe bepaling ook voor die school van kracht. Werd nu slechts van de „gemeenteschool no. 3" gesproken en niet van „de scholen van de eerste klasse" dan zou laterwanneer eene tweede meisjesschool van de eerste klasse werd opgerigt, de verordening wederom moeten worden gewijzigd. Zooals de bepaling nu luidtis zij, hetzij er een of meer scholen voor meisjes van die klasse zijn altijd van toepassing. Spr. moet den heer de la Failledie van de school van den heer Roker sprak, doen opmerken, dat deze school eene van de 2e klasse a is. Van deze school gaan wel is waar nu en dan eenige leerlingen over tot het gymnasium, de rijks hoogere burgerschool of de middelbare school voor meisjes maar zij is niet bestemd tot voorbereiding voor het hooger of voor het middelbaar onderwijs. Dat er leerlingen zijndie het zoover brengen, gaat buiten de verordening omvoldoen zij aan het toelatings-examen voor die inrigtingen, dan wor den zij toegelaten, want het is voor de examinatoren natuur lijk onverschillig, waar en hoe de vereischte kennis is opgedaan. Dat echter één terminologie voor beide soort inrigtingen wenschelijk is, geeft spr. den heer de la Faille geheel toe. Art. 11 der verordening op de middelbare school voor meis jes zou dan eveneens dienen te spreken van „de scholen van de eerste klasse", in plaats van „de scholen tot voorbereiding van hooger of middelbaar onderwijs." De heer de la Faille zegt den heer Duparc dank voor diens inlichtingendie hem in zijne onbekendheid tegemoet kwamen. De zaak is hem nu duidelijk. Hij is het met die spreker eensdat die gelijke inrigtingen met dezelfde bena ming moeten genoemd wordenomdat tweederlei benaming verwarring zal doen ontstaan en lastig zijn voor iemanddie de verordeningen niet geheel in het hoofd heeftmaar hij verkiest in dat geval de terminologie van de nieuwe alinea sub I boven die van de nieuwe alinea sub V, omdat hij het minder welluidend vindt te spreken van „de hoogste klasse van een der scholen der eerste klasse", waarin tweemaal „klasse" voorkomt. De heer Duparc geeft dit laatste den geachten vorigen spreker toewat betreft de welluidendheidmaardaar het de generieke benaming in de verordening is, acht hij het be ter te spreken van „scholen van de eerste klasse" dan van „scholen tot voorbereiding voor hooger of middelbaar onderwijs". De heer do la Faille vraagt voorts of het ook overwe ging verdientnu men hier toch eigenlijk voor een proef staat en het toch zeer goed mogelijk isdat het resultaat van dien maatregel minder gunstig blijkt te zijnom die proef voor één jaar te nemen en later bij een gunstigen uit slag, den maatregel definitief vast te stellen. 8pr. wenschte wel in dien zin een amendement in te dienen. De heer Duparc zou de aanneming van dergelijk amende ment zeer moeten ontraden. De beide commission van toezigt de directrice der middelbare school en het hoofd van ge meenteschool no. 3 allen dus die over den te nemen maat regel kunnen oordeelen achten hem wenschelijk. Het initiatief iszooals uit de stukken blijktuitgegaan van de directrice der middelbare school. En er bestond ook wel aanleiding toe. In de laatste jaren toch heeft men het gelukkig verschijnsel kunnen waarnemen, dat de leerlingen der school no. 3, op slechts eene enkele uitzondering'na, terstond bij

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1885 | | pagina 2