88 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 11 Junij 1885. het eerste examen voldeden. De niet toegelaten leerlingen waren zij die niet de hoogste klasse hadden doorloopen en nu met behulp van privaatlessen uit eene lagere klasse het toelating8-examen voor de middelbare school wilden doen. Met het oog op die feiten meenden de directrice en de com missie van toezigt M. O. te meerdat het admissie-examen kon worden afgeschaftbij eene goede aansluiting van de voorbereidende school aan de middelbare school zou het uit den aard der zaak onnoodig zijn. Spr. gelooft voortsdat de toestand nog zal verbeteren als er van verbetering nog sprake behoeft te zijn. Er zal voortaan toch meer verantwoordelijkheid rusten op het hoofd der voorbe reidende schoolen dit zal haar ongetwijfeld een prikkel te meer zijnom het onderwijs aan hare school zoo goed mogelijk te doen aansluiten aan de middelbare school. Bovendien ligt het in het planhet leerplan van de voorbereidende school te herzienbij het tot stand komen van den voorgestelden maatregel. Mogt echter onverhoopt de nieuwe maatregel geen goede resultaten opleverendan zal men nog altijd er op kunnen terugkomen. Spr. is er echter volstrekt niet voor beduchtdat dit noodzakelijk zal wordenhet voorbeeld van Groningen kan tot bewijs daarvan strekken. Het gaat hiermede als met an dere inrigtingen van onderwijsdienende tot voorbereiding voor verder onderwijsdie op de eene of andere wijze het jus promovendi hebben. De Voorzitter heeft ook eenige bedenkingen tegen het denkbeeld van den heer de la Faille. Ten eerste zullen de leerlingen in 't vervolg geene zekerheid hebben omtrent het al of niet doen van een admissie-examen; het kan zijn dat het definitief werd afgeschaftmaar het tegendeel ware ook mogelijk. Maar in de tweede plaats acht spr. den tijd van één jaar te kort om over de goede werking van den maatregel te oordeelen. Bovendien zal men altijd later, wanneer hetnoo- dig blijktop den maatregel kunnen terug komendoor intrekking van het voorgestelde besluit. De heer Dirks gelooft evenmin dat het noodig zal zijn om den maatregel bij wijze van proef slechts voor één jaar in te voeren. Algemeen is die zaak toegejuicht en aan het welslagen behoeft men zeker niet te twijfelenwanneer men ziet welke de resultaten daarvan b. v. in Groniügen zijn. Omdat men nu van den uitslag vrij zeker kan zijn acht spr. eene proefneming niet wenschelijkdoor dan zooals de voorzitter reeds zeidede volgende leerlingen in de onzeker heid over de bestendiging van den maatregel verkeeren. De heer de la Faille betuigt zijnen dank voor de beko men inlichtingen en verklaart tengevolge daarvan niet verder op zijn denkbeeld te willen aandringen. De algemeene beraadslagingen worden hierop gesloten. Bij onderdeel Idat nu in behandeling komtgeeft de heer Reeling Brouwer zijne bevreemding te kennendat wordt voorgesteld om de le alinea van art. 11 der verorde- ding op de middelbare school, luidende: „in den regel wor den geene leerlingen op de school toegelaten dan die den leeftijd van 12 jaren hebben bereikt", te doen vervallen. Spr. gelooft dat deze bepalingmet het oog op art. 14 der wet van 4 December 1872 houdende voorziening tegen besmet telijke ziekten moet gehandhaafd worden: Bij art. 14 le alinea aldaar wordt het aan bewoners van huizen of vaartuigen waarin eene besmettelijke ziekte voor komt verboden om scholen te bezoekendan na verloop van 8 dagen nadat de ziekte volgens schriftelijke verklaring van eenen geneeskundige uit die huizen of vaartuigen is geweken. Die bepaling wordt verzacht door de 3e alinea van dat artikelwaar staat dat op scholenuitsluitend bezocht door leerlingen boven de twaalf jaarbij het voorkomen van ma zelen of diphtheritishet bepaalde in de le alinea niet van toepassing is. Valt nu de le alinea van art. 11 der verordening wegdan mogen bij het voorkomen van laatstgenoemde ziekten in eeuig huis, de kinderen uit dat gezin, die boven de twaalf jaar zijnde school niet bezoekenomdat er kinderen beneden de 12 jaar op school zijn. Die gevallen hebben zich toch meer malen op het gymnasium voorgedaan. Blijft evenwel de le alinea bestaandan kan altijd de com missie van toezigt de toelating van eene leerling beneden den 12-jarigen leeftijd weigeren. Spr. stelt derhalve voor om de le alinea te behouden en in verband daarmede het eerste onderdeel aldus te lezenin art. 11 der verordening op de school van middelbaar onder wijs voor meisjes, enz. te doen vervallen de 2e alinea en daarvoor te lezen: enz. zooals het door burgemeester en wethouders wordt voorgesteld De Voorzitter wijst er op dat het bezwaar tegen het wegvallen van de le alinea van art. 11 der verordening eigenlijk niet kan rusten op de bepaling der wet op de be smettelijke ziekten. In die alinea staat immers dat in den regel geene leerlingen dan die den leeftijd van 12 jaren heb ben bereikt, op de school worden toegelaten. Hierdoor wordt te kennen gegeven dat daarop eene uitzondering kan worden gemaakt, hetgeen ook werkelijk meermalen voorkomt. De toepassing van de wetsbepaling blijft dus dezelfde, of de le alinea blijft behouden dan wel niet. Spr. gelooft dat het beter aan de bedoeling van den heer Brouwer zoude beantwoorden wanneer er bepaald werd dat geene leerlingen beneden den 12-jarigen leeftijd mogen wor den toegelaten. De heer Reeling Brouwer gelooft ook dat dit beter zoude zijn, maar vreest, toch daardoor te ver te gaan. Het kan toch zijn, dat eene leerling vóór den 12 jarigen leeftijd het examen zoude kunnen doen maar zou dan wanneer de bepaling aldus luidde, niet mogen worden toegelaten. Blijft de le alinea onveranderd bestaan dan kan de beslissing in dergelijk geval aan de commissie van toezigt worden overgelaten. De heer Troelstra wijst er op, dat dit voorstel geheel is overgenomen van de commissie van toezigt op het middel baar onderwijszooals den leden dezer vergadering is kunnen blijken. Burgemeester en wethouders hebben zich ook wat betreft de toelichting geheel aan die commissie gerefereerd. Nu moet spr. wel erkennen dat het eenigzins de aandacht moet trekkendat in de toelichting van de commissie niet gesproken wordt over de intrekking der hier bedoelde alinea, maar waar nu toch zoo duidelijk daartoe het voorstel wordt gedaan door de commissie van toezigt M. O.dat instemming heeft gevonden bij de commissie van toezigt L. O.zoo meent spr. wel te mogen aannemen, dat die beide commissies be paald hebben bedoeld de bewuste alinea te doen vervallen. En spr. vindt daartoe wel redenen. Hij meent te moeten op merken dat zeker in den regel geene leerlingen beneden de .fcv v Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 11 Junij 1885. 89 12 jaar de school zullen bezoeken. De meesten toch hebben de lagere school met 6-jarigen cursus, dus vau 6—12 jaren, geheel doorloopen. Maar bovendien gelooft spr. nietdat bij het vaststellen dezer bepaling gedacht is aan de wet op de besmettelijke ziekten, zooals de heer Brouwer van oordeel schijnt te zijn. Men zal alleen uitgegaan zijn van de over weging dat een kind in het algemeen niet voor zijn 12-jarigen leeftijd rijp zal zijn voor het middelbaar onderwijs. Komt er eene uitzondering op dien regel voor, dan wenschte men te overwegen of men zoodanige leerling al dan niet zou toe- lateu doch jmst omdat dit tot de groote uitzonderingen zal belmoren en men in zoodanig geval toch wel tot toelating zal moeten besluiten ziet spr. er geen bezwaar in om de le alinea van art. 11 der verordening te doen wegvallen. De heer Menalda heeft ook eene enkele opmerking tegen het amendement van den heer Brouwer. Daardoor toch zou z. i. tamelijk illusoir worden gemaakt de bedoeling van dit voorstelom n.l. door eene goede aansluiting van het onder wijs der voorbereidende scholen aan dat van de middelbare school het admissie examen voor de laatste school af te schatten. Het is toch niet onmogelijk dat eene leerling vóór den 12-jarigen leeftijd de lagere school heeft doorloopen zoodattot toepassing van het denkbeeld van den heer Brou wer in de nieuwe alinea van art. 11 der verordening zou moeten worden tusschen gevoegd de woorden mits den ouder dom van 12 jaren bereikt hebbende. Die beperking zoude echter veel last en teleurstelling kunnen geven en niet in den geest van het voorstel zijn De heer de la Faille ondersteunt het denkbeeld van den beer Brouwer. De bepaling van de wet op de besmettelijke ziekten heeft al zoo veel verdriet veroorzaaktdat spr. het wenschelijk acht dat de le alinea van art. 11 al is zij dan niet gemaakt met het oog op de besmettelijke ziektennu zij er is blijve gehandhaafd. Juist in de woorden .in den regel" ligt het bewijsdat leerlingen beneden den 12-jarigen leeftijd uitzonderingen zijn. Het bezwaardat anders bij weglating van die alinea zoude ontstaanheeft ook op het gymnasium bestaan hetgeen eene nieuwe bepaling tengevolge heeft gehad welke wel iedereen tegen de borst stuitte, maar toch in dezen de eenige weg was. Er is n.l. aan art. 1 der verordening op het gymnasium de bepaling toegevoegddat leerlingen die den ouderdom van 12 jaar nog niet hebben bereikt, verpligt zijn zoodra mazelen of diphtheritis zich in het huis deor een der leeraren of scho lieren bewoond voordoenhet gymnasium te verlateu totdat de ziekte geweken is. De wet spreekt nu eenmaal van scholen uitsluitend bezocht door leerlingen boven twaalf jarenen daarmede moet men rekening houden. Werd voor de middelbare school en het gymnasiumdie in werkelijkheid in den regel door leerlingen boven de 12 jaar worden bezochtniet nog eene dergelijke bepaling gemaakt, dan zoude het kunnen gebeuren dat een leerling van eene der hoogste klassen de school moest ver laten omdat in het gezin van een leerling uit de le klasse die echter niet den 12-jarigen leeftijd had bereikt, mazelen of diphtheritis voorkwam. Spr. is er te meer voor om de le alinea te behouden, nu bet toch schijnt dat het voorstel tot het doen wegvallen dier alinea eene lapsus calami is. Het wordt althans nergens toe gelicht. De heer Duparc wijst op het oorspronkelijk advies van de commiBie van toezigt L. 0 gegeven aan de commissie van toezigt M. O.waarin met geen enkel woord gewag gemaakt wordt van de weglating der le alinea. Die kwestie is ook volstrekt niet bij de sub-commissiënwaarvan spreker als j voorzitter van de commissie van toezigt op het lager onder wijs deel uitmaakte, ter sprake geweest. Maar hoe dat ook zij, spr. beschouwt bedoelde alinea als een dier elastieke bepalingen j zooals er wel meer in verordeningen voorkomen waarvan de toepassing aan de prudentie van de commissie van toezigt i kan worden overgelaten. Heeft een meisje beneden den 12- jarigen leeftijd de school van mej. Buijs doorloopen en kan zij dan in staat worden geacht om het onderwijs aan de mid delbare school te volgen, dan zal men hare toelating wel niet weigeren. Spr. heeft derhalve volstrekt geen bezwaar om de le alin. te behouden. De' heer Reeling Brouwer moet den heer Troelstra nog met een enkel woord doen opmerkendat spr. niet gezegd heeft dat deze bepaling der verordening gemaakt is met het oog op de wet houdende voorziening tegen besmettelijke ziekten maar dat om die wet de le alinea van art. 11 moet behouden blijven. Omtrent het voorkomen van de gevallen waarbij de le alinea te pas kan komen, schijnt ook nog al verschil van gevoelen te bestaanblijkende uit de woorden van den voorzitter en van den heer Troelstra. De heer Troelstra heeft nu nogmaals vernomen dat het bezwaar van den geachten vorigen spreker voortspruit uit de bepaling van de wet op de besmettelijke ziekten. Maar wan neer deze nu dat puntj zoo op den voorgrond wil stellen en het als argument voor zijn denkbeeld doen uitkomen, dan moesten de woorden „in den regel" wegvallenwant anders treft die bepaling spr. geelt het den heer Duparc toe volstrekt geen doel. Men zal dan even goed als vroeger eene leerlingdie klaar is voor de middelbare school, doch niet twaalf jaar oud iskunnen toelatenen spr. weuscht dat dit geschiede. Het verschil zou aan 2 a 3 maanden kunnen liggen en hij zou niet kunnen goedkeuren dat daarom een kind, dat rijp is voor het ontvangen van middelbaar onder wijs een rond jaar lang daarvan moest worden verstoken. En wanneer spr. nuzooals hij daar straks zeidein aan merking neemt dat de leerlingen feitelijk bijna zonder uit zondering 12 jaar zullen zijn alvorens zij de lagere school doorloopen hebbendan moet hij herhalen dat het voorge stelde amendement hem overbodig en nutteloos voorkomt. Hierop wordt dat in stemming gebragt en aangenomen met 9 tegen 4 stemmen die van de heeren KuipersMenalda Duparc en Troelstra. De heer Menalda stelt nu voor om het straks geuite denkbeeld van één terminologie toe te passen en in de nieuwe alinea van art. 11 ook te spreken van de scholen van de le klasse voor meisjes, omdat daarmede duidelijk en ondubbel zinnig wordt aangewezen welke voorbereidende scholen wor den bedoeld. Dienovereenkomstig wordt besloten. Alsnu wordt onderdeel I van het voorstel, zooals dit heden is gewijzigdzonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De heer van Sloterdijck komt ter vergadering. De nieuwe onderdeelen II en III worden nu zonder hoof delijke stemming en discussie goedgekeurdmet deze opmer-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1885 | | pagina 3