134
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 13 October 1885.
lijk voorstel is den leden de wenscbelijkheid of noodzakelijkheid
daarvan aangetoond.
De Voorzitter geeft te kennen, dat, indien de meening
van den heer van Sloterdijck door de andere leden wordt ge
deeld er geen bezwaar is om de zaak aan te houden tot
eene volgende vergadering.
De zaak is niet zoo bijzonder urgent en naar spr's. oordeel
ook niet van zooveel belang, dat een principiële beslissing
van den raad vooraf moest gaan. De werkzaamheden van de
ambtenaren van den burgerlijken stand in deze gemeente zijn
bij onderling overleg verdeeld en geregeld; alleen bij verhin
dering, afwezigheid of drukke werkzaamheden wenscht men
de gelegenheid te hebben om te kunnen worden vervangen.
De heer van Sloterdijck heeft den indruk bekomen, dat
het hier om plaatsvervangers is te doenmaar dezen kent
de wet niet en men zal dus bij gebleken noodzakelijkheid
moeten besluiten om twee nieuwe ambtenaren te benoemen
die dus alle bevoegdheid en verantwoordelijkheid aafi die be
trekking verbondenzullen hebben. En nu moet de vraag
worden gesteldof men met vier ambtenaren al of niet kan
volstaan. Staat hij met zijne zienswijze alleen dan zal hij
geen voorstel doen om nader schriftelijk te worden ingelicht.
Kan dit nu op voldoende wijze mondeling geschieden dan
zal hij er zich niet tegen verklaren.
De Voorzitter verklaart nu dat in de volgende vergade
ring gelegenheid zal worden gegeven om op deze zaak terug
te komen.
Hierop worden de discussiën over dit onderwerp gesloten
en de benoeming aangehouden.
2. Definitieve benoeming van een vakonderwijzer in het hand'
teekenen aan de gemeenteschool no. 3.
Conform de conclusie van het desbetreffend voorstel van
burgemeester en wethouderswordt met algemeene stemmen
de heer G. Asman definitief benoemd tot vakonderwijzer in
het handteekenen aan de gemeenteschool no. 3, op eene jaar
wedde van ƒ200 zulks met ingang van den 1 November 1885#
3. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanleiding
van eene circulaire van de heeren A. Buma en mr. P. J. G.
van Diggelenbetreffende de afsluiting en drooglegging der
Zuiderzee.
Burgemeester en wethouders stellen daarbij voor aan adres
santen te berigtendat van wege het gemeentebestuur van
Leeuwarden geen afgevaardigde zal worden gezonden naar
een te beleggen vergaderingter constituering van het in de
circulaire bedoelde Zuiderzee-comité.
De heer Bekhuis heeft met bevreemding met dit voorstel
kennis gemaakt. Want wat wordt door de onderteekenaars
van de circulaire gevraagd. Dezede heeren Buma en van
Diggelen gesteund door mannen van invloed wenschen eene
vergadering te beleggen waarin de vraag zal worden over
wogen wat er gedaan moet wordenom de geheele of ge
deeltelijke droogmaking der Zuiderzee dat groote werk waar
over reeds zoo veel en zoo lang is gedacht en geschreven, ten
uitvoer te kunnen brengen.
Aan deze vergadering doen zij twee vragenten eerste
„of zij 's raads zienswijze over dit onderwerpin algemeenen
„zin mogen vernemen"d i.of er eenige sympathie en in
stemming met hun streven bij den raad bestaaten ten
tweede„of zij op eene algemeene vergadering op een afge
vaardigde uit het midden dezer vergadering mogen rekenen".
In het antwoord van burgemeester en wethouders is noch van
belangstellingnoch van sympathie sprakemaar daarin
wordt alleen te kennen gegeven dat er geen afgevaardigde
zal worden gezonden. Welke zijn hiervoor de gronden, vraagt
spr. Hij leest in de praemissen het volgende: „Hoewel wij
nu het denkbeeld der heeren Buma en van Diggelen in het
algemeen belang ten zeerste toejuichen". Hieruit blijkt dus
dat burgemeester en wethouders het denkbeeld achten van
algemeen belang. Spr. is 't daarmede eens. Maar het denk
beeld van genoemde heeren is voorloopig alleen om te be
raadslagen en te bespreken de middelen welke tot het beoogde
doel kunnen leiden. Van belangstelling is in het door bur
gemeester en wethouders voorgestelde antwoord geen sprake
de toejuiching schijnt bestemd om in het archief te worden
begraven. Nu volgt „dat de belangen dezer gemeente huns
„inziens niet zeer bij de droogmaking der Zuiderzee zijn be
srokken". Dit strijdt echter met hunne voren geavanceerde
meening, dat het denkbeeld in het algemeen belang is toe te
juischen. Spr. is er evenwel van overtuigddat elke poging,
elk streven dat er toe kan leiden om het groote werk nader
tot zijn doel te doen geraken de belangstelling verdient van
elk vaderlander in het algemeenen in het bijzonder van de
bewoners dezer provinciedie zoo naauw verbonden is aan
de Zuiderzee.
Het slot van de overweging van burgemeester en wethou
ders is, „dat zij het niet noodig achten om mede te werken
tot het maken van een avant-projet." Nu moet spr. in de
le plaats doen opmerken dat dè heeren Buma en van Digge
len in hunne circulaire nadrukkelijk zeggen „dat die verga-
deriog slechts een voorloopig karakter draagt en niemand
verbindt." Het zenden van een afgevaardigde brengt dus op
zich-zelf geene kosten mede. Later wanne, r tot het opmaken
van een ontwerp mogt worden besloten zal het de vraag zijn
of deze gemeente in de kosten daarvan zal bijdragen. Nu is
daarvan nog geen sprake. In de 2e plaats wijst spr. er op
dat die heeren in eene te beleggen vergadering wel een voor
stel kunnen doen om een plan op te maken, maar dat het
ten slotte toch van die vergadering zal afhangen of daartoe
zal worden overgegaan. Bij de zamenstelling van die verga
dering heeft dus wel degelijk deze gemeente belang. Spr. ziet
daarin de mogelijkheid van een begin van het groote werk.
Hij zoude 't betreuren dat, terwijl aan die vergadering zal wor
den deelgenomen door de afgevaardigden van alle aan de Zuider
zee liggende provinciënvan verschillende corporatiën en de
burgemeesters van meest alle naburige gemeentende
burgemeester dezer gemeente daar zoude ontbreken. Spr. weet
niet hoe zijne medeleden er over denken, doch hij zal zich op
boven ontwikkelde gronden tegen het voorstel verklaren.
De heer Menalda kan zich zeerwel bij het voorstel van
burgemeester en wethouders aansluiten. De heer Bekhuis trad
in beschouwingen wat wel de reden voor burgemeester en
wethouders kan geweest zijn om niet aan den wensch, in de
circukure uitgedrukt, te voldoen. Spr. gelooft evenwel dat zij
zich duidelijk in hun voorstel hebben uitgesproken. Zij achten
n.l. deze zaak nog niet in zoodanig stadium gekomen, dat
reeds een afgerond en genoegzaam vertrouwbaar plan van de
beoogde werken kon worden aangeboden. Spr. is het daar
mede eens. De zaak mag als van groot algemeen belang be
schouwd worden, hij zou huiveren om dat als zeker te stellen.
Zij, die zich de zaak aantrekken en haar aanbevelen zijn geen
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 13 October 1885.
135
deskundigen, en spr. gelooft dat ook de leden van deze ver
gadering en de meesteu daarbuitenliet zij met allen eerbied
gezegdvan de zaak te weinig wetenom op de voorge
stelde bijeenkomst veel in haar belang uit te voeren. Daartoe
zijn ook de technische en de finantieële bezwaren te weinig
bekend. Dit zal ook, naar spr. beeft begrepen, burgemeester
en wethouders weerhouden hebben, om zich als niet deskun
digen nu reeds aan het denkbeeld van de heeren Buma en
van Diggelen aan te sluiten.
De heer Bekhuis wenscht den heer Menalda met een kort
woord te repliceren. Dat geachte lid heeft gezegd dat de
onderteekenaars der circulaire geen deskundigen waren, maar
dat is volgens spr. ook niet noodig. Het initiatief tot eenig
groot werk, het op touw zetten van de voorbereidende maat
regelen behoeft niet uit te gaan van deskundigen. Alleen
wanneer de belangstelling in dergelijk werk zoo groot is, dat
men van de algemeene deelneming zeker isdan eerst raad
pleegt men deskundigen over de wijze waarop het zal worden
uitgevoerd. Spr. heeft straks opzettelijk gesproken van geheele
of gedeeltelijke droogmaking. Hij heeft kennis gemaakt met
een plan van deskundigen voor eene gedeeltelijke droogmaking,
dat in ruimen kring instemming heeft gevonden. Eu nu is't
spr's. illusie, dat door het in het leven roepen van een Zui
derzee-comité, de nationale belangstelling in het groote werk
worde opgewekt en dat deze vergadering hare sympathie met
dat streven uitspreke.
De heer Wiersma kan zich door de woorden van den
heer Menalda grootendeels ontslagen achten van eene nadere
toelichting van het voorstel van burgemeester en wethouders.
Deze zijn hoofdzakelijk tot hun advies gekomen door de on
bekendheid met de portee van de zaak en de rigting die zij
zal nemen. Eene droogmaking, geheel of gedeeltelijk, zal
voor Nederland van algemeen belang zijn, maar of dat ook
voor Friesland in het bijzonder voordeelig zal zijn, is moeije-
lijk te beoordeelen, gelijk het ook niet gemakkelijk is na'te
gaan in hoever het algemeen belang zal bevorderd worden
ten koste van het provinciaal belang van Friesland. Men
moet niet vergeten dat Friesland ligt aan den ingang der
Zuiderzee. Frieslands kusten worden tegen het geweld van
de zee beschermd, en nu mag men als leek de vraag doen,
of niet bij eene gedeeltelijke droogmaking de kusten, die daar
buiten zullen vallen, niet meer van de zee zullen te lijden
hebben, dan tegenwoordig. Spr. weet wel dat dit eene rede
nering van een niet deskundige is, maar het kwam burge
meester en wethouders toch beter voor om, waar de idee van
de heeren Buma en van Diggelen niet nader werd toegelicht,
zich voorloopig van deelneming te onthouden en de zaak een
stap verder te laten brengen door de gemeenten die onmid
dellijk aan de zee zijn gelegen, terwijl dan later zal kunnen
worden beoordeeld, of Leeuwarden bij de uitvoering van een
dan opgemaakt plan belang zal hebben.
Spr. acht de zaak niet zoo urgent, dat uit alle gemeenten
vertegenwoordigers naar de te beleggen vergadering behoeven
te worden gezonden. Die vergadering zou dan te talrijk wor
den, om met vrucht werkzaam te kunnen zijn. En nu moge
er gezegd worden dat men door het zenden van een afge
vaardigde zich in niets bindttoch zou men naar spr. meent
daardoor implicite te kernen gevendat men met het streven
instemt. Daarvoor juist moet men waken. Nu de gemeente
Leeuwarden niet direct bij de zaak betrokken ismoet men
eerst de resultaten van de te houden vergadering afwachten.
Men heeft later altijd nog de gelegenheid om zich aan te
sluiten.
De heer Menalda wenscht den heer Bekhuis waar deze
zeide dat de burgemeester dezer gemeente niet in de te be
leggen vergadering mogt ontbrekener op te wijzen dat dit
blijkens de circulaire toch niet direct wordt verwacht. Immers
zeggen de onderteekenaars van de circulairena vooraf den
invloed besproken te hebbendie de uitvoering dezer zaak
zal uitoefenen op landbouwscheepvaart enz.dat „zij om
„de hiervoor noodige gegevens te verkrijgen de dadelijke en
„zooveel mogelijk algemeene medewerking niet kunnen ont
beren van die ligchamen en corporatiënaan welke de be
hartiging van al deze belangen is toevertrouwd dat daarbij
„vooral de steun onmisbaar is van de provinciale- en water
schapsbesturen die zijn belast met het toezigt over- en de
„dagelijksche zorg voor het onderhoud der zeeweringen om
„de Zuiderzeeen die dus door hunne ondervinding deze ge
gevens het best kunnen verstrekken dat tevens noodig is
„de sympathie van de gemeentebesturen en die van de han-
„delsligchamen en landbouw-maatschappijen die meer direct
„aan de Zuiderzee zijn gelegen en daardoor den werkelijken
„toestand bij ervaring kennen". Spr. gelooft dus dat eene
gemeentewaarop het voorgaande niet van toepassing is
beter doet geen afgevaardigde te zenden naar eene vergade
ring van welke vele leden weinig of niet toegerust zullen
zijn met de noodige kennis van zakenom te oordeelen over
eene zaak van dergelijken omvang en zoo weinig voorbereid.
De beraadslagingen worden hierop gesloten.
Het voorstel wordt in stemming gebragt en aangenomen
met 11 tegen <3 stemmen, die van de heeren v. d. Scheer,
OosterhoffBekhuis Reeling BrouwerKuipers en Dijkstra
4. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanleiding
eener missive van de Erven Koumans Smedingte kennen qe-
vendedat zij zich na 31 December e k. niet meer op de in
het contract omschreven voorwaarden met de uitgifte van het
raadsverslag wenschen te belasten
Burgemeester en wethouders stellen daarbij voor, om met
ingang van den 1 Januarij 1886 het verslag van de hande
lingen van den gemeenteraad en de daarbij behoorende bij
lagen voor rekening der gemeente bij openbare aanbesteding
te doen drukken en algemeen verkrijgbaar te stellen tegen
60 per exemplaar voor iederen jaargang en verder op voor
waarden door burgemeester en wethouders vast te stellen.
Den heer Duparc heeft het verwonderd, dat in het voorstel
met stilzwijgen wordt voorbijgegaan het raadsbesluit van 22
Junij 1865, het organieke besluit betreffende het publiek ma
ken van de handelingen van den raad. Dat besluit was ge
grond op een rapport van eene speciale raadscommissiedie
in 1865 op voorstel van spr. was benoemd, om te dienen
van advies omtrent de meest geschikte wijzewaarop aan
de handelingen van den raad in al haren omvang eene be
hoorlijke openbaarheid kon worden gegeven. Spr., die
zelf deel van die commissie uitmaakte, is nog de eenige
van al de hier aanwezigendie tot gemeld besluit heeft
medegewerkt. Hij zou zich eigenlijk als de vader van dat
besluit kunnen beschouwen en stelt daarin dus uit den aard
der zaak meer dan gewoon belang. Hij gelooft het er voor
te mogen houdendat de meeste leden met dat besluit ge
heel onbekend zijn. Met burgemeester en wethouders echte