104 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenyan den 28 Julij 1885. ontvangen aan het gymnasium in het yoor dat onderwijs be stemde lokaal dier inrigtingmet gebruikmaking van de daar aanwezige instrumenten, mits dat geschiede door den leeraar aan het gymnasium met het onderwijs in de natuurkunde be last. De heer van Sloterdijck heeft tegen de strekking van dit voorstel bezwaar. In de eerste plaats grondt zich ditin aansluiting aan het bezwaar van curatorenhierop dat eene hier bedoelde ingebruikgeving valt buiten de bestemming van het gymnasium als inrigting tot voorbereiding voor universi tair onderwijs en in de tweede plaats omdat daardoor een antecedent wordt geschapen. Dit zijn ook de argumenten die curatoren tot hun advies hebben geleid. Spr. erkent dat hij niet onvatbaar is om tot eene andere meening te worden overgehaald mits er maar andere argumenten tegenover worden gesteld. Twee jaren geleden is gelijk verzoek gedaan als nu cura toren hebben toen evenals nu en op gelijke gronden gead viseerd tot niet-inwilligingde minister van binnenlandsche zaken, over dat verzoek gehoord gaf toen een gelijk advies op grond dat zich elders bij een soortgelijk geval bezwarende omstandigheden hadden voorgedaandie het niet wenschelijk maakten het verzoek toe te staan. Omtrent het thans gedaan verzoek is de minister wederom gehoorddie nu antwoordt dat hij wegens de bijzondere sedert de vorige maal gewijzigde omstandigheden geen be zwaar tegen de inwilliging van het verzoek heeft. Dat zijn echter raadselenzegt spr.want welke zijn die bezwarende omstandighedenwaar ligt dat elders welke zijn die gewijzigde omstandighedendie den minister van ziens wijze hebben doen veranderen. Dit blijkt uit nietsen toch had de minister als het ware met één pennestreek zijn advies kunnen argumenteren. Maar ook burgemeester en wethou ders voeren geene argumenten aan alleen zeggen zij dat de bezwaren van curatoren die trouwens dezelfde zijn als voor 2 jarennu niet overwegend genoeg zijn om daarom het ver zoek af te wijzenterwijl zij het vroegere gelijke advies wel hebben gevolgd. Wel meenen burgemeester en wethouders, dat het gemeen tebestuur den adressanten hierin tegemoet mag komen, omdat zij anders van dit onderwijs verstoken zullen zijn, aangezien de heer Zaaijerdie hun tot nu toe daarin behulpzaam was daartoe niet langer in staat is. Wanneer spr. zich niet ver gist, dan ligt in deze aanduiding een motief tot 's ministers advies. Het rijk eischt van de onderwijzers voor het ver krijgen der hoofdacte ook het afleggen van bewijs van be kwaamheid in de natuurkundemaar het rijk zorgt niet voor eene gelegenheid om zich hierin te bekwamen, zoodat de on derwijzers zich zeiven moeten helpen, en nu van de gemeente trachten te verkrijgen, wat eigenlijk het rijk hun moest ver schaffen. Spr. vermoedt dat dit het bedekt argument van den minister is en dat de woorden .gewijzigde omstandigheden" dit moeten uitdrukken. Nog zeggen burgemeester en wethouders dat het beschik baar stellen van een lokaal en de instrumenten zonder stoor nis in de eigenlijke bestemming van het gebouw kan ge schieden. Volgens spr. is dit onduidelijk wel kan men spre ken van stoornis in de inrigtingin casu als inrigting voor universitair onderwijshetgeen toch zeker zal geschieden. Evenmin als antecedent acht spr. de inwilliging van het verzoek onschuldig. Wel hebben adressanten voor hun ver zoek een plausibel motief. Zij moeten zich oefenen in de natuur kunde en trachten nu zich daartoe de gelegenheid te ver schaffen. Maar nu kunnen in het vervolg anderen ook met dergelijk verzoek komendie niet door de wet worden ge drongen, doch om een of andere reden van de instrumenten wenschen gebruik te maken men zou dezen dan ook moeije- lijk het verzoek kunnen weigeren. Spr. eindigt met te verklaren dat hij tegen het voorstel zal stemmen tenzij hij door argumenten overtuigend wordt ingelicht. Nadrukkelijk geeft hij te kennendat hij niet als curator spreekt, maar als lid van deze vergadering, die te beslissen heeft over het in gebruik geven van gemeente eigendommen. Den heer de la Faille doet het leed dat hij èn als cu rator èn als lid van de a raad de zienswijzevan den heer van Sloterdijck niet kan deelen. Wel is hij het eens met het bezwaar van den geachten vorigen spr.tegen het verschil tusschen deze en vroegere adviezen van den minister en van burgemeester en wethouders. Deze zijn niet gemotiveerd zoodat hij wel wenschte te weten, welke redenen tot die ver anderde zienswijze hebben kuunen leiden. Hij kent de ver anderde omstandigheden niet waarvan gesproken is. Wel weet hij, dat de heer Zaaijer niet langer zijne hulp aan adres santen kon verleenen, doch dit zal vermoedelijk den minister niet geleid hebben tot zijn advies. Spr. wil zich echter nu bepalen bij de zaak zelve en de bezwaren van curatoren trachten te weerleggen. De heer van Sloterdijck begon met te zeggendat het gymnasium eene inrigting is tot voorbereiding voor universitair onderwijs en dat men dat karakter moet blijven handhaven. Spr. is dat volkomen met hem eens. Wanneer het karakter en de be langen van het gymnasium als zoodanig ook maar een oogen- blik geschaad werden dan zou spr. de laatste wezen om tot het verleenen der vergunning mede te werken. Maar het is hem niet gebleken dat dit het geval zal zijn. Hier wordt door een leeraar gevraagd om buiten de gewone lessen on derwijs te mogen geven in een der lokalenhetwelk door zijne ruimte en de aanwezige hulpmiddelen, voor dat onder wijs geschikt is, daardoor zullen toch de belangen van het universitair onderwijs niet geschaad wordenVroeger had men een huishoudelijk bezwaar tegen den Zaturdag middag wegens den schoonmaak der lokalendoch dat is geen over wegend motief; twee buitengewone lesuren behoeven daarin immers geen stoornis teweeg te brengen. Ook is wel het bezwaar geopperddat de concierge het toezigt zou moeten houden op die huishoudelijke bezigheden en dus den leeraar niet bij het onderwijs behulpzaam zoude kunnen zijn; welnu, van die behoefte aan hulp wordt immers niet gesproken. Bij analogie redenerende kan men ook zeggen dat de Rijks hoogere burgerschooldie eene inrigting voor middelbaar on derwijs is, alleen voor dat doel moet worden gebruikt en toch hebben èn de directeur èn de minister bereidwillig toegestaan dat voor het onderwijs in de natuurkunde aan anderen dan leerlingen der school werd gebruik gemaakt van het voor dat onderwijs bestemde lokaal en de hulpmiddelen. Spr. kan dus niet medegaan met den heer van Sloterdijck waar deze vreest voor stoornis in de inrigting der sehool. Wat nu verder het antecedent betreftdoor de uitbreidmg die de zaak heeft gekregen, vreest spr. dat te veel op dat woord .antecedent" wordt gedrukt. Men zou dan eigenlijk alle verzoeken die welligt navolging kunnen vindenmoeten Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 28 Julij 1885. 105 afwijzenuit vrees om een antecedent te stellen. Mogten er later gelijke aanvragen inkomen, al of niet voor dit lokaal en dat doeldan kan men toch telken male behoorlijk de zaak wikken en wegenenwanneer er werkelijk te veel bezwaren zich voordoendan eenvoudig zeggen dat het ver zoek niet voor inwilliging vatbaar is. Ten slotte wijst spr. er opdat er z. i. goede gronden voor de inwilliging van dit verzoek bestaan. Hij betreurt het dat de inrigting van het onderwijs in de natuurkunde aan het gymnasium zoo weinig nut kan opleveren voor de gymnasiasten. Men weet toch dat de beteekenis van het aantal uren voor dat onderwijs zeer gering is en dat onderwijs derhalve zóó isdat na verloop van eenigen tijd geene aanstaande philo- sophen of medici hunne opleiding aan een gymnasium zullen en willen verkrijgenDe gebrekkige inrigting dier studiën zooals zij bij de wet zijn geregeldwordt algemeen erkend op de laatste vergadering van de maatschappij tot bevordering van geneeskunstonlangs te Middelburg gehoudenwaar dit punt uitvoerig werd behandeld is unaniem de meening van de vergadering uitgesprokendat de opleiding in de natuur wetenschappen aan de gymnasiums veel te wenschen overlaat. Terwijl dit nu zoo isterwijl de gemeente instrumenten en hulpmiddelen voor dat onderwijs bezit, waarvan slechts een gering deel der leerlingen van het gymnasium eenig nut en dan nog wel in geringe mate heeftzou men dan niet, vraagt spr.het gebruik dat van die middelen kan worden gemaakt, mogen uitbreiden en door inwilliging van het verzoek adres santen de gelegenheid verschaffen om zich de bij de wet vereischte bekwaamheid te verwerven. De heer van Sloterdijck heeft wel gezegd dat het rijk daarbij belang had en in de behoefte moest voorzienmaar spr. acht 'took een gemeentebelang, dat, bij de toch reeds talrijke mutatien in het onderwijzend personeelde adressanten hier blijven en hier de gelegenheid hebben hunne studiën te vol- tooijenhetgeen toch aan het lager onderwijs hier ter stede ten goede komt. De heer van Harinxma thoe Slooten deelt mede, dat hij wegens afwezigheid bij burgemeester en wethouders tot het doen van dit voorstel niet heeft medegewerkt. Maar het zou hem toch leed doen, wanneer het niet door den raad werd aangenomen. Als argument is er tegen aangevoerd, dat men zoude af wijken van de bestemming der inrigtingdie bedoelt voor te bereiden voor universitair onderwijsen dat daardoor een antecedent zou worden gesteld. Spr. vindt dat argument te doctrinair. Men moet niet zeggen dat het gymnasium voor bereidt tot universitair onderwijs en daarom van dat gebouw geen ander gebruik mag gemaakt worden. Neen de raad moet een breedere opvatting hebbenhij moet het onderwijs aan het gymnasium beschouwen als een deel van het geheele onderwijs, waarvoor de gemeente heeft te zorgen en waarvan het hoofddeel wordt ingenomen door het lager-het volks onderwijs. Zooals door den heer de la Faille er reeds op is gewezen worden de belangen van dat onderwijs zeer er bij gebaat, dat goede hoofdonderwijzers worden gecreeërd. De heer van Sloterdijck zeide dat hij niet konde inzien dat de omstandigheden waren veranderd en gaf aan de verande ring van zienswijze van den minister een uitlegdie volgens spr. niet de juiste is. Het komt hem n.l. voor, dat de mi nister zinspeelt op de volksvertegenwoordiging, zooals die thans is zamengesteld, die niet gezind is om belangrijke uit gaven voor het lager onderwijs toe te staan. Het uitzigt is dus geringdat bij niet inwilliging van het verzoek door het rijk in de behoefte van de onderwijzers zal worden voor zien. Laatstgenoemde spreker heeft er op gewezendat aan de normaalschool alleen in de natuurkunde geen onderwijs wordt gegeven. Die opmerking vindt echter haren oorsprong in eene dwaling, daar hier toch geen sprake is van de nor maalschool, maar van een door de onderwijzers zeiven opge- rigten cursus tot voorbereiding van het verkrijgen der hoofd acte. En voorzeker is, zooals de heer de la Faille reeds zeide, het belang der gemeente er bij gebaat, wanneer men den on derwijzers, die een groote plaats opzoeken, en daardoor de gelegenheid trac hten te bekomen om zich voor het verkrijgen der hoofdacte voor te bereidendie gelegenheid gemakkelijker maakt en hen zoodoende behulpzaam is, om te kunnen voort gaan in de rigting die zij wenschen. Het is toch ontegen zeggelijk waar, dat de onderwijzers, die de hoofdacte wenschen te verkrijgen, in den regel de meest begaafde en ontwikkelde zijn, met den besten aanleg en de meeste ambitie om zich verder te ontwikkelen. Juist om de beste onderwijzers aan onze gemeente te verbindenkan deze maatregel strekken. Spr. ziet derhalve niet inwaarom niet ten behoeve van het lager onderwijs een paar lokalen in het gymnasium be schikbaar mogen worden gesteld. De restrictie van burge meester en wethouders maakt dat de belangen van het uni versitair onderwijs niet zullen geschaad worden. Spr. kan zich alleen minder goed vereenigen met de redactie van de conclusie, wat betreft den duur der vergunning. Hij zou liever bepaald zien, dat de vergunning werd verleend tot wederop zegging, doch niet langer dan voor één, jaar. Men heeft dan de gelegenheid om te onderzoeken of de vergunning nadeelig werkt op de eigenlijke bestemming van het gebouwen zoo jabinnen het jaar de vergunning op te zeggen. De heer Troolstra heeft als lid van het dagelijksch be stuur tot het doen van dit voorstel medegewerkt. Hij moet terstond zeggen dat de brief van den minister, waarop de heer van Sloterdijck heeft gedoeld en die door dezen volgens zijne inzigten is uitgelegd, bij spr. geen punt van overweging heeft uitgemaakt. Hij heeft er alleen in gezien, dat bij den mi nister geen bezwaar bestaat. De argumenten echter, die spr. tot zijne stem hebben geleid, zijn dezelfde als door deheeren de la Faille en van Harinxma als de hunne zijn aangevoerd. Hij heeft zich daarbij op dit standpunt geplaatst, in de eerste plaats dat de vergunning is in het belang van ouderwijzers en in de 2e plaats dat die onderwijzers hier werkzaam zijn zoodat de gemeente ook eenige vrucht daarvan kan plukken. Spr. sluit zich ook geheel aan bij hetgeen door de beide vorige sprekers is gezegd omtrent de bestemming van het lokaal en het stellen van een antecedent. Wat de afwijking betreft van dit voorstel met het vroeger voorsteltot welk laatste spr. niet heeft medegewerktmoet spr. er toch op wijzendat de omstandigheden althans in zooverre zijn veranderddat de heer Zaaijerdie tot nu toe het onderwijs in de natuurkunde aan den cursus gatdit niet meer doen kon. Verder blijkt uit het voorstel, dat bur gemeester en wethouders op grond van de geopperde bezwa ren voorzigtig wilden zijn en daarom de vergunning voorloo- pig v<Jor één jaar wenschen te verleenen en dan nog wel met de reservedat het onderwijs zal worden gegeven door

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1885 | | pagina 2