10
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 26 Januarij 1886.
bestaat dan zoude men die vraag moeten rigten tot
een anderen ingenieur. Spr. is echter van oordeel dat men
op liet advies van een deskundige als de ingenieur van de
waterleidingwel mag afgaan. Hij zal dus niet medegaan
met de motie van den heer van Eijsinga.
He heer de la Faille acht de inlichtingen, welke de heer
Brouwer van den ingenieur heeft ontvangen, zeer voldoende
en kan zich met de laatste woorden van dien spreker vereeni
gen dat men ten minste zoolang mogelijk het advies van
dien deskundige moet volgen.
Spr. wilde er dit nog bij voegen dat deze kwestie niet
van zoo geringe beteekenis isomdatzooals reeds door
andere sprekers is gezegd, wijzigingen in dit plan alligt meer
dere kosten mede brengen.
Zoo ook hier. De hoofdhuis van den toren naar de stad
moet van een groot kaliber zijn, berekend naar het
grootste waterverbruik op een gegeven oogenblik; docli dat is
niet het geval met de aanvoerbuis van de prise d' eau naar
den toren. Komt de toren dus op grooter afstand van de
stad te staandan zal dat in twee opzigten een belangrijk
([e hosten èn in de drukking van
is hij tegen het plaatsen van den
footer afstanddan de concessionarissen hebben
verschil opleverenen in
het water. Om die reden
toren op
gevraagd.
van
De heer Beucker Andreae had hetzelfde bezwaar als de lieer
Eijsinga, en het doet hem genoegen dat hij diens motie
heeft ondersteundwant tengevolge daarvan is de Raad en
dus ook spr. in kennis gesteld met de zooeven door den heer
Reeling Brouwer gegeven inlichtingendoor hem ontvangen
van den ingenieur der waterleiding, inlichtingen die hij niet
gevonden had bij de correspondentie door burgemeester en
wethouders in dezen overgelegd.
Spr. moet echter erkennen dat tengevolge dier inlichtingen
zijne opinie wel eenigzins is gewijzigd, want het is hem nu
gebleken dat op hoe korter afstand de watertoren wordt ge
sticht hoe beter dat zal zijn voor de waterverbruikers. Van
de heden te voeren discussion zal hij 't echter afhankelijk maken
of hij voor de voorgestelde plaats zal stemmen of voor eene
andere. Hij moet evenwel zeggen dat hij meer op heeft met
eene plaatsing van den toren op het terrein behoorende bij de
Klaiulerijwel zal dat met eenige geldelijke opoffering ge
paard gaandoch dat zal niet zulk groot gewigt in de schaal
leggen want vergelijkt men de beide plaatsendan moet men
erkennen dat de toren op het terrein van de Klanderij beter
zal geplaatst zijndan op de voorgestelde plaatsomdat hij
daar voor ieder, die op dat punt de stad uitkomt, het uitzigt
benemen zal.
De Voorzitter herinnert den leden er aandat op het
oogenblik niet het voorstel van burgemeester en wethouders
doch wel de motie tot uitstel der behandeling door den heer
van Eijsinga ingediend, aan de orde is. Hij verzoekt de
vergadering zich vooreerst daarbij te bepalen.
De heer van Eijsinga wenscht naar aanleiding van de mede-
deelingen van den heer Brouwer nog een enkel woord te zeg
gen. De brief van den ingenieur was hem bekend, daar in
overleg met hem aan dien deskundige de vragen waren
gedaan. Hij is nu na dat antwoord wel aan het wankelen
gebragt, en moet toegeven dat de finantieele bezwaren misschien
wel zoo groot kunnen zijndat de toren niet op grooter af
stand zal kunnen worden gebouwd.
Maar Spr. moet er toch op wijzen dat de ingenieur zijnen
brief begint met te zeggen dat hem de tijd ontbreekt om uit
voerig op de hem gedane vragen te antwoorden. Die briefis
op den 25 Januarij gedateerd en is een antwoord op een
schrijven van den heer Brouwer van den 23 Januarij. Spr.
mag dus met regt vermoeden dat dit antwoord niet grondig
isdat de ingenieur geene gelegenheid heeft gehad om liet
verschil in kosten enz. naauwkeurig te onderzoeken.
Hij bedoelde dus met zijne motie om van den ingenieur
bepaald af te vragen of een toren op grooteren afstand te
plaatsen practisch onmogelijk is en zoo ja de redenen waarom.
Spr. heeft ook nog de concessievoorwaarden nagegaandoch
geen reden gevonden, waarom art. 9 der voorwaarden zoude
moeten worden gewijzigdindien de toren buiten de gemeente
werd geplaatst.
Spr. blijft dus persisteren bij zijne motie tot uitstel der
behandeling, overtuigd zijnde dat de ingenieur geen tijd en gele
genheid heeft gehad om een uitvoerig en grondig onderzoek
te doen naar de al of niet bestaande practische bezwaren tegen een
grooteren afstand van den toren.
De heer Troelstra verklaart zich tegen de motie van den
heer van Eijsinga. Uit de brieven van den heer Brouwer blijkt,
dat de concessionarissen den toren zoo digt mogelijk bij het
centrum van de stad wenschen te zien geplaatst. Nu ligt 'i
in den aard der zaak dat de concessionarissen op de bij de
ontwerp-voorwaarden overgelegde oorspronkelijke teekening den
bekenden driehoek daarvoor hebben aangewezen. Maar spr. moet
doen opmerken dat uit de brieven der concessionarissen van Oc
tober en December van het vorige jaar, welke bij het voor
stel zijn overlegd, genoeg blijkt dat zij van de onderstelling
zijn uitgegaandat de raad die plaats in het belang der ge-
meente als minder geschikt kan achten en aan een ander ter
rein de voorkeur zou kunnen geven.
Spr. nu wil ook een ander terrein. Tegen de voorgestelde
plaats is hij uit een oogpunt van welstand, en daarom
heeft hij in de vorige vergadering een gedeelte aan de Sneeker-
kadedat voor aardberging dientgenoemd. Dit is het
eigendom der gemeente.
Indien de toren bijv. aan het eind van de Schrans zal
worden geplaatstdan zal daartoe een plek grond moeten
worden aangekochten zal toch het bezwaar van de conces
sionarissen blijven bestaan omdat de toren dan verder van
het centrum der stad verwijderd zal zijn, dan zij wenschen.
Het verschil tusschen den afstand van de voorgestelde plaats
en het einde der Schrans en van die plaats tot de Sneeker-
kade zal misschien een of twee minuten gaans beloopenzoo
dat de heer van Eijsinga uit dit oogpunt zeker wel met spr's.
denkbeeld zou kunnen medegaan.
En nu die afstand zelve. In de verschillende brieven is
gewezen op Amsterdammaar men kan tochzegt spr.
Leeuwarden niet vergelijken met eene stad die misschien dertig
maal grooter is. Wanneer dus de toren op de Sneekerkade
werd gebouwddan zou hij in vergelijking met Amsterdam
wanneer de toren aldaar in het midden van de stad ware geplaatst,
hier nog kunnen worden beschouwdals meer dan midden
in de stad te zijnomdat de afstanden in Amsterdam van
het middelpunt naar de uiteinden veel grooter is dan de af
stand van de Sneekerkade naar het tegenovergesteld uiterste
gedeelte der stad.
bij de Sneekerkade als plaats wordt
e drukking wel iets minder zijn, al-
wenden kracht zal grooter dienen te zijn
W;
anneer
het terrein
aangewezendan zal d
thans de aan te
doch dat kan niet wel aangemerkt worden als een afdoend
bezwaar tegen die plaats. Spr. zal op de door hem ontwik
kelde gronden stemmen tegen de motie van den heer van Eijsinga.
De heer van Harinxma Ihoe Slooten gelooft datvóór tot
stemming wordt overgegaan, de heer van Eijsinga wel zal
doen met nader te omschrijvenhoe uitvoerig hij het ant
woord van den ingenieur wilde hebben, want die geachte spreker
heeft eerst afgedongen op de blijkbare uitvoerigheid en grondig
heid van het onderzoek door dezen, daarna op de uitvoerigheid van
het antwoord. Spr. vindt dat antwoord wel kort, doch duidelijk
en bondiger zouden wel meer vellen papier beschreven kun
nen zijndoch het antwoord zou daarom niet duidelijker zijn
geweest. Het doet spr. genoegen dat de heer Brouwer nader
inlichtingen heeft gevraagdmaar hij betwijfelt 't of in een
uitvoeriger antwoordzooals de heer van Eijsinga wenscht
meer inlichtingen zouden kunnen worden gegeven. Het be
treft hier eene technische aangelegenheidwanneer daar om
trent verschil bestaatmoet de Raad zich er niet te diep in
begeven, want juist op een terrein, waar de Raad niet in
staat is een oordeel te vellenmoet men daarin uiterst voor-
zigtig zijn en zich maar liever verlaten op het oordeel van
deskundigen.
Dit zal spr. doen stemmen tegen de motie van den heer
van Eijsinga, doch niet op de motieven door den heer Troel
stra aangevoerd. Deze heeft de aandacht gevestigd op het
terrein bij de Sneekerkade en trachten te betoogendat de
toren daar meer dan midden in de stad zoude staan. Dit
punt is nu niet aan de ordemaar anders zou spr. wil
len vragen wat dat beteekent. Hem komt daarbij in den zin
Versla" der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 26 Januarij 1886.
11
het bekende raadsel van den haas en het bosch. Hij kan
zich niet voorstellen wat het is: meer dan midden in de stad.
Dc Voorzitter wijst er opdat behalve de reeds in het mid
den gebragte bezwaren nog de moeijelijkheid bestaat, dat
men niet in het bezit is van eenig terrein buiten de stad en
dat men bezwaarlijk terrein zou kunnen vindenalthans
niet zonder belangrijk tijdverlies. En dat zou voorzeker niet
in het belang van de concessionarissen zijndie er prijs op
stellen om spoedig met de plaats bekend te wordenomdat
daarop de verdere afwerking en voltooijing van hun tech
nisch ontwerp wachtende is.
De heer van Eijsinga geeft nognaar aanleiding van liet
"ezegde van den heer van Harinxma, dat deze het antwoord
van den ingenieur kort en bondig vin.lt, te kennen dat hem
dat antwoord te kort en te bondig voorkomtmet een enkele
pennestreek wordt geconstateerd dat de plaatsing van don toren
op grooteren afstand onmogelijk is. Die brief is zooals hij
straks reeds zeideeen antwoord op een schrijven van 23
Januarij. Iloe is 't dan mogelijkvraagt spr.om in zoo
korten tijd alles naauwkeurig te berekenenhet verlies in
drukkingde meerdere kosten voor hoofdbuizen enz. Spr.
zal geen wantrouwen uiten in de juistheid van het antwoord,
maar houdt het meer voor eene ramingals wel voor het re
sultaat van een grondig onderzoek. Hij zal daarom zijne mo
tie blijven handhaven.
De Voorzitter heeft wel gezegd dat het moeijelijk zal zijn,
om eenig terrein te krijgen. Spr. is het niet daarmede eens.
Wanneer het werkelijk blijkt dat tegen eene plaats op groote
ren afstand geen practisch bezwaar bestaatdan kan 't ook
geen bezwaar zijn, om voor een bedrag van ongeveer f500
een stuk grond te koopen. En wat ten slotte het tijdverlies
betrefter zijn nu reeds zoo vele maanden voorbijgegaan
dat nog een paar weken wachtens geen bezwaar kan opleveren.
De motie van den heer van Eijsinga wordt nu in stem
ming gebragt, en verworpen met 14 tegen 5 stemmen. Vóór
stemden de heeren Minneina BumaPlantengav. Eijsinga,
Kuipers en Menalda.
Nu worden de beraadslagingen over het voorstel van burge
meester en wethouders weder geopend.
De heer de la Faille erkent wel dat tegen dat voorstel
eenig bezwaar ten opzigte van den welstand kan worden aan
gevoerddoch acht het beter om geene bezwaren te opperen
waarvan de meeste der leden de portee niet kennen, en maar ver
trouwen te stellen op de concessionarissen en hunnen ingenieur,
wier adviezen wel op goede gronden zullen steunen.
Hij kan zich niet vereenigeu met het denkbeeld door den
lieer Troelstra in de vorige vergadering en ook heden weder
te berde gebragt. Deze wil nl. den toren plaatsen op het
terrein bij de Sneekerkade. Spr. zou het zeer betreuren, wan
neer dat op deze wijze werd in beslag genomen. Hij gelooft
dat het, als grenzende aan de veemarkt, de spoorwegterreinen
en het water, voorbestemd is voor eene inrigting die hij hoopt
dat met ter tijd in het leven zal worden geroepen en waarop
de vooruitzigten gunstiger zijn dan vroeger. Voor dat doel
zou het zelfs wenschelijk zijn dat het terrein grooter ware
althans van het bestaande kan niets worden gemist.
Dat nu èn de ingenieur dat terrein minder doelmatig oor
deelt èn spr. het onverdeeld wenscht te behouden zijn voor
hem voldoende argumenten 0111 hem te doen stemmen tegen
den bouw van den toren op die plaats en voor het voorstel
vuu burgemeester en wethouders.
De heer van der Scheer acht het bezwaar, dat hij in de
vorige vergadering heeft aangevoerd tegen de plaatsing van
den toren in de nabijheid van het aschland en de stroocartou-
fabriekthans opgelostniet alleen door de officiecle missive
van de concessionarissen aan burgemeester en wethouders, maar
ook door een particulier schrijven aan sprekerin antwoord
op een daartoe gedane vraag. 4 ooral na kennisneming van
de ingezondeu teekening heeft z.i. de voorgestelde plaats geen
bezwaaralthans voor liet oogenblik niet. Maar 't zou kun
nen gebeuren, dat de toren later daar ter plaatse een wsta in
den weg" zou worden, als bijv. liet terrein van de Klanderij
of van den heer de Boer als bouwterreinen werden verkocht.
De aanwezigheid van den toren aldaar zal dan zeker voor liet
doen bewonen der te bouwen huizen een hinderpaal zijn.
De concessionarissen hebben geen bezwaar tegen de plaatsing
van den toren op het terrein bij de Klanderij. Daar zal hij nu
noch ooit iemand in den weg staan. Spr. stelt daarom voor
om den toren te bouwen op het terrein behoorende bij de
Klanderijop eene plekwelke door burgemeester en wethou
ders, in overleg met de concessionarissen en den directeur der
gemeentewerkendaartoe de meest geschikte wordt geacht.
De Voorzitter beschouwt dit voorstel als een amendement
op dat van burgemeester en wethoudersdaar slechts de
laatste woorden dier conclusie zullen behoeven te worden ge
wijzigd.
Dit amendement wordt voldoende ondersteund en in
behandeling genomen.
De heer van Sloterdijck heeft het woord gevraagd, minder
om over dit amendement te spreken als wel om naar aanlei
ding van het voorstel van burgemeester en wethouders eene
vraag te doen. Spr. heeft nog wel eenig bezwaar tegen de
bedoelde plaats, maar hij zal daarover heen stappenindien
hij van burgemeester en wethouders of van een der leden van
den raad, indien deze daartoe genegen zijn, een antwoord
bekomt op (1e vraagof het voor de gemeente van belang is
dat de toren digt bij het centrum der stad wordt gebouwd.
Hij heeft straks het antwoord op die vraag van den ingenieur
van concessionarissen vernomen. Uit antwoord is zeker van
beteekenis in zoover het de vraag beslist, wat liet belang dei
concessionarissen is. Bij (1e bezwaren tegen den verren afstand
is alleen gewezen op do finantieele bezwaren voor dezen. Juist
met het oog daarop is zeker de motie van den heer van
Eijsinga verworpen, omdat men begreep dat bij eene hernieuwde
vraag aan de concessionarissen geen ander antwoord zou nor-
den ontvangen.
Nu vraagt spr. of het werkelijk voor liet gebruik Van de
waterleiding wenschelijk ja noo lz.ikelijk is dat de toren digt
bij het centrum worde opgcrigt. Hij wordt te meer tot liet
doen van die vraag geleid door de omstandigheid, dat in
andere plaatsen de watertorens op groote afstanden verwijderd
staan. Om niet te spreken van die te Amsterdam, waarvan
hij de plaats niet juist kent, gewaagt spr. van den toren der
waterleiding te 's Gravenhage, nabij Sclieveilingen en van die
te Groningendie op een afstand van 15 minuten van de
stad staat. Dit laatste is z.i. een sterk sprekend voorbeeld
omdat tijdens den bouw daarvan die gemeente in het bezit
was van de geslechte vestingwallen en de toren des ondanks
toch zoover buiten de stad werd gebouwd. Is 't noodig dat
watertorens zoo digt bij het centrum der plaats van gebruik
worden opgengtwaarom is dat dan niet in andere plaat sen
geobserveerd, ook waar men 't in zijne magt had.
De Voorzit'er zal trachten die vraag zooveel mogelijk te
beantwoorden en wijst er op dat in de concessievooiaaiden
welke door den raad zijn vastgesteld, de hoogte van den toren
is bepaald op 30 meter. Nu hangt de drukking van het water
in de buizenleiding at van de hoogte van het reservoir in
verband met den afstand. Hoe liooger het reservoir en hoe
meer dit geplaatst is in het centrum hoe beter drukking ei
verkregen wordt.
Wil men 011 den toren op grooter afstand plaatsen, dan zou
om dezelfde drukking te behouden die toren hooger gebouwd
moeten worden. De concessionarissen behoeven evenwel niet
hooger te bouwen dan 30 meter. ergroot men dus den af
stand, dan wordt de drukking minder. Daaruit volgt dat het
in het belang van de verbruikers en dus in het belang der
gemeente is, 0111 den toren niet te ver buiten de stad te plaatsen.
De heer van Sloterdijck meent uit de woorden van den
Voorzitter te mogen constateren, dat toen de raad de concessie
voorwaarden vaststelde, hij ingewikkeld te kennen gaf, dat de
toren op niet grooter afstand zou worden opgerigt en dat de
concessionarissen daardoor als 't ware een verkregen regt zouden
hebben op de onderwerpelijke plaats.
De Voorzitter wijst er nog op dat het ook als een ver
kregen regt kan worden beschouwd, dat de Raad niet alleen