114
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 25 Augustus 1885.
toch niet de door hem gewraakte werkverschaffing die zoo
nadeelig werktis geweest. Het is niet geweest eene
overtrediug van den oeconomischen stelregel, dat werkverschaf
fing nadeelig ismaar wel van den regeldie sinds eenige
jaren door burgemeester en wethouders als aannemelijk voor
gesteld en gevolgd isdoch met de kwestie van bestrijding
van armoede niets te maken heeftn.l.dat het uitvoeren
van werken in eigen beheer zooveel mogelijk moet worden
beperkt. Werkverschaffingdie verkeerd is is de maatregel,
die werk schept om werk te kunnen geven dat is oecono-
misch onjuistomdat het geproduceerde met schade wordt
afgezet en het kapitaal gedood. Hier is echter werkdat
loch moest geschieden uitgevoerd in eigen beheerhetgeen
misschien nadeelig was voor hen die bij eene aanbesteding
aannemers van de werken hadden kunnen worden doch de
werken waren van gering belang. Uit dat oogpunt is de
zoogenaamde werkverschaffingdie in deze gemeente is ge
daan minder nadeelig geweestdan spr. oorspronkelijk ge
meend haden hij acht het antwoord van burgemeester en
wethouders en de bespreking van deze zaak ook hierom nut
tig omdat ze in staat zijnook aan anderen de overtuiging
te gevendat inderdaad de maatregeldien men hier werk
verschaffing noemde niet veel meer en dan nog ten onregte den
naam met deze gemeen had.
Doch er is wel geanticipeerd op de toekomstop werk
zaamheden die eigenlijk voor een lateren tijd bestemd waren
geweest. Al de genoemde werken konden zeer goed in den
zomer van 1885 zijn uitgevoerd. In hoever dat van invloed
is geweest op de inkomsten van hen die in de werkverschaffing
gedeeld hebben, kan spr. niet beslissen men kan veronderstellen
dat er in den zomer van 1885 weder ander werk of dat er
geen ander werk was.
In ieder geval echtergaat spr. voortindien het aan het
werk houden als in den afgeloopen winter is geschiedwe
derom mogt blijken noodig te zijnzou hij in overweging
wenschen te geven ten einde den indruk dat die maatregel
demoraliserend werktweg te nemen om beter toezigt op
het werk te doen houden, te doen nagaan dat er met ijver
worde gewerkt. Ook zou hij het niet ondienstig achten om,
zoowel omtrent hen die tot het werk worden toegelaten als
omtrent de te verstrekken loonenhet burgerlijk armbestuur
te raadplegendat met hendie zich aanmelden, bekend zal
zijn en gerekend kan worden op de hoogte van de behoeften
der werklieden te wezen.
Spr. eindigt met nogmaals aan burg. en weth. zijnen dank
te betuigen voor hunne uitvoerige en zaakrijke beantwoording.
De heer Keeling Brouwer zegt, dat uit het antwoord
van burgemeester en wethouders de interpellatie van den heer
van Sloterdijck blijktdat ook door hem de werkverschaffing
als oeconomisch onjuist wordt beschouwd en het dagelijksch
bestuur er geen oogenblik aan heeft gedacht de in 1874 op
geheven gemeentelijke werkverschaffing te doen herleven de
werkverschaffing in de beide vorige winters is het gevolg ge
weest van abnormale omstandigheden en als spontane maat
regel te verdedigenomdat de arbeidsmarkt op buitengewone
wijze door werkkracht was overvoerd.
Op deze laatste bewering valtnaar sprekers meening
wel iets af te dingenals men het gehalte der personen na
gaat, die in den 1884/85 werk kwamen vragen. Hij spreekt
alleen van dezen laatsteu winter, omdat naar de personen,
aan wie toen werk is verschaft, onderzoek is gedaan.
In 1884/85 hebben aan de werkverschaffing deelgenomen
293 personen. Deze zijn alle (voor zoover ze nog woonden
op de plaats aangeduid op de lijst) persoonlijk bezocht en
daaruit is gebleken dat er waren
11 metselaars 4 timmerlieden 6 verwers2 scheepstim
merlieden waaronder een jongeling van 20 jaardie reeds
was gevonnisd2 loodgieters 1 gardenierl verlakker 1
kastmaker, 1 steenhouwer, oud 19jaar, inwonende bij zijne ouders.
Dat dit getal in het antwoord van burgemeester en wet
houders grooter is zit mede daarin dat zich als smid en
timmerlieden hebben opgegeven lieden die in geen jaren
het vak meer uitoefenden en alzoo onder de losse arbeiders
moeten gerangschikt wordenmet zekerheid kau verder wor
den geconstateerddat onder hen zich bevonden 68 in be
deeling opgenomen 42 verklaarde dronkaards16 bejaarde
lieden, waaronder die opname in het stads armhuis weigerden,
7 jongelingen van 16—18 jaar oud, 62, waaronder die eigen
lijk niet in aanmerking dienden te komenals één steeds
werkzaam bij de houtveilingen, een turfslijtereen huisbe
waarder voorts nog ODgehuwde personen, huizende met ver
laten vrouwen of mannen die hunne vrouw eu kinderen had
den verlaten en met andere vrouwen zamen woonden ein
delijk nog geneeskundige trekkers of personen, die door lief
dadige instellingen worden gesteund.
Waar dus blijkt, dat men onder de personen, die deelge
nomen hebben aan de werkverschaffingzoovelen aantreft
die geholpen worden door liefdadige instellingen of het arm
bestuur valt veel weg van de kracht van het argument in
het antwoord uitgesproken dat de fierheid velen terughoudt
om aan het armbestuur onderhoud te vragen.
Waar zoo de omstandigheden zich voordoen komt het spr.
beter voor, dat er in den nood der behoeftigen worde voor
zien door verstrekking van geldelijken steun dan door werk
verschaffing. Hiervan zouden kunnen worden uitgezonderd
de werkelijke ambachtsliedendie men werk zou kunnen
gevenmaar dan ook werk dat bij hun ambacht behoort.
Door verstrekken van geldelijken steun zal men: le. beter
onderzoek naar de personen kunnen doen door de beambten
belast met de uitvoering der publieke werken is toch onmo
gelijk na te gaanwie al en wie niet in de termen valt
2e. zullen hoofden van huisgezinnen meer ontvangen dan de
ongehuwden (bij de werkverschaffing staan ze gelijk)3e.
het verstrekken van geldelijken steun niet meer demorali
serend dan het deelnemen aan de werkverschaffingomdat
die mannen dikwijls arbeid verrigten, waarvan ze voor het
meerendeel geen verstand hebben en dus ook niet met ijver
kunnen deelnemen.
Eindelijk is deze manier van handelen oeconomisch juister
en vordert niet zoo hooge uitgaven. De ervaring, aldus leest
men in het rapport van de vereeniging tot verbetering van
armenzorg te Rotterdamheeft geleerd, dat alle pogingen
om de armen kunstmatig werk te verschaffen, tot teleurstel
ling hebben geleid.
Die woorden wenscht spr. tot de zijne te maken.
De heer Wiersma wenscht met een kort woord beide
vorige sprekers te beantwoorden. Wat den heer van Sloter
dijck betreftis er slechts één punt, dat tot verschil in be
schouwing aanleiding kan geven, n.l. dat door werkverschaffing
niet gebaat zijn de personendie zonder werk waren. Oogen-
schijnlijk ligt daarin wel wat waarsdoch bij nader inzigt
is daarop veel af te dingen.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 25 Augustus 1885.
115
Voor de werkverschaffing melden zich veelal losse arbeiders
aan, dat zijn arbeiders, die heden, morgen, ja altijd beschik
baar zijn. Deze vinden hun werk als opperliedenbij het
bouwen van huizen om materialen aan te dragen enz.of
als suppletie bij groote drukte om dan in werkplaatsen of
elders werk te doenwanneer de bazen niet voldoende heb
ben aan hunne vaste knechten ook vinden zij arbeid bij het
lossen van schepen of vervoer van goederen. Zoo heeft men
altijd vlottende zoogenaamde losse arbeidersdie wel niet
direct bij eenig werk betrokken zijn maar op wien het ge
brek aan werk juist indirect toch neerkomt, daar zij de sup
pletiekrachten zijn, welke het eerst worden ledig gelaten
Heeft een graanhandelaar of elke werkbaas weinig te doen
dan redt hij zich met zijn eigen volkzijn de handel en de
nijverheid gedruktdan heeft er ook minder scheepvaart
plaats. Dientengevolge zijn er geen losse arbeiders noodig
zij zijn dus de personen die het eerst zonder werk zijnen
het meest gebaat zijn bij werkverschaffing.
De heer van Sloterdijck heeft als zijn gevoelen te kennen
gegevendat door werkverschaffing geanticipeerd is op de
toekomst. Dit is echter zeer betrekkelijk de werken stonden
op de begrootingeu of zij nu wat vroeger of wat later wer
den uitgevoerd maakt niet veel uit.
Spr. is het eens dat een tijdelijk te niet doen van den
maatregelom werken bij aanbesteding te doen uitvoeren
aan de eventuele aannemers niet veel schade zal hebben ver
oorzaakt. Bovendien zijn er toch eenige werken bij wijze van
aanbesteding uitgevoerd.
Wat het toezigt betreftspr. moet erkennen dat dit uiterst
moeijelijk is uit te oefenen. De werklieden hebben veel toe
zigt noodigmaar daarvoor waren de vaste opzigters niet
voldoendezoodat buitengewone opzigters zijn aangesteld.
Spr. geeft echter de verzekeringdat in het vervolg zoo veel
mogelijk door voldoend toezigt het luijere» zal worden voor
komen. Wat echter het meest in het oog viel en den schijn
gaf dat er geluijerd werdwas het vervoer van aarde, waarbij
men den indruk kreeg dat de lieden zich niet inspanden.
Dienaangaande deelt spr. mede, dat die lieden niet per uur,
maar per kar werden uitbetaaldwaren zij dus langzaam in
het vervoeren der karren zoo verdienden zij ook minder.
De heer Reeling Brouwer heeft punten aangevoerd van ge
heel anderen aard. Spr. was er mede bekend dat de secre
taris-boekhouder van het armbestuur een onderzoek heeft in
gesteld waarvan het resultaat eerst onlangs den burgemees
ter is toegezonden. De lijst van den secretaris en die van
burgemeester en wethouders maken wel verschil Laatstge
noemde lijst is gebaseerd op hendie van wege de gemeen
tewerken werk hebben ontvangen. Waar nu de beste inlich
tingen zijn verkregenis niet uit te maken misschien wel
aan de zijde der gemeenteomdat het niet mogelijk is altijd
voldoende te onderzoeken wat de lieden vroeger deden. Het
is ook echter van minder beteekenis of zij timmerlieden of
metselaars of wat anders waren. Hij acht het ook wel mo
gelijk dat b. v. iemanddie wel eens een werkje in eene
smederij had gedaanbijv. aan de blaasbalg gestaanzich
voor smid zal hebben uitgegeven.
De vorige geachte spreker noemt ook onder de toegelaten
werklieden 42 erkende dronkaards, Wat is vraagt spr.thans
een erkende dronkaard; dit is een, die volgens de wet meer
malen gevonnisd isen waar nu den directeur der gemeen
tewerken was opgedragen om alleen de goed bekend staande
personen toe te laten, is het misschien twijfelachtig, zeker
overdreven te noemen dat er erkendeen nog wel 42, dronk
aards onder waren. Of de werklieden niet nu en dan eens
drinkenis natuurlijk niet bekend. Bovendien was ertoen
de nood aan den man was, toen er om zoo te zeggen peri-
culum in mora bestondom lieden zonder werkwerk en
daardoor brood te geventoen was erzegt spr.geen tijd
om alles naauwkeurig te onderzoeken om inlichtingen van
intensen aard in te winnenzooals de secretaris van het
armbestuur heeft gedaan wien dat natuurlijknadat de werk
verschaffing heeft opgehouden gemakkelijker viel en die voor
dat onderzoek maanden beschikbaar had. Misschien verdient
het wel aanbeveling om in het vervolg het advies van dien
ambtenaar in te winnen.
Ten slotte beweert de heer Brouwerdat naar zijne over
tuiging eene bedeeling oeconomisch juister is dan werkver
schaffing. Dit raakt het principe burgemeester en wethou
ders geven in hun antwoord dit ook toeen zeggen dat
alleen abnormale toestanden den maatregel konden wettigen.
Dit is echter door dien geachten spreker op den achtergrond
geschoven en hierin gaat hij eenigzins mede met den heer
van Sloterdijck, waar deze meent, dat niet de juiste personen
zijn geholpen. Spr. vindt dat welen gelooft niet dat de
gewone bedeeling voorziet in alle behoeften. De bedoeling
der werkverschaffing is dan ook om wat zij bij de bedeeling
te kort komen in hunne behoeftenden werklieden door
arbeid te laten verdienen. Omtrent de vraag wat beter is
bedeeling of werkverschaffingmoge verschil van gevoelen
bestaanspr. blijft er bij dat werkverschaffing beter werkt.
Het moge waar zijndat bij enkelen de fierheid niet zoo
zwaar weegtgelijk de heer Brouwer heeft aangevoerd, maar
spr. gelooft dat iemand die gewoon is te werken, zich moeije
lijk onder de bedeelden zal gaan rangschikken. Hij behoudt
de optimistische denkwijze, dat bij het meerendeel die fier
heid wel bestaaten dat het gemeentebestuur daarop mag
vertrouwen niet alleenmaar vooral ook die moet trachten
in stand te doen blijven.
De heer Heeling Brouwer zal de woorden van den
heer Wiersma niet geheel weerleggenomdat men daarbij
zou moeten treden in eene appreciatiewie de beste inlich
tingen heeft verkregen. Alleen moet hij er nadrukkelijk op wijzen
dat hij met het geven van geldelijken steun niet de gewone
maar eene buitengewone bedeeling heeft bedoeld.
De heer Troelstra doetnaar aanleiding van de laatste
woorden van den heer van Sloterdijckwaar deze in over
weging geeft om het advies van de armenkamer in te winnen,
opmerken, dat het voor het collegia van burg. en weth. bezwaar
zal inhebben om altijd daaraan te voldoen en op het ver
kregen advies af ^e gaan. Men moet niet vergeten, dat men
in dat geval minder met de armvoogden, dan wel met den
secretaris-boekhouder zal te doen hebben. Het geheele collegie
armvoogden zal toch moeijelijk kunnen worden gehoord.
Maar zooals uit het door den heer Reeling Brouwer mede
gedeelde moet worden opgemaaktwil de boekhouder ook
ten strengste gelet hebben op het zedelijk gedrag dergenen
die werk komen vragen. Of echter onvoorwaardelijk te dien
opzigte op de mededeelingen van dien beambte kan worden
afgegaanbetwijfelt spreker. Athans er kan alligt verschil
bestaan omtrent den graad der onzedelijkheid. De secretaris
boekhouder heeft toch gesproken van 42 volslagen dronkaards,