J: JTW
r W '4 k>
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 22 September 1885.
127
Spr. heeft zich dikwijls er over verwonderd dat de zaak
altijd slapende is gehouden. De oorzaak hiervan is zeker
gelegen in de omstandigheiddat sinds dien tijd hier geene
epidemiën heerschtenmaar ook komt daarbij dat men dat
terrein beschikbaar wilde houden voor eene eventueele uit
breiding naar die zijde van de gasfabriekom daarop een
nieuwen gashouder te plaatsen; Dat denkbeeld echter is nu
afgesprongen. De gashouder verrijst nu aan de overzijde
Spr. had verwacht dat burgemeester en wethouders het initia
tief zoude nemen om die zaak te regelenwel zal er een
groot finantieel bezwaar aan verbonden zijn doch wat het
zwaarste ismoet het zwaarste wegen. Hij had daarom bur
gemeester en wethouders wel willen uitnoodigen hoewel hij
nu na het voorstel van de heeren de la Faille en Duparc er
geen derde voorstel van zal maken om een plan en be
grooting van kosten in te dienen voor een ziekenhuis be
stemd voor de opname van aan besmettelijke ziekten lijdende
personente stichten in „de Bleek"indertijd daarvoor aan
gekocht.
De Voorzitter moet de vergaderingnaar aanleiding van
de omstandigheid dat de beide vorige sprekers de besluiten
van 1871 en 1873 hebben gereleveerd, wijzen op een besluit
van meer recenten datumnamelijk op eene verordening van
8 Maart 1884, waaruit blijkt, dat het hulpziekenhuis niet
tijdelijk voor het tegenwoordige doel is bestemd.
In het vorige jaar is door den raad vastgesteld eene ver
ordening regelende het bestuur van het stads ziekenhuis.
In art. 1 wordt onder de gebouwenbehoorende tot deze
instellinggenoemd het hulpziekenhuisgekwoteerd wijk A
Voorstreek, no. 360, terwijl in art. 18 wordt bepaald, dat
de lijders aan een der ziekten genoemd in art. 1 der ziekten-
wet, afzonderlijk worden verpleegd in de gebouwen gekwo
teerd Voorstreek no. 360. De raad heeft dus daardoor be
slist dat die gebouwen bestemd zijn voor lijders aan besmet
telijke ziekten. Spr. wenschte de heeren Dirks en Duparc
ter voorkoming van verder misverstandhierop te wijzen.
De heer van Sloterdijck zal zich verklaren voor de con
clusie van burgemeester en wethoudersen welnaar hij
meentop goede gronden. Spr. heeft alle respect voor de
deskundige bedenkingen van de eerste twee sprekers ten op-
zigte van de inrigting van het hulpziekenhuismaar toch
kunnen dienaar zijne meeningniet leiden tot eene ver
werping van het voorstel. Wel kunnen die aanleiding geven
tot een zelfstandig voorstel te zijner tijdhetgeen dan eene
opzettelijke overweging overwaard zou zijn en in de sectiën
kon worden behandeld. Maar bij het nu te behandelen adres
is de door de heeren Duparc en de la Faille ingediende
conclusie niet op hare plaats. Men moet zich op dit stand
punt plaatsendat men hier te beschikken heeft op een ver
zoek en datwanneer het wordt toegestaande raad dan
zooals zeker niet in de bedoeling der tegenstanders van het
voorstel ligt, zich neerlegt bij de bedoeling van de rekwestranten.
Daarin ziet spr. eenig gevaar gelegen. De adressanten, allen
omwonenden van het hulpziekenhuis, gronden zich op de min
der aangename en gevaarlijke nabijheid van dat gebouw. Van
dat laatste bezwaar zijn echter door adressanten geene feiten
aangevoerd welke burgemeester en wethouders evenmin
konden vindenom hun beweren te staven. Voor de in
williging van het verzoek was 't toch noodig dat hetzij in het
adres hetzij door burgemeester en wethouders werd aangetoond
dat het geposeerde bezwaar bestaat, bewijs van het niet be
staan hiervan is toch zeker voor de afwijzing van het ver
zoek niet noodig. De tegenstanders van de conclusie van
burgemeester en wethouders zouden derhalve zonder nader
bewijsenkel op beweringen het verzoek willen toestaan.
Maar hierdoor zouden zelf geheel 'onbepaalde aanspraken van
naburen erkend worden bij de beslissing over het al of niet
in stand blijven, ja zelfs over het tot stand komen van eene
inrigting als de hier bedoelde. Men zou dan voor de toe
komst zich in de onmogelijkheid stellen om waar dan ook
een ziekenhuis te stichten.
Maar waar moet het dan staan Is er ergens eene plaats,
nu en in ruime toekomstbuiten de bebouwde kom dei-
gemeente Door vorige sprekers is gewezen op den grond
achter de herberg „de Bleek." Er zijn ;echter tal van wonin
gen, die vrij nabij die plaats staan. Werd die grond voor de
stichting van een ziekenhuis voor lijders aan besmettelijke
ziekten aangewezen, zou dit dan, vraagt spr niet in strijd
zijn met het nu door de tegenstanders voorgestaan beginsel
De discussiën echter, meent spr., krijgen een veel wijder
omvang, dan de conclusie van het voorstel en de argumenten
daarvoor, vorderen. Hij acht het subsidiaire argument van den
heer Duparc, dat men nl. volgens de wet van 1875 de opinie
van omwonenden mag inwinnen, hier niet van toepassing.
Het geldt hier niet eene oprigting, en ook niet eene inrigting
die in die wet valt; ja de omstandigheid, dat er ten aanzien
van inrigtingen als ziekenhuizen geene wet bestaat als die van
1875 stelt ieder argument uit deze wet getrokken, ter zijde en
er kan dus van bezwaren van omwonenden en het letten
daarop hier geen sprake zijn.
Indien de gemeente niet tot het stichten van een nieuw
ziekenhuis voor verpleging van aan besmettelijke ziekten lij
dende personen overgaat, dan zullen welligt ged. staten
zegt de heer Duparc, eenmaal het gemeentebestuur gelasten
dat te doen. Men mag zich echter, naar spr's oordeel, niet
door vrees laten leiden tot eene beslissing. Hij acht het
voorstel van de heeren de [la Faille en Duparc niet zonder
mériteshij gelooft zelfs dat na een naauwgezet onderzoek
hetgeen zeker zeer noodig zal zijn de leden dezer vergade
ring zich welligt daarmede zullen kunnen vereenigen. Maar,
met terzijde stelling nog van het finantieele bezwaar, gaat 't
niet op om dergelijk ingrijpend voorstel in de plaaïs te stel
len van het hetzij met respect gezegd oppervlakkig voor
stel van burgemeester en wethouders. Hij gelooft niet dat 't
in het belang van de gemeente zoude zijn, om dat nieuwe
voorstel zoo maar als in de vlugt aan te nemen, zonder dat
't aan een grondig onderzoek in de sectiën zal zijn onder
worpen.
Spr. blijft er bij dat hij zich geheel met het voorstel van
burgemeester en wethouders kan vereenigen.
De heer de la Faille heeft de mededeeling van den voor
zitter gehoorddat de raad door de vaststelling van de ver
ordening de bestemming van het hulpziekenhuis heeft gesanc
tioneerd. Spr. gelooft echter dat die verordening eene uit
drukking is van de toen bestaande toestanden men had niets
anders en moest dus in het bestaande berusten. Hij zou even
wel daarin niet gaarne een votum te zienom het gebouw
ook in de toekomst daarvoor te blijven bestemmen.
Wat het bezwaar betreft van den heer van Sloterdijck, om
in afwijking van het voorstel van burgemeester en wethouders
de argumenten van de omwonenden, in hun adres bijgebragt
v \i -vk
-v