w 1 ÏKS' Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 12 Januarij 1886. De heer Duparc leggingdoor den meentewet gegeven, van dat artikel te De heer van der Scheer kan zich met de argumenten van den directeur der gemeentewerken wel vereenigendoch heeft cene andere aanleiding om tegen de aanwijzing van deze plaats te stemmen, indien althans zijne bezwaren daartegen niet wor den opgelost. Hij is wel is waar niet goed bekend met de inrigting van den watertoren en de wijze waarop het water daarin aange voerddoorgevoerd of wel bewaard wordt, llij heeft op de teekening gezien dat in den buitenmuur van den toren ope ningen zijn aangebragt, waardoor mogelijk de buitenlucht met het water in den toren in aanraking zal kunnen komen. Nu bezit water de eigenschap om de in de lucht aanwezige schadelijke of onaangenaam riekende stoften in zich op te nemen. In verband daarmede acht spr. de aangevraagde plaats niet geschiktom de nabijheid van de stroocartonfabriek en het aschland, waar door bij ooste-, zuidooste- en westewinden de watertoren bijna steeds in rook en onaangenaam riekende dampen zal zijn gehuld. Bestaat dit bezwaardan blijft spr. er bijdat die plaats nadeelig op de goede hoedanigheid van het water zal inn er ken en ziet hij liever een andere plaats voor den toren aan gewezen. meent te moeten opkomen tegen de uit keer van Harinxma aan art. 138 der ge- Spr. ontkent dat hij in zijne opvatting doctrinair zou zijn. De leerdie spr. verkondigde, is die van de eerste autoriteiten op het gebied van liet staatsregt en zoo constant mogelijk. Aan het woord omtrent kan onmogelijk eene andere beteekenis worden gehecht, dan dat de raad besluit tot het ingebruikgeven, en dat woord is kennelijk alleen gebezigdom te doen uitkomen dat de raaden hij alléénheeft te beschikken evenzeer of er wet als of er niet in gebruik zal worden gegeven. Dat de raad nog eene speciale opdragt aan burgemeester en wethou ders zou hebben te doen ter uitvoering van zijne besluiten, betwist spr.. Die verpligting volgt van zelf uit art. 179 lett. a der gemeentewetgelijk duidelijk blijkt uit den aanhef des artikels: //Tot het dagelijksch bestuur der gemeente, aan bur gemeester en wethouders opgedragenbehoort: a het uitvoeren der verordeningen van den raadenz." In den loop van dit debat heeft spr. onder de hand verno men dat de onderwerpelijke plek grond niet op den staat der waterstaatswerken is vermeld. Trouwens spr. sprak in dit opzigt ook slechts bij wijze van onderstelling. Doch in dit geval blijft toch altoos over de verpligting tot opvolging van art. 230 der gemeentewet, gelijk spr. straks reeds deed uitko men. Tevens werd aan spr. medegedeeld dat deze. plek grond in der tijd door de gemeente bij overeenkomst van den staat der Nederlanden burgerregtelijk was verkregen, dat zij dus thans ook burgerregtelijk eigendom van de gemeente zou zijn en art. 230 mitsdien hier geene toepassing behoeft te erlangen. Deze gevolgtrekking meent spr. te moeten bestrijden. De ge meente moge den grond op de bedoelde wijze hebben bekomen, zoodra hijgelijk in casu ten dienste van het algemeen werd bestemdn.l. tot plein of plantsoenverloor hij het burger regtelijk karakter. Spr. wijst er op, dat onderscheidene bij overeenkomst of door aankoop der gemeente aangekomen voor werpen zoowel gebouwde als ongebouwde eigendommen, door éér en na voor de openbare dienst te worden bestemdop- bielden burgerregtelijk eigendom der gemeente te zijn zooals liet terrein van de veemarkt, terreinen en pilden, tot school gebouwen ingerigt. Een speciaal raadsbesluit, om deze inrig- t iugen, enz. voor de openbare dienst te bestemmen, was daartoe niet noodig. De bestemming zelve, die er aan werd gegeven, wijdde ze voor de openbare dienst. Alleenom ze aan de openbare dienst te onttrekkenis een raadsbesluit in den zin van art. 230 der gemeentewet noodig. De heer Wiersma gelooft dat bij de besprekingen over dit voorstel meer dan noodig is andere kwesties in het debat wor den gebragt. 't Is hier niet de vraag of de grond van daag of morgen in gebruik zal worden genomenmaar alleen of de raad, waar hij bij art. 9 der voorwaarden beloofd heeft om aan de concessionarissen gratis een plek gemeentegrond in gebruik af te staan thans bereid is om deze plek als plaats voor den toren aan te wijzen. Moet men nu dezen grond vooraf onttrekken aan de publieke dienstja of neendie vl-aag kan eerst ter sprake komen bij de uitvoering van liet besluit tot i igebruikgeving. Maar zoodanig principieel be sluit moet voorafgaan. M ant is de raad van oordeel dat een andere plaats moet worden aangewezendan behoeft men zich niet te verdiepen in de vraag of deze plek grondvoordat zij in gebruik wordt genomenaan de publieke dienst moet wor den onttrokken. Dat is dan geheel onnoodig. Bovendien zouden aan die andere plaats welligt weder andere bezwaren verbonden zijn. liet. doel van spr. is derhalve om te doen uitkomen dat eerst in beginsel moet worden besloten welke plaats voor den toren zal worden bestemden dan kan de raad van burge meester en wethouders wel verwachtendat zij later die voor stellen zullen doen, die eventueel noodig zullen blijken te zijn. De heer van Eijsinga heeft gevraagd of die toren in zoo di recte nabijheid van de stad moet gebouwd worden, en waarom niet verder af, evenals te Leiden, waar de watertoren te Kat wijk staat. Dit is nu evenwel de vraag niet. Bij art. 9 is aan de concessionarissen beloofd een plek in de gemeente voor het bouwen van een toren aan te wijzenen zoolang zij dus niet van die voorwaarde afzien hetgeen nog niet is geschied moet de gemeente zich aan die belofte houden. Spr. herhaalt Tnu is zuiver en absoluut dit de vraag zal de raad deze of eene andere plaats aanwijzen. De heer van Eijsinga verklaart dat bij met den geachten laatsten spreker van gevoelen verschilt. Hij gelooft niet dat zijn denkbeeld eenige verandering in art 9 der voorwaarden zal medebrengen. Daarbij is bepaald dat het gemeentebestuur een plek gemeentegrond' ten gebruike zal aanwijzen in alle geval dat de concessionarissen er staat op kunnen maken dat hun een terrein gratis in gebruik zal worden gegeven. M an- neer nu dus de gemeente bijv. in de nabijheid van het eerste tolhek aan den Overijsselschen straatwegdus aan de zijde waarlangs het water zal worden aangevoerd een plek grond kooptdan is dat gemeentegrond en wordt daardoor voldaan aan artikel 9 der voorwaarden. Ook zoude het mogelijk kunnen zijn dat in den toren deze moge fraai of leelijk zijnwaarvan spr. zich nog geen voldoende rekenschap heeft gegeven eene stoommachine zal moeten worden aangebragt om het water op te voeren. Is dit evenwel niet het geval, dan vervalt natuurlijk dat bezwaar. Maar in ieder geval kan spr. niet inzien' dat de toren in de directe nabijheid moet worden gebouwd en wan neer dus de concessionarissen geen bezwaar mogten hebben tegen een grooteren afstanddan zou spr. het wenschelijk achten dat de gemeente eene plek grond kocht. Den heer van Sloterdijck komt het voor dat de loop dien de discussiën nemende beslissing omtrent dit voorstel niet ge makkelijker maken. Oorspronkelijk had hij gedacht dat er weinig bezwaren tegen het voorstel zouden zijnbehalve die van vormelijken aarddoor den heer Duparc aangevoerd. Maar naar aanleiding van de woorden van den heer At ier- sma is bij spr. nu toch ook een bezwaar gerezen. At ant volgens dien spreker staat men voor een voorsteltot prépa ratoire beschikkingnl. om eene plaats aan te wijzenvoor den watertorenom dan laterwanneer de concessie zoover gevorderd zal zijn dat met den bouw van den toren een aan vang kan worden gemaaktin nader overleg te treden over den afstand van dien grond. Dat ligt evenwel niet in de conclusie opgeslotenin bet eerste punt wordt voorgesteld dezen grond te bestemmen voor den bouw van den watertorenen in het tweede wordt aan burgemeester en wethouders opgedragen of wel hun magtiging gegeven om dien grond aan de concessionarissen in gebruik af te staan. Minder kan spr. er niet in lezenen een dien overeenkomstig genomen besluit zou definitief zijn en de plaats van den toren voor goed bepalen. Maar is 't alleen de be doeling zooals de heer AA iersma zeide, om 's raads zienswijze omtrent die plaats te vernemen, dan zal spr. er tegen stem men omdat het zoodoende eene voorbereiding tot een raads besluit zoude zijndie naar de wet aan burgemeester en wet houders is. Zoolang spr. dus niet van het tegendeel wordt overtuigd zal hij naar aanleiding van liet door den heer AA iersma ge sprokene tegen liet voorstel stemmenwelks bedoeling hem dan bevreemdt en buiten de bevoegdheid van den raad ligt. De lieer Wiersma gelooft dat de heer van Sloterdijck hem verkeerd heeft begrepen mogelijk heeft bij zich ook niet dui delijk uitgedrukt. Hij heeft aan dit voorstel geen préparatoir ka rakter willen toekennendoch alleen waar de debatten op een KS Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 12 Januarij 1886. zijweg dreigden te komenwillen doen uitkomendat de eenige strekking van het voorstel is om te doen besluiten of deze plek grond al dan niet in gebruik zal worden gegeven. Het lag niet in zijne bedoeling te beweren dat een nader voorstel van den raad noodig zal zijnin zoover is hij 't met den heer van Sloterdijck eens dat met dit besluit eene eind beslissing wordt genomen. Maar het dient toch uitgevoerd te wordenen alsdan zal blijken of het noodzakelijk is dat die grond vooraf aan de publieke dienst worde onttrokken. Dat er een terrein in gebruik zal worden gegevenbehoeft evenwel niet meer te worden beslistomdat dit reeds bij art. 9 der voorwaarden is bepaald. A an deze bepaling heeft spr. echter eene andere opvatting dan de heer van Eijsinga n.l. dat het af te staan terrein niet buiten de gemeente moet ge legen zijn. AA'anneer men handelde zooals dat geachte lid aan de hand deed, dan zou men even goed in Appelscha, te Kampen of waar ookeen stuk grond kunnen aankoopen en dat dan maar aanwijzen als plaats voor den toren. Men zou dan in dat geval vooraf de concessionarissen daarover dienen te hoorendaar naar zijn gevoelen de geest der voorwaarde is, dat een terrein Linnen de gemeente worde aangewezen. De heer Reeling Brouwer heeft bij de overgelegde stukken te weinig bescheiden gevonden over technische bezwaren. Hij gelooft niet dat deze zullen bestaan tegen eene plaats aan een andere zijde der gemeente. Men hgeft alleen en uit het voor stel van burgemeester en wethouders èn uit het advies van den directeur der gemeentewerken den indruk kunnen krijgen, dat bet noodzakelijk is dat deze plek worde aangewezen, maar uit niets blijkt en spr. is er dan ook niet van overtuigd dat aan eene andere plaats te veel bezwaren zijn verbonden. Er wordt zelfs niet over de mogelijkheidom den toren op eene andere plaats te bouwengesproken. Burgemeester en wethouders zoowel als de directeur der gemeentewerken schij nen alleen het aanwijzen van deze plaats te hebben overwogen, omdat die was aangegeven door de concessionarissen, die deze als de meest voor de hand liggende hebben aangewezen. De Voorzitter zegt dat de redenwaarom deze plek grond L aangevraagd ongetwijfeld is te zoeken in de omstandigheid dat van die zijde van de stad het water zal worden aangevoerd en de hoofdbuizen dan niet verder in de gemeente behoeven te worden gelegd dan noodzakelijk is. Niemand zal toch om zeker doel te bereiken een omweg maken. De heer van Harinxma thoe Slooten verklaart dat de heer Duparc het den bestrijders van diens zienswijze niet gemakkelijk maakt om hunne meeniug, ten aanzien van het juridisch standpunt te verdedigenwaar deze zich beroept op de grootste mannen op het gebied van staatsregt in het land. Spr. erkent dat hij misschien niet au fait is van de allerlaatste literatuur over artikel 138 der gemeentewet; hij heeft daarover niet alles, wat geschreven iskunnen lezen. Maar bij de interpretatie van de gemeentewet volgt hij altijd den gewonen regeldie men voor het raadplegen van wetten aanneemt. Hij begint n.l. met een artikelwanneer het duidelijk is het te 'lezen en het dan in verband met andere artikelen te beschouwen. AA'an neer men nu artikel 138 aandachtig leest, dan kan 't niet anders of de beteekenis er van is duidelijk en ondubbelzinnig, dat „de raad besluit omtrent het verhurenverpachten of op eenige andere wijze in gebruik geven der gemeente-eigendom men". De heer Duparc expliceert dat woordje „omtrent" alsof er staat tot of tot liet niet verhurenverpachten enz. Spr. heeft tegen die uitleg geen bezwaar, want wat anders doet de raad wanneer hij dit voorstel aanneemt, dan dat hij besluit tot het ingebruikgeven van bedoelde plek grond. Intusschen het vormelijk bezwaar van den heer Duparc is nu behandeld maar daarbij is niet geblekendat een der leden dezer verga dering het van overwegend belang acht. Spr. is 't met den heer van Sloterdijck eensdat men zich aan de bewoordingen van de conclusie moet houden, waardoor z. i. de raad niet zal treden buiten de grenzen hem door de gemeentewet gesteld. De heer van Sloterdijck betuigt den heer AA'iersina zijnen dank voor de nadere toelichting, waardoor althans gedeeltelijk zijn bezwaar is opgeheven. Hij venscht echter nog eene vraag te doen. De heer AA iersma heeft uiteengezet dat wanneer het voorstel wordt aangenomen, alleen de uitvoering daarvan nog ontbreekt en de raad niets meer zal hebben te doendan de plek grond aan de publieke dienst te onttrekken. Dat noemt spr. evenwel liet paard achter den wagen spannen. Het komt hem voor dat de raad eerst moet besluiten tot het onttrekken aan de publieke dienst. De opmerking echter dat niets meer dan de uitvoering ontbreekt, geeft aan spr. aanleiding tot het doen van eene vraagdie hij van de zijde van burgemeester en wethouders wel beantwoord wenscht te zien. Ilij vraagt nl. of de zaak reeds zoover is gevorderddatvoor het ge val dat nu een besluit wordt genomenterstond tot de uit voering zal kunnen worden overgegaan. Heeft men evenwel in uitzigtdat nog eenige tijd zal verloopen en niet terstond tot uitvoering zal worden overgegaandan zou hij willen vragen waarom dan nu reeds eene beslissing moet worden uitgelokt. De Voorzitter brengt in herinnering dat de termijnwaar binnen het volledig technisch ontwerp moet worden ingele verd, is verlengd en .bepaald op 29 Mei e. k. Spr. heeft reeds gezegd dat de concessionarissen véér het opmaken van dat ontwerp moeten weten welke de plaats voor het bouwen van den watertoren zal zijn. AA'ijst men een andere plaats daar voor aandan moet het geheele plan dienovereenkomstig wor den gewijzigd. Dat is de redenwaarom burgemeester en wethouders zoo spoedig eene beslissing uitlokten. AA'at de uitvoering van het besluit betreft, die zal eerst kunnen geschiedennadat voldaan zal zijn aan het bepaalde bij art. 15 der voorwaarden, hetwelk voorschrijft dat binnen 14 dagen nadat het ontwerp door burgemeester en wethouders zal zijn goedgekeurddoor de concessionarissen eene waarborg som moet worden gestort. Zoolang dat niet is geschied, kan er evenmin sprake zijn van afstand van eene plek grond. De loop der zaak is derhalve als volgt: de plaats voor den toren wordt door den raad aangewezen. Daarna wordt het geheele ontwerp met plannen en teekeningen opgemaakt en ter goedkeuring ingezonden. AA'anneer die is verkregen moe ten de concessionarissen binnen 14 dagen daarna eene som storten en dan kan het terrein worden afgestaan. De heer Dirks brengt onder de aandachtdat deze plek grond eene geschiedenis heeft. Zij is indertijd door koop en ruiling eigendom der gemeente geworden en was bij den aanleg van de AVirdumerpoortsbrug een onderwerp van een uitvoerig debat. De gemeente wilde die plek grond in eigendom heb ben ten einde den weg aldaar, die eene groote bogt maakte, eene betere rigting te geven. De vraag was bij die gelegen heid aan de ordewat er met dien grond zoude geschieden. Men heeft er toen geene bepaalde bestemming aan gegeven; men liet die plek renteloos liggenin afwachting dat er met ter tijd kiosken op zouden geplaatst worden. Dit plan is nu in het niet gevallen, zoodat de plek nog vrij ei om zoo te zeggen privaat eigendom van de gemeente is. Daarom vindt spr. het vreemddat van die plek grond als van een water staatswerk wordt gesprokenen het vermoeden althans wordt geopperddat die op den staat van waterstaatswerken zoude voorkomen. Nog is door den heer van der Scheer een ander bezwaar aangeroerddat spr. nog met geen enkel woord door een der leden heeft hooren weerleggenn.l. dat de watertoren zou blootgesteld zijn aan rook en kwade uitwasemingen. Spr. durft 't niet te beslissendoch waar hij wel mag veronder stellen dat de concessionarissen die omstandigheden ook zei ven wel met gezigt- en reukorganen zullen hebben waargenomen daar gelooft hij weldat zij dat in aanmerking zullen hebben genomenomdat zij toch verpligt zijn, deugdelijk goed water te leveren ten genoegen van burgemeester en wethoudersDat kan dus bij hem geen bezwaar opleveren tegen deze plaats. De heer Duparc zalnu hij voor de derde maal liet woord heeft bekomen zoo kort mogelijk zijn. De heer van Harinxma meendedatdaar geen der andere leden die over deze zaak het woord hebben gevoerdinstemming met sprs. gevoelen betuigde, daaruit zou moeten worden afgeleid, dat zij het niet met hem eens waren. Spr. keert de zaak om en is veeleer van oordeel, dat, dewijl hij bij niemand dier leden bestrijding vondzij het wel met hem en niet met den heer van Harinxma eens zijn. De heer Dirks schijnt spr. minder juist te hebben begr pen. Spr. heeft de onderwerpelijke plek grond geenszins gr noemd een waterstaatswerk, maar slechts gesproken van de a slaat van waterstaatswerken, aldus genaamd bij het provinciaal

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1886 | | pagina 3