70
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 10 Augnsus 1880.
en 28 ten kadaster bekend gemeente Leeuwarden in sectie
C nos. 919, 920, 921 en 922, zulks tegen twintigmaal het
jaarlijksch zuiver bedrag der grondpacht ad ƒ2.52 of ƒ59.40
in eensonder voorwaardedat de adressante de kosten der
acte van afkoop ten haren laste neme.
De heer Troelstra deelt mede, dat hem, nadat hij tot het
doen van dit voorstel heeft medegewerktin de gedachte is
gekomen, dat in den laatsten tijd de rentestandaard is veran
derd. 't Is zijne bedoeling niet om een voorstel in anderen
geest te doen doch alleen daarop te wijzen en te doen uit
komen, dat hij deze beschikking niet als een precedent wenscht
te beschouwen om op latere mogelijke aanvragen van welligt
meerdere beteekenis denzelfden maatstaf voor afkoop toe te passen.
De Voorzitter verwijst den vorigen spreker naar artt. 798
en 799 Burgerlijk Wetboekwelke handelen over afkoop
yan grondrenten enz. en in welk laatste artikel wordt
bepaald, dat bij eene grondrente in geld de schuldpligtige bij
afkoop kan volstaan met de betaling van het twintigvoudig
bedrag derzelve. Het voorstel tot afkoop naar de twintigste
penning is dus gedaan in verband met het aangehaald wetsartikel.
Hierop wordt het voorstel zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
De heer Menalda onthoudt zich van medewerking.
4. Nadere behandeling van het voorstel van burgemeester en
wethouders tot overneming in eigendom voor de gemeente van
een gedeelte voetpad op het Noordvliet.
De Voorzitter deelt mede dat naar aanleiding van de in de
vorige vergadering gevoerde discussiën thans bij het voorstel
zijn overgelegd onderscheidene stukken, welke de leden op de
hoogte van den feitelijken toestand daar ter plaatse konden
brengeno. a. de koopacte van den tegenwoordigen eigenaar
van den grond en een nader schrijven van burgemeester en
wethouders, waarin deze trachten de bezwaren, door den heer
Minnema Buma in de vorige vergadering geopperd, te weer
leggen en waaruit blijkt dat de eigenaar P. Plukkel is over
leden doch zijne erfgenamen bereid zijn de afspraak gestand
te doen.
De conclusie van het voorstel moet dus thans luiden
behoudens goedkeuring van heeren gedeputeerde staten van
dc erven P. Plukkel in eigendom over te uemen het voetpad
gelegen vóór de hun behoorende woning plaatselijk gekwoteerd
Noordvliet no. 421, ten kadaster bekend gemeente Leeuwarden
sectie G no. 3860, tot eene oppervlakte van 10.4 centiares
tegen eene koopsom van ƒ1.en onder voorwaarde dat het
onderhoud van dat gedeelte voetpad voortaan kome ten laste
van de gemeente.
De heer Minnema Buma verklaart, dat hij, zelfs na inzage
te hebben genomen van de nader ter visie gelegde en aange
vulde stukkenniet tot de overtuiging is gekomendat alles
in het reine is. Want wat is er geschied. In 1833toen
het kadaster is ingevoerd en meu natuurlijk van den histori-
schen en localen toestand beter op de hoogte was dan thans,
is de hier bedoelde weg ten kadaster als publieke weg te boek
gesteld. Toen in 1848 het tigchelwerk aan het Noordvliet
en aangrenzende perceelen zouden worden verkocht, hebben de
eigenaren getracht den daarlangs gelegen weg op hunnen naam
te doen overschrijven. De burgemeester heeft toen op een
verzoek dier eigenaren om medewerking van het gemeentebe
stuur berigt dat er bezwaar bestond om aan dat verzoek te
voldoen. Bij acte van 12 Januarij 1849 heeft de publieke
verkoop plaats gehad en is die strook grond in het kadaster
opgenomen op naam van den heer N. J. Dirks, zonder dat
is geblekenin hoever het gemeentebestuur daarin partij of
gehoord is geweest. De overschrijving had echter plaats met
de vermelding //dat de betrekkelijke strook grond oorspron
kelijk tot den publieken weg heeft behoord." Later, toen
een gedeelte van den grond aan P. Plukkel in eigendom is
overgegaan, is deze kwestie in de koopacte in het midden ge
laten. Spr. leest o. a. daarin, dat de kooper niet instaat voor
de eventueele aanspraken van het gemeentebestuur of van an
deren op bedoelden grondover welken de kooperszoolang
hun bezit duurtin alle gevallen zullen moeten dulden een
algemeen krui- en gangpad. Hieruit blijkt dus, dat de kooper
niet ten volle overtuigd was van zijn goed regt.
Dit regt baseert zich alleen op de verkoop-conditiën en op
te laatste te naamstelling in het kadaster. Hoe het daarop
den name van de eigenaars van de aangrenzende perceelen is
gekomen blijkt uit niets. De gemeente is daarin niet partij
geweest. Het betreft hier eene zaak van vérstrekkende gevol
gen want besluit men volgens het voorsteldan erkent men
daardoor dat de grond waarover het voetpad loopt eigendom
is van Plukkel en wenscht men later den weg langs het "Vliet
tot aan en over de Poppebrug als rijweg aan te leggendan
zal men voor moeijelijkheden met de naastlegers komen te
staan. Spr. wil niet beweren dat die personen geen regt op
den gr ond hebben, doch het is hem niet overtuigend bewezen.
En daar men, als twijfel over eene zaak bestaat het //bij twij
fel onthoud u" in praktijk brengt, daar acht hij het béter,
dat een besluit in dezen worde verschovente meer, daar de
zaak volstrekt geen haast heeft. De vroegere archivarisde
heer Eekhoff, heeft zich alle moeite gegeven, om meer licht
in deze zaak te geven er ontbreekt echter een groote schakel
in de resultaten van zijn onderzoek, en waar het bekend is
dat genoemde ambtenaar bij het doen van nasporingen veel
konde vinden, zoo komt spr. tot de overtuiging, dat er in het
gemeente-archief niets meer over deze zaak te vinden was.
Spr. zou deze aangelegenheid wel villen onderwerpen aan
een regtskundig onderzoek. Het kadaster toch geeft geen be
wijs en welk bewijs is verder gelegen in een contract tusschen
derden, waarbij de gemeente geen partij is geweest en waarin
gezegd wordt dat het tigchelwerk het "Vliet tot naastleger
heeft. Het tigchelwerk bestaat eigenlijk uit vier gedeelten
de gebouwen, de steen- en tigchelplaats, de weg en de opslag
plaats van de klei. Men was vroeger niet altijd even duide
lijk in de omschrijving van te veilen perceelen, en waar sprake
was van het V liet als naastlegerdan zoude zeer goed de
mogelijkheid kunnen bestaan dat hiermede bedoeld werd, dat
de opslagplaats van klei grensde aan het vaarwater het "Vliet,
in 't midden latende de omstandigheiddat steenplaats en
opslagplaats werden gescheiden door den publieken Weg. Het
is in ieder geval niet duidelijk dat deze grond eigendom is
van de eigenaren der aanliggende perceelen. Het tegendeel
wil spr. ook niet bewerenzooals hij reeds zeidemaar er is
naar zijne meening geen licht genoeg over de zaak verspreid.
Hij ziet er bezwaar in om zich te binden voor later. Er komt
nog bij, dat de gemeente niet alleen het gedeelte grond, maar
ook de bij de woning behoorende bleek zoude moeten over
nemen, wil zij op den duur eenig nut van dezen aankoop hebben.
De Voorzitter ziet volsirekt niet in waartoe een nader on
derzoek zou dienen of welk nut daarvan te wachten zou wezen.
De heer Buma heeft zelf erkend dat de vroegere archivaris de
heer Eekhoff veel kon vinden en dus wel alle stukken aan
het licht zal hebben gebragt, die betrekking hebben op deze
zaak. De geachte spr. verwacht dus van een nader onderzoek
geen nieuwe bescheiden, maar wel een regtskundig advies ten
opzigte van de waarde der voorhanden stukken. Daaraan is
evenwel geen behoefte. Als men zooals hier alles bezit wat
over de zaak licht kan verspreiden, dan is het niet moeijelijk
een oordeel over het eigendomsregt van den grond te vestigen.
Bij spr. bestaat over dat eigendomsregt volstrekt geen twijfel.
De grond vóór de woning van de erven Plukkel behoort hen
tot aan de vaart, doch is bezwaard met een openbaar voetpad.
Dat wordt door alle partijen erkend. Door de voorgestelde
schenking of aankoop wordt nu de gemeente ook eigenares
van den grond waarover het voetpad loopt. Het is met deze
grond evenzoo gelegen als met den grond voor het tigchelwerk.
Het huisje van de erven Plukkel behoorde vroeger aan den
zelfden eigenaar als het tigchelwerk.
De omstandigheden zijn voor beide eigendommen dezelfde.
En nu blijkt uit debij de stukken overgelegden koopbrief
van 1785 dat de eigendom van het tigchelwerk liep tot aan
het vaarwater //liet Vliet", doch bezwaard was met een alge
meen gang-, voet- en kerkpad. Zoo is het met de meeste
erven aan die zijde van het Vliet voorbij het Oranjewaltje.
Van ouds zijn de huizen aldaar op eigen grond gesticht op
een deel van het weiland en hebben de bewoners in het alge
meen en in hun eigen belang een voetpad gemaakt dat in
den loop der tijden een openbaar voetpad geworden isdoch
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 10 Augustus 1886.
71
dat door belanghebbenden steeds werd onderhouden. Uit niets
blijkt de regtstreeksche tusschenkomst van het gemeentebestuur.
Veel minder nog dat de gemeente aldaar eenig eigendomsregt
op den grond zoude kunnen doen gelden.
Een nader onderzoek zal geen ander resultaat kunnen ople
veren. De omstandigheid dat vroeger gedurende een korten
tijd de grond vóór het tigchelwerk bij het kadaster stond op
naam van de gemeente doet hier niets ter, zake. Die te
naamstelling is volstrekt geen bewijs van eigendom, maar bo
vendien staat op dit oogenblik de grond waarover het voetpad
loopt, niet ten name van de gemeente. De eigenaar heeft
indertijd getracht de begane fout te doen herstellen door een
acte van rectificatie, doch de burgemeester was daartoe niet
bereid en verklaarde zich onbevoegd. Later is evenwel zonder
zoodanige acte de grond weder bij het kadaster op naam van
den eigenaar gesteld. Bij de openbare verkoop is daartegen
van wege de gemeente niet geprotesteerd.
De eigenaar onderhoudt de walbeschoeijing en het voetpad
en erkent dit laatste als zijne verpligting. in het tegenover
gestelde geval zou de gemeente met het oog op het verkeer
in groote moeijelijkheden kunnen geraken. Spr. acht het
daarom raadzaam de gelegenheid niet te laten voorbijgaan om
zonder kosten een gadesite van den grond ineigendomte erlangen
De heer Minnema Buma komt nog met een enkel woord
terug op de correspondentie indertijd over de rectificatie ge
voerd tusschen den heer Dirks en den burgemeester. Burge
meester en wethouders hebben toen niet gezegddat zij niet
bevoegd waren om mede te werken tot eene andere op naam
stelling van dien grondmaar de burgemeester schreef aan
den heer Dirks, die zich op het koopcontract beriep, dat eene
bloote aanduiding van naastlegers in een koopcontract tusschen
derden, de gemeente zonder daarin partij geweest te zijn niet
konde verpligtenzoodat hij zonder nadere en meer afdoende
ben ijzen, dat de bedoelde strook grond aan de eigenaren vau
het tigchelwerk behoort, bezwaar moest maken tot de gevraagde
rectificatie mede te werken.
Dit is in 1848 geschreven, toen burgemeester en wethou
ders beter dan thans op de hoogte van den historischen leite-
lijken toestand waren. Dat vroeger, in 1833, de grond als
publieke weg ten kadaster bekend was, is voor spr. een groot
argument ten gunste van zijne meening. Nu staat het wel
ten kadaster anders vermeld doch dat kan alligt het gevolg
zijn van het subjectief gevoelen van den ambtenaar, in 1849
met het inschrijven der koopacte belast geweest en den tegen
woordige tenaamstelling is, bij beter bewijs, voor rectificatie
niet onvatbaar. Hij herhaalt 't dat hij het eigendomsregt
niet ontkent, maar liet is hem niet duidelijk en onwederleg-
baar aangetoond.
De Voorzitter moet doen opmerken dat hij niet heeft gezegd,
dat het eigendomsregt zich baseert op het kadaster. Hij heelt
juist het tegendeel beweerd. De eigendom van den grond
waarvan thans sprake iswordt bewezen door het voortdu
rend ongestoord bezit en omdat bij publieken aankoop geen
protest van gemeentewege daartegen is aangeteekend. Of het
vroeger ten name van de gemeente heeft gestaandoet hier
niets ter zake. Ware dat nu nog het geval, dan zouden er
misschien eemge bedenkingen tegen dezen aankoop kunnen
rijzen. Ilet, staat evenwel ten name van particulieren, die
slechts een bezwaar van krui- en voetpad moeten dulden.
Spr. stelt nu voor om de beraadslagingen te sluiten en het
voorstel aan stemming te onderwerpen.
De heer van Sloterdijck had gemeend uit de woorden van
den heer Buma te mogen opmakendat deze wenschte voor
te stellen de zaak te stellen in handen van eene commissie
die haar nader zoude kunnen onderzoeken en welligt meer
licht er over verspreiden. Is dat zoo, dan diende dit voorstel
eerst in behandeling te worden genomen.
De heer Minnema Buma erkent, dat dit zijne bedoeling was
geweestdaar de zaak toch geene haast heeft en een nader
onderzoek zooals de heer van Sloterdijck aanmerkte, welligt
meer licht zal geven. Spr. doet alzoo daartoe het voorstel.
Dit wordt voldoende ondersteund en in behandeling genomen.
De heer van Sloterdijck wenscht mede te deelen om welk
motief hij dat voorstel heeft ondersteund, om daardoor tevens
te doen uitkomenwaarom hij tegen het voorstel van burge
meester en wethouders zal stemmeu. Zijn bezwaar hiertegen
is van eenigzins vormelijken aard; hij viudt n.l. de redactie van de
conclusie tot overname van een voetpad niet gelukkigwant
waar er nu een verschil over het eigendomsregt bestaat, gaat
het niet aan om het servituut, het regt van voetpad over te
nemen. Wat er ook van den eigendom zijdit is toch wel
geblekendat op dien grond een regt van voetpad hetzij
publiek hetzij privaat rust en daarom is 't niet noodig om
dat regt te koopen. Dat is niet de bedoeling, maar wel de
overname van een vast, onroerend goed. Daar nu de conclusie
niet gemakkelijk zal zijn te veranderenkan hij medegaan
met het denkbeeld, om deze zaak door eene commissie nader
te doen onderzoekenomdat deze dan in haar uit te brengen rap
port misschien tot eene beter geformuleerde conclusie zal
kunnen komen.
De heer Troelstra had niet het voornemen om zich in deze
zaak te mengendaar hij geen gelegenheid heeft gehad om
nader alle stukken na te lezen en de voorzitter op zich had
genomen de zaak verder toe te lichten. Maar nu de heer van
Sloterdijck het doet voorkomenalsof er eeuige kwestie zoude
zijn van verkoop van een voetpad dan wel van het regt van
voetpadmoet spr. daartegen opkomen. Het voorstel in ver
band met de gegeven toelichting, laat geen twijfel omtrent
de bedoeling over. Er wordt duidelijk genoeg voorgesteld
het voetpadgelegen vóór de woning Noordvliet no. 421 ter
grootte van 10.4 centiares, aan te koopen. Wijl ook de
oppervlakte van het over te nemen voetpad wordt opgegeven,
kan toch kwalijk beweerd worden dat er sprake zou zijn van
overname van een regt van voetpad. Spr. laat overigens ieders
gevoelen over een nader onderzoek in zijn waardemaar hij
verwacht daarvan geen meerder licht.
De Voorzitter moet er ook nog op wijzendat na aauue-
ming van dit voorstel eene notariële acte zal worden gepas
seerd waarin het over te dragen object duidelijk wordt om
schreven en dat daarbij geen sprake kan zijn van een regt
van voetpad, doch van een voetpad als onroerend eigendom.
Spr. ziet evenmin het nut in van een uitstel der belissing,
integendeelhij lieeft daartegen bezwaaromdat de kans dan
bestaatdat de erfgenamen van P. Plukkel zich terug trek
ken en de overname later misschien met meer kosten zal ge
paard gaan. Hij geeft dus in overweging om liet voorstel
aan te nemen.
De beraadslagingen worden nu gesloten.
Het voorstel van den heer Minnema Buma wordt nu ih
stemming gebragt en verworpen met 6 tegen 5 stemmen.
Vóór stemden de heeren MeijerOosterhoffvan der Scheel,
van Sloterdijck en Minnema Buma.
Het voorstel van burgemeester en wethouders daarop in
stemming gebragt, wordt aangenomen met 6 tegen 5 stemmen
die van de heeren Meijer, Oosterhoff, van der Scheer, van
Sloterdijck en Minnema Buma.
5. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanlei
ding van een adres van het hoofdbestuur der Friesche Maat
schappij van landbouw betreffende het oprigten eencr zuivel-
school in deze provincie.
Burgemeester en wethouders stellen daarbij voor aan het
hoofdbestuur der Priesche Maatschappij van landbouw te be-
rigten, dat het gemeentebestuur genegen is voor het stichten
en instandhouden eener zuivelschool in deze provincie, ge
durende vijf jaren eene subsidie toe te kennen en het bedrag
van die subsidie vast tc stellen op ƒ100 'sjaars.
De heer Plantenga heeft eenig bezwaar tegen dit voorstel,
niet omdat het eene finantiele opoffering tengevolge zal heb
ben want deze is al zeer geringmaar uit een principieel
oogpunt. Naar zijne meening ligt 't niet op den weg der
gemeente, om vakonderwijs te begunstigen. Behalve dat er
andere vakken zijn, die evenveel aanspraak op ondersteuning
zouden hebbenis het standpunt van de gemeente niet dat