100
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden; ran den 14 Julij 1885.
Wordt besloten, na afdoening der aan de orde zijnde pun
ten heden een tijdelijk lid dier commissie te benoemen.
IV. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den
oproepingsbrief vermelde punten.
1. Voorstel van burgemeester en wethouders tot oninvorder-
baar-verklaring van aanslagen in de directe belasting op het
inkomen
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt besloten
1. Oninvorderbaar te verklaren de aanslagen in de directe
belasting op het inkomen
o. over 1881 vermeld op den overgelegden staat, tot een
bedrag van ƒ8.54;
b. over 1882vermeld op den overgelegden staat tot een
bedrag van 28.23
c. over 1883 volgens bijgaanden staat tot een bedrag van
ƒ156.061/,
d. over 1884, vermeld op den overgelegden staat A, tot
een bedrag van ƒ571.541/,
e. over 1884, vermeld op den overgelegden staat B, tot
een bedrag van ƒ53.92.
Ha. Voorloopig te behouden, ten einde de invordering
nader te beproevenden aanslag ad 4.40 vermeld onder
no. 186 van laatstgemelden staat A
b. den gemeente-ontvanger te magtigen om in zijne reke
ning over 1884 als oninvorderbaar te verantwoorden de sub 1,
a—e vermelde sommen, tot een gezamentlijk bedrag van 818.30.
2. Voorstel van burgemeester en wethouders tot uitbreiding
van de gemeenteschool no. 10.
Overeenkomstig de conclusie van het voorstel wordt besloten
o. op het terreinten westen van de gemeenteschool no.
10 twee lokalen te bouwen tot vermeerdering van de leerlo-
kalen dier inrigting
b. het schoollokaal in het Hofstraatje aan te wijzen als
hulplokaal der 3e klasse en dat te stellen onder het beheer
van het hoofd der gemeenteschool no. 10
c. in verband met de uitbreiding van de lokalen der ge
meenteschool no. 10, voor die school nog twee onderwijzers
aan te stellen.
3. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanleiding van
een verzoek om ontslag aan den onderwijzer J. Bonman.
Wordt voorgesteld aan J. Boumanonderwijzer aan ge
meenteschool no. 5 alhier, overeenkomstig diens verzoek,
eervol ontslag uit genoemde betrekking te verleenenmet
ingang van den 3 Augustus e.k.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
4. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanleiding
van een verzoek van mej. F. A. Kosenveldt om ontslag als
onderwijzeres.
Conform de conclusie van dit voorstel wordt besloten
Aan mej. F. A. Rosenveldt, overeenkomstig haar verzoek,
met ingang van 1 September e.k.eervol ontslag te verlee
nen als onderwijzeres aan de gemeenteschool no. 1
5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot aanvulling
van het raadsbesluit van 11 Junij j.l.waarbij is gewijzigd
tiet besluit tot heffing van eene belasting onder den naam van
havengeld.
Burgemeester en wethouders stellen daarbij vooraan het
raadsbesluit van 11 Junij j.l., no. 7, toe te voegen de
woorden: „Dit besluit treedt in werking den 1 Oct. 1885".
Dienovereenkomstig wordt besloten.
6. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanleiding
van een verzoek van den heer P. Wichers tt'ierdsma om een
rioo{ u,t zijne kaas- en roomboterfabriek in de Schrans te mo
gen doen uitloopen in de opvaart naast het aschland.
Daarbij wordt voorgesteld dat verzoekals niet voor inwil
liging vatbaar te wijzen van de hand.
De heer Menalda heeft uit het voorstel opgemaakt dat
van de al of niet inwilliging van dit verzoek het to be or
not to behet al of niet voortbestaan van de fabriek van
adressant afhangt. Hij is daarom huiverig om met dat voor
stel mede te gaan. Spr. geeft gaarne toe dat op het ge
meentebestuur de zorg rust om te voorkomen dat een ge
meentelijk water door afval uit eene fabriek of wat ook worde
verontreinigdmaar hjj is er niet zeker van dat het onder
zoek zoo ernstig is geweestdat overtuigend is gebleken dat
door geene enkele voorwaarde aan den vermeenden hinder
is tegemoet te komen. Hij had daarom getracht over deze
zaak iets naders van adressant zelf te vernemendoch deze
is tijdelijk afwezig. Hij wenschte nu wel mede te gaan met
het denkbeeld van den directeur der gemeentewerkendie
heeft voorgesteld de vergunning onder zekere voorwaarde te
verleenenen wel voor den tijd van één jaarten einde te
kunnen nagaan of het verleenen der vergunning werkelijk
zooveel nadeel zoude veroorzaken.
Spr. herhaalt het dat hij bezwaar heeft om met het voor
stel mede te gaan tenzij hij beter worde ingelicht.
De heer Dirks ondersteunt het denkbeeld van den heer
Menalda. Hij acht het bezwaar, door burgemeester en wet
houders op den voorgrond gesteld om een riool uit de boter-
fabriek te doen uitloopen in de bedoelde opvaart, niet groot,
omdat de vaart toch reeds loopt langs let welhet asiAland,
en deze daardoor verontreinigd wordt. Die vaart staat voorts
in verbinding met de Potmargedie ook reeds onreine stof
fen uit de aardappelmeelfabriek onder Huizum in zich op
neemt. Spr. herhaalt het, dat hij geene ernstige bedenking
tegen de inwilliging van het verzoek heefttenzij er andere
bezwaren mogten zijndie hem nog onbekend zijn.
De heer van Sloterdijck kan zich wel met het voorstel
vereenigen. Het komt hem voor dat de oppositie daartegen
niet zeer gegrond is. Althans de opmerking van den heer
Dirks, alsof het minder kwaad kan om die opvaart te ver
ontreinigen omdat zij toch reeds langs het aschland loopt
acht hij minder juist. Die vaart bevat het water dat van de
bij- en omliggende landen afloopten nu wordt er voor ge
zorgd dat er van het aschland, waar alles zorgvuldig geborgen
en opgeslagen wordtzoo weinig mogelijk stoften in die
opvaart uitvlöeijen. Het gaat dus niet aan om te zeggen
dat water is reeds verontreinigdhet kan dus geen kwaad
als er nog wat vuile stoften bij komen.
Ook het bezwaar van den heer Menalda gaat niet op. De
levenskwestie van eene fabriek mag hier geen argument zijn
om toe te laten dat een gemeentelijk water wordt geïnfecteerd.
De kwestie moet door den eigenaar worden opgelostdie
wetende dat zijne fabriek nadeelige stoffen afscheidteene
plaats voor zijne fabriek aaoet zoekenwaar hij gemakkelijk
die stoffen kan loozenzonder bezwaar voor anderen. Ver-
zint eer gij begintzegt het spreekwoord. Het gaat toch
ook niet aandat men alleswat men uit zijn huis kwijt
wil zijnmaar op de publieke straat nederlegt of in de open
bare wateren werpt. En dit zou toch het geval zijnwan
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 14 Julij 1885.
101
neer de vergunning werd verleend. Spr. zou zich daartegen
niet verzetten wanneer het zonder schade voor het algemeen
belang konde geschieden, doch dit is hem niet gebleken.
De heer Wiersma wil naar aanleiding van het door den
heer Dirks gesprokene er op wijzen dat juist de aanwezig
heid van het aschland bij burgemeester en wethouders den
doorslag aan dit voorstel heeft gegeven. Ieder weet welke
moeijelijkheden de gemeente met het aschland heeft onder
vonden. Juist van de bewoners van de huizen in de Schrans,
zelfs nit het huis van adressant zeiven zijn velerlei adressen
ingekomenen vele klagten gehoord over den hinder van
het aschland.
Uit de opvaart loopt eene sloot langs de huizen in de
Schranszoodatwanneer het verzoek werd ingewilligd een
oppositie tegen het aschland op nieuw zou worden in het
leven geroepen.
Het doet spr. leed dat de vergunning moet worden ge
weigerd, maar het algemeen belang gaat boven dat van par
ticulieren. Dat nu het algemeen belang geschaad zoude wor
den, dat een gemeentelijk vaarwater zal worden verontreinigd,
is z. i. niet kwestieusdoor de ervaring bij de kunstboterfa-
briek Achter de Hoven opgedaan. Van het dagelijksch bestuur
mogt men dus geene voorstellen verwachten om eene vergun
ning te verleenenwaartoe de raad niet verpligt is en die
bovendien de zekerheid gaf, dat het water nog meer veront
reinigd zoude worden. Het dagelijksch bestuur was hierom
trent niet eenstemmig, doch de meerderheid had bezwaar om
der gemeente eene last op te leggenten gerieve van een
particulier, daar dit zeker vele moeijelijkheden zoude opleveren
met anderen.
Er komt nog bij dat het advies van den directeur der ge
meentewerken om de vergunning bij wijze van proef voor
één jaar te geven, in dezen niet zeer practisch is. Had ad-
dressant een eigen sloot, die uitmondde iu bedoelde opvaart,
dan zou men misschien de vergunning voorloopig kunnen
gevenonder voorwaarde dat het water uit de fabriek eerst
moest worden gezuiverd. Doch dit is het geval niet. Hij
moet nu een riool leggen door den rijksweg, waartoe hij ver
gunning heeft bekomenmits hij het bewijs kan overleggen
dat dezerzijds geen bezwaar bestaat tegen de uitloozing van
het fabriekswater in de opvaart. Daaruit vloeit voort dat
tot die verbindtenis niet maar zoo voorloopig kan worden
overgegaan.
De heer Dirks verklaart dat hijna de toelichting van
den geachten vorigen spreker, wel met het voorstel van bur
gemeester en wethouders zal kunnen medegaan.
De Voorzitter geeft te kennen, dat hij in de vergadering
van burgemeester en wethouders voor het verleenen der ge
vraagde vergunning heeft gestemdomdat hij het bezwaar
daartegen niet zoo ernstig opvat, n.l. dat het water in den
opvaart zoo erg verontreinigd zal worden. Adressant zal geen
afval weg voeren, doch alleen spoelwater, waarmede het vaat
werk is gereinigd en dat dus hoogstens eenige melkdeelen
bevat. Thans kan dat water niet anders dan in eene sloot
wegloopen, die zonder uitmonding isvan diezelfde sloot ma
ken ook de buren gebruikzoodat het langzamerhand daar
een poel is geworden en een nadeelige stank wordt verspreid.
Wanneer nu evenwel een riool is gelegd met 6 a 7 zink-
putjesdan blijven daarin de vaste stoften van het water
achter en zal er minder gevaar van verontreiniging ontstaan.
Door nu de vergunning te weigeren legt men aan deze
industrie moeijelijkheden in den weg, welke het voortbestaan
daarvan in gevaar zullen brengen.
De heer Plantenga zal de discussie niet rekkenmaar
stelt er prijs op te verklaren dat hij als tijdelijk lid van het
dagelijksch bestuur tot het doen van dit voorstel heeft mede
gewerkt, en zich geheel kan aansluiten aan de door den heer
Wiersma ontwikkelde gronden.
De Voorzitter heeft den heer Wiersma liooren zeggen
dat de vergunning als 't ware bindend zou zijn, maar spr. ge
looft niet dat men hier met een servituut zoude te doen heb
ben het zal eene vergunning zijn die men ten allen tijde
zal kunnen doen eindigen zoo niet aan de gestelde voor
waarden wordt voldaan.
De heer Wiersma heeft van eene verbindtenis gesproken,
omdat aan deze vergunning verbonden was het al of niet
mogen leggen van een riool door den rijksweg, terwijl daar
van weder afhangt de vergunning tot het drijven van een
stoomtuig in de fabriek.
Z. i. wordt echter te veel gesproken over het bestaan van
de fabriek. Moest deze nog worden opgerigt, dan zou eene
weigering waarschijnlijk die oprigting in den weg staan en
misschien onmogelijk maken, doch waar de fabriek reeds zoo
vele jaren zonder deze vergunning heeft bestaan daar kan
spr. niet begrijpen dat er nu zooveel over gesproken wordt.
Tot nu toe heeft de waterloozing achter de fabriek plaats
gehad. Blijkt die nu niet voldoende, waarom dan deze verre
weg gekozen en niet binnen de gemeente Leeuwarderadee)
eene afwatering gezocht. Spr. acht het in ieder geval niet
goed om de vraag, of de fabriek zal kunnen blijven voortbe
staan, eenig gewigt in de schaal te doen leggen en is van
oordeel dat boven het belang der fabriek dat der gemeente
in het oog behoort te worden gevat.
De heer Menalda gevoelt er geen spijt over dat hij eenige
discussie heeft uitgelokt, omdat daardoor over deze zaak meer
licht is verspreid dan eigenaardig door de overgelegde stuk
ken kan geschieden.
Spr. kan in vele opzigten met den heer Wiersma mede
gaan doch moet in een paar punten met hem verschillen
en wel in de eerste plaats waar dat geachte lid meent dat
hier de belangen van particulieren gesteld worden boven die
der gemeente. Spr. heeft alleen beweerd, dat men de belan
gen der industrie mogt behartigen wanneer dit geschieden
kan zonder die der gemeente te schaden en uitdrukkelijk er
kend dat de laatsten op den voorgrond behooren te staan.
In de tweede plaats staat spr. precies tegenover den heer
Wiersma waar deze zich eenigzins verwondert over de geble
ken belangstelling in eene reeds bestaande fabriek en meent
dat eene weigering der gevraagde vergunning moeijelijker zou
vallen, indien hier sprake ware van eene op te rigten fabriek,
dan nu, waar men te doen heeft met eene fabriek, die reeds
zoo lang bestond en werkte zonder de gevraagde vergunning.
Spr. is van meening dat juist de omstandigheiddat de
fabriek bestaatde afwijzing van het verzoek noodlottig kan
maken. Indien zij nog moest worden opgerigtzou die wei
gering slechts eene verwijzing wezen naar eene andere plaats
waar zij de gevraagde vergunning niet van noode zoude hebben.'
Hij zal zich echter nu niet tegen het voorstel verzetten.
De Voorzitter wijst er nog op dat adressant van bur
gemeester en wethouders van Leeuwarderadeel van jaar tot