108 Verslag udelingen va - den gemeenteraad te Leeuwaarden, van den Augustus 1885. van burgemeester en wethouders op de in eene vorige vergadering door den heer van Sloterdijck gedane vraag omtrent werk verschaffing in deze gemeente. Burgemeester en wethouders hebben dit antwoord op schrift gebragt en hij verzoekt den secretaris het te willen voorlezen. Het antwoord luidt als volgt MIJNE HE EREN De heer van Sloterdijck heeft in uwe vergadering van 14 Juli 1.1. de vraag gericht tot het dagelijksch bestuur „of burge rmeester en wethouders voornemens zijn den raad een voor- „stel tot wederinvoering van gemeentelijke werkverschaffing „in den aanstaanden winter te doen." Uit de toelichting welke dat geacht lid aan die vraag deed voorafgaan, blijkt, dat hij niet is een voorstander van hetgeen in het algemeen gemeentelijke werkverschaffing kan worden genoemd. Oeconomisch onjuist als deze maatregel ontwijfel baar iszegt hijwerkt hij bovendien ook practisch ten nadeele van onze, d.i. de Leeuwarder arbeiders. Door het luieren, dat daarbij plaats heeft, wordt het arbeidsvermogen van onzen werkenden stand gedemoraliseerd. Er wordt werk gezocht en daardoor geanticipeerd op hetgeen anders in gewone tijden, wanneer vreemde werklieden elders werk hebben zoude worden uitgevoerdzij lokt bovendien vele arbeiders naar deze gemeente en zoodoende kunnen onze arbeiders niet krijgen het deeldat hun toekomt eindelijk zulle'n de arbeiders door de werkverschaffing den indruk krijgenalsof zij recht hebben op werk, zoodat zij wanneer hun dat niet wordt gegevenontevreden zullen worden. Behalve dat alles heeft de geachte spreker nog een vorme lijk bezwaar. In 1874 toch is het werkhuis in deze gemeente definitief opgehevende werktuigen verkocht en de commissie ad hoe eervol ontslagen. Spreker meentdat eene nieuwe georganiseerde werkver schaffing niet buiten den raad om kan plaats hebben en meent dat 's raads beslissing om de demping van de sloot Achter de Hoven in eigen beheer te doen uitvoerende wederinvoering daarvan niet kan bedoelenal werd dat be sluit genomen met het oog op de werkverschaffing. Ziedaar mijne heeren de korte inhoud van de interpellatie welke wij u daarom eenigszins uitvoerig in herinnering bren gen, omdat de beantwoording dier vraag, wil zij volledig en gemotiveerd zijn, eene behandeling der verschillende gronden eischt door den geachten spreker aangevoerd en ons zelfs niet veroorlooft ons daarbij te bepalen, maar onze beschou wingen integendeel in veel ruimer kring leidt op het gebied van het gemeentelijk beheer. Laten wij beginnen met de verklaringdat wij het in beginsel met den heer van Sloter dijck eens zijndat wij de georganiseerde werkverschaffing oeconomisch onjuist achtendat wij tegenstanders zijn van het beginsel van protectiedat wij in uitgebreiden zin de wetten van vraag en aanbod willen laten heerschen en dat als gewone maatregel in normale omstandigheden eene min of meer kunstmatige werkverschaffing zoowel in het nadeel is van den werkgever als van den werkman in het algemeen. Wij zouden dan ook niet licht er toe overgaan aan uwe vergadering voorstellen te doen om de in 1874 opgeheven gemeentelijke werkverschaffing weder te doen herleven. Het werkhuis, sedert tot hulpziekenhuis ingericht, verlangen wij niet weder te openen en de geachte spreker kan gerust zijn, dat het dagelijksch bestuur er geen oogenblik aan heeft ge dacht, toen het in den afgeloopen winter voorsteldewerken in eigen beheer te doen uitvoerenten einde aan werkelooze ingezetenen werk te verschaffenom als 't ware langs dit votum te komen tot herleving der gemeentelijke werkver schaffing. Wij vereenigen ons geheel met den sprekerdat het toen geen geschikt oogenblik was om met de oeconomi- sche theoriën dat voorstel te bestrijden en dat de zomer, als de meeste arbeiders van werk zijn voorzien beter gelegen heid aanbiedt om deze quaestie te debatteeren en tot be slissing te brengen. Intusschen moeten wij er wel op wijzen, dat de werkverschaffing dezen winter geheel van anderen aard was als de in 1874 opgeheven gemeentelijke werkverschaffing, welke een doorgaande maatregel voor normale omstandigheden was en waarvan men dus mocht vragen dat hij aan de eischen der oeconomische begrippen beantwoordde. Hij kon dien toets niet doorstaan, maar is ook gevallen. De werkverschaffingwelke in de laatste twee winters hier ter stede heeft plaats gehadwas een spontane maatregel ter voorziening in abnormale omstandigheden en daarmede is zijn strijd met oeconomische theoriën verdedigd. De maat regel was beide malen het gevolg van de omstandigheiddat op buitengewone wijze de arbeidsmarkt met werkkracht was overvoerdzoodat het enorm aanbod in geenerlei opzicht door eenige vraag werd opgewogen. Brengt nu eene wanverhou ding van vraag en aanbod eene sterke daling der pryzen teweeg bij iedere koopwaareene daling op de arbeidsmarkt heeft scherpere maar ook andere gevolgen. Wanneer er nage- noeg geen aanbod van werk is en er zijn zeer vele werke looze arbeidersdan komt er een oogenblik dat ieder beroep op de oeconomische theorie een bittere ironie is en de vraag rijstof een gemeentebestuur in het belang van het algemeen niet behoort te voorzien in datgenedat de arbeiders langs den gewonen wegdoor arbeid n 1.wel willen maar niet kunnen verwerven. In het belang der goede orde is het dan noodig en bij de wet ook voorgeschreven om te voorzien in de behoeften der onvermogenden en de gewone armenzorg zal zich dan moeten uitbreiden ook tot diegenen, welke in normale tijden zelf door arbeid voor hunne levensbehoeften kunnen zorgen. Doch ook die oplossing der storing van de arbeidsvraag heeft eene groote schaduwzijde. Als politiezorg opgevat weet men wel waar men begint met het verstrekken van geldelijke ondersteuningniet waar men eindigtwant ook hij die wel kan maar niet wil werkenook voor hem moet worden ge zorgd indien men verkrijgen wil dat in den welgeordenden staat niemand van honger omkome. Nu mag het niet uit het oog worden verloren dat juist de fierheid velen terug houdt om van het burgerlijk armbestuur onderhoud te vragen. Ieder flink werkman zal het zich tot een eer rekenen om in de soms zwaar drukkende eischen zijner huishouding te voorzienzonder hulp te erlangen van het armbestuur. In den regel is dit met de meesten het geval en ook in onze gemeente wijst de vermindering der sommen voor het armbestuur benoodigd, sinds een twintigtal jaren op het gun stig verschijnseldat in verhoudiug tot de bevolking de kring der bedeelden is ingekrompen. Maar er zijn tijden dat door bijzondere omstandigheden de gewone normale gang van zaken wordt verbrokenin welke de verdiensten niet geregeld vloei- jen endaar de behoeften om te leven altijd dezelfde zijn is de vraag eene ernstige overweging waardof men het laissez-allerlaissez-faire zal blijven volhouden, waardoor tal van personen den Rubicon moeten overtrekkenwaardoor zij onder het gezelschap der bedeelden worden ingelijfden of j het niet wenschelijker is door tijdelijke maatregelenzij het Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 11 Augustus 1885. 109 dan ook dat die uit een oeconomisch oogpunt minder aanbe veling verdieneneerst eens een pleister te leggen op de wondeplekin de hoop dat eene herhaling daarvan door den terugkeer van normale tijdsomstandigheden niet dikwijls meer noodig zal zijn. Want wanneer eens voor den werkman de bedeelingvraag onvermijdelijk is geworden, dan is zijne fier heid overwonnen of vernietigd en de terugkeer tot dat middel, om in zijne behoeften te voorzienwordt hoe langer zoo ge makkelijker en verleidelijker. Toen het dus in den herfst van 1883 bleek, dat talrijke ingezetenen dezer gemeente, die gewoonlijk in de behoeften van hun gezin konden voorzien zonder werk bleven zoodat de bedeeling voor hen de eenige onvermijdelijke toevlucht moest worden hebben wij gemeend dat het belang der gemeente medebracht om bij bet uitvoe ren der werken op die omstandigheid te lettenen hebben wij voor zoover dit in onze macht stond door aan ingeze tenen werk te verschaffen deze en de gemeente voor hunne armenbedeeling bewaard en verhinderddatterwijl velen hier zonder werk waren, geen werkeloozen uit andere gemeen ten hier zonden komen om tegen al te miniem loon dien arbeid te komen verrichten. Want ook dit gevaar moet men niet vergetendat langs den gewonen weg van aanbesteding in zulke tijden soms de arbeid wordt verricht voor een prijs die niet voldoende isom daarvoor het gezin van den werk man te voeden en in dat geval moet het gemeentelijk arm bestuur in het ontbrekende voor den van elders hier heen gekomen werkman voorzien. Niet dus alleen in het belang van den werkmanmaar ook in het belang der gemeente zorgden wijdat het werkdat er waswerd uitgevoerd door ingezetenen dezer gemeente. Waar wij beamen, dat in den regel en in normale tijds omstandigheden die maatregel oeconomisch onjuist isdaar merken wij opdat wel degelijk buitengewone omstandighe den den maatregel wettigden. De grootere voorspoed toch in het tiental jaren van 1870 tot 1880 had tot eene uitzet ting van uitgaven geleid in bijna alle standen der maat schappij en heeft door de vermeerdering van weelde aan alle takken van nijverheid en industrie eene buitengewone vee- ding gegeven waardoor talrijke gezinnen in de bearbeiding van voorwerpen van kunst en smaakin het bouwen van woningen en in het vervaardigen van allerlei zaken hun on derhoud vonden Omstreeks 1880 heeft er eene kentering in de welvaart plaats gehad, de inkomsten hebben voor ieder in minder ruime mate gevloeid en eene bezuiniging op groote schaaleene vermindering der uitgaven die niet onvermijde lijk zijnis daarvan het gevolg geweest. Deze kentering heeft eene groote reactie teweeggebracht en terwijl ieder zelfs de minst gegoede standenzich gemakkelijk in eene meerdere uitgaaf, in hoogere en gemakkelijker te verkrijgen loonen had geschiktblijkt het veel moeilijker te zijnden levensstandaard weder binnen meer bescheiden grenzen terug te dringen. Vandaar malaise op alle gebied en vandaar, dat iederook velen die het nog wel kunnen doen zich ont houdt van het verschaffen van werk aan de talrijke personen, die in het afgeloopen tijdperk zich in de centrale gemeenten Lijn komen vestigen omdat daar altijd werk te vinden was. Langzamerhand zal het evenwicht echter naar wij hopen weder worden hersteld en zal de werkeloosheid niet meer in die mate den geregelde» gang van zaken bedreigendat buitengewone tijdelijke maatregelen van werkverschaffing noodig kunnen worden geacht. Dezelfde omstandigheden echter die ons in den winter van 1883/84 zoo deden handelen leidden ons in den afgeloopen winter ook tot het voorstel aan uwe vergadering, waarvan door den heer van Sloterdijck werd gesproken en wij stellen er prijs op om te verklaren dat dezelfde argumententoen door ons aangevoerd bij de verdediging van dit voorstelnog de onze zijn en dat wij toen geen denkbeeld hebben gehadom ze op te dringen onder de pressie der toen heerschende behoefte maar dat wij op dezelfde gronden als toen van oordeel zijndat ook in den op handen zijnden winter, voor 't geval dan nog het evenwicht in vraag en aanbod van werk niet eenigszins is hersteld eenige verschaffing van werkals tijdelijke maatregel van ge meentewege wenschelijk is. Terwijl wij hiermede in het algemeen ons standpunt omtrent het denkbeeld der werkverschaffing voldoende achten toege licht willen wij kortelijk nog de meer practische grieven na gaan door den heer van Sloterdijck daartegen aangevoerd. Dat er dikwijls geluierd wordt en dat onder de werklieden, aan wie werk wordt verschaftvelen zijndie door traag heid of ongeschiktheid niet veel nut doenvalt niet te ontkennenmaar dit is een gebrekdat niet is een gevolg van de werkverschaffingzooveel mogelijk kan men door toe zicht en door andere gepaste maatregelen daaraan eenigszins tegemoet komenmaar dit gebrek openbaart zich overal en is niet geheel weg te nemen. Dat echter de werkverschaffing de Leeuwarder arbeiders financieël benadeeltkunnen wij den geachten spreker niet toegeven. Wel wordt er eenig werk gedaan dat soms anders nog eens zoude zijn uitgesteldmaar geanticipeerd op de werkenwelke later zouden plaats heb ben is er niet. De volgende openbare werken zijn geheel of ge deeltelijk met toepassing der werkverschaffing tot stand gekomen Herstelling der voormalige gemeenteschool no. 8 en het inrichten daarvan tot gymnastieklokaal en lokalen voor de voorbereidende klasse der normaalschool. Het maken en plaatsen van 3 weeg- en meethuisjes. Verwen van een gedeelte der muren in de gangen van het armhuis. Afgraving van den Dwinger „het klein Fentje" en het aan leggen van plantsoen aldaar. Demping van de Molensloot met rioleering, en van een gedeelte der sloot Achter de Hoven met rioleering. Doorgraving van den weg langs de Harmonie. Verbetering van den weg naar het voormalig exercitieveld. Het maken van een voetpad langs een gedeelte van den Harlinger trekweg. Puinkloppen voor deze beide werken en voor het plantsoen bovengenoemd. Afgraven van het terrein aan de Dockumer-Eebestemd voor berging van slataarde. Idem van het terrein voor houtveilingen aldaar, met het bepuinen daarvan. Bepuining van het Jacobijner kerkhof. Het zagen van brandhout. Verbetering van de ijsbanen. Beaarding van de grasperken in de stad en langs de wegen. Afgraving van de bermen langs de Spanjaardslaan. Verbetering der afwatering van de paden op de begraaf plaats. Het zijn allen werkenwelker noodzakelijkheid was gecon stateerd en waarvoor de machtiging was verleend en geanti cipeerd op den lateren tijd is er niettenzij men als zoodanig

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1885 | | pagina 2