81 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 24 Augustus 1886. spr. niet gegrond vooromdat althans in de eerste jaren wel geene vermeerdering van het getal scholen zal blijken noodig te zijn. Daarom zou dit getal voorhands zonder bezwaar kunnen worden gefixeerd. Blijkt na verloop van tijd eeue vermeerdering noodig te zijn, dan zou door eene kleine wijziging van het artikel in de zaak kunnen worden voorzien. In tal van gemeenten is zelfs in de verordening op het lager onderwijs een dergelijk fixuin bepaaldzonder dat dit tot bezwaar bij hooger gezag heeft ondervonden. Gelijk spr. intusschen aanving te zeggen, de commissie heeft geen overwegend bezwaar tegen het amendement van den heer Andrea*. Den heer Troelstra bevreemdt het eenigzinsvan een man zoo scherpzinnig als de heer Duparcte moeten hooren dat artikel 2 verband houdt met artikel 24 en daarom eene na dere omschrijving hier niet noodig zou zijn. Artikel 24 is eene overgangsbepalingen overgangsbepalingen bevatten ge woonlijk tijdelijke afwijkingen van den gestelden regel. Zoo is dan ook bij art. 24 n.l. bepaalddat bij het in wer king treden der nieuwe verordening worden gebragt tot de bewaarscholen der eerste klasse de tegenwoordige zesde be- waarsehooltweede klasse de tegenwoordige eerstetweede en derde bewaarschoolen derde klasse de tegenwoordige vierde en vijfde bewaarschool. Wanneer nu dus na verloop van tijd blijkt dat eene verandering in het schoolgeld noodzakelijk is dan rijst natuurlijk de vraag, tot welke klasse behoort zij nu want nergens vindt men eene omschrijving der klassen zelve. Als er geen sprake van klassen ware gew;eest, zou spr. op geene klassificatie hebben aangedrongen, want hij ziet het bij zonder nut daarvan niet in, daar de omvang van het onderwijs op alle scholen dezelfde is. Maar nu de commissie eenmaal zoodanige verdeeling heeft voorgesteldmoet haar voorstel noodwendig worden aangevuld. Dus aanvulling in elk geval, maar hij herhaalt dat eene verdeeling in twee klassennaar gelang er al dan niet schoolgeld wordt gehevenhem in elk geval voldoende voorkomt. Dat is spr's meeniug en daar hij niet door het antwoord van den heer Duparc overtuigd is van dwaling, stelt hij als amendement voor om art. 2 aldus te lezen: //Het getal scholen is van de eerste klasse vier. tweede twee. Zij worden genummerd te beginnen met no. 1 Tot de eerste klasse behooren de scholen, waarvoor schoolgeld wordt gevorderd; tot de tweede klasse die waar het ouderwijs kosteloos wordt gegeven." Dit amendement wordt voldoende ondersteund en in behan del iug genomen. De heer van Harinxma thoe Slooten zou den lieer Troelstra, die dit amendement heeft voorgesteld en zich op de verorde ning op het lager onderwijs beroept, er aan willen herinneren, dat bij het lager onderwijswaar men voor de klassen eene andere limite heeft, de 2e klasse is verdeeld in tweede klasse a eu h. Dit zal dan ook hij deze verordening moeten geschie den. Spr. geeft 't toedat de opmerking juist isdat het verschil tusschen de bewaarscholen niet in den omvang van het onderw ijs, dat op alle scholen hetzelfde is, gelegen is, maar in het schoolgeld, en dan is eene andere onderscheiding dan naar drie klassen niet mogelijk. Wel is iets te zeggen voor het laatste gedeelte van het amendementen daartegen heeft spr. geen bezwaar, doch hij acht het toch niet bepaald nood zakelijk omdat die onderscheiding toch in het besluit tot heffing van het schoolgeld kan worden gemaakt. De heer Troelstra kan de zienswijze van den geachteu vo rigen spreker niet deelen. Het, schoolgeld kan voor de twee soorten scholen in één heffiugsbesluit bepaald worden en in verband daarmede acht hij bij de door hem voorgestel Ie redactie de toepassing niet moeijelijk. Men zou evenals in dit artikel de nummeringte beginnen met no. 1 ook in het heffiugs besluit kunnen volgen en voor elk nummer het schoolgeld kunnen bepalen. De heer van Harinxma thoe Slooten is door de commissie gemagtigd, om het amendement van den heer Andrea* over te nemen eu het laatste gedeelte van dat van den heer Troelstra, waarin te kennen wordt gegeven, waarin het verschil tusschen de scholen is gelegen. De Voorzitter brengt het aldus gewijzigd artikel in behan deling dat nu luidt z/Het getal scholen is ten minste van de eerste klasse één. tweede drie. derde twee. Zij worden genummerd te beginnen met no. 1. Tot de eerste en tweede klasse behooren de scholen waar voor schoolgeld wordt gevorderd: tot de derde klasse die, waar het onderwijs kosteloos wordt gegeven." De heer van Harinxma thoe Slooten deelt tot toelichting mededat de commissie daartoe is overgegaanomdat in de toekomst het betrekkelijk artikel in het heffiugsbesluit op dit artikel kan slaan en hierin de grond voor het verschil in schoolgeld zal zijn gelegen. De heer Troelstra acht, nu de commissie zijn amendement ten deele heeft overgenomenook zijn bezwaar grootendeels opgeruimd maar nog altijd is 't z. i. een open vraagwelke school tot de le en welke tot de andere klassen zal behooren. Dit is wel niet voor het oogenblik het geval, o r dat men art. 24 heeft maar bij eventueele wijziging van schoolgelden zal dit blijken. Hij gelooft dus dat zijn amendement de voorkeur verdiendemaar de zaak is van geen groot gewigtwaarom hij het bij deze intrekt. De heer Duparc heeft den indruk gekregen, dat bij den heer Troelstra alleen bezwaar bestaat, omtrent 't geen later inoet, ge beuren, indien het getal der scholen wordt vermeerderd of het schoolgeld veranderd. Dan kan, zegt spr., de verordening ge wijzigd en tevens bepaald worden, tot welke klasse de nieuwe school zal behooren. De beraadslagingen over het gewijzigd artikel worden nu gesloten en wordt dit zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Art. 3 wordt zonder discussie onveranderd goedgekeurd. Art. 4. In dit artikel heeft de heer Troelstra eeue bepa ling aangetroffenwaarover men z. i. niet te ligt moet heen stappen. Daar staat n.l. dat de scholen toegankelijk zullen zijn voor kinderendie den leeftijd van drie jaren hebben bereikt en tot zoolang zij op de openbare scholen voor lager onderwijs kunnen worden toegelaten. In de toelichting worden de argumenten voor deze redactie aangevoerd spr. vindt die wel gegrond, doch er staat iets tegenover, waarop wel de aan dacht mag gevestigd worden. In art. 15 sub c der wet op het lager onderwijs n.l. staat, dat die wet niet toepasselijk is op de scholenwaarin geene kinderen boven de zes jaren worden toegelaten en geen ander dan voorbereidend onderwijs gegeven wordt; daaruit volgt dus dat wanneer er kinderen, ouder dan zes jaren, worden toegelateu, de wet op het lager onderwijs wel van toepassing zoude zijnwaarmede, naar spr. onderstelt, de redactie van art. 17 van deze outwerp-verorde- ning in verband staat. Bij dit artikel wordt bepaald dat onverminderd het bepaalde bij het Koninklijk besluit van 4 Mei 1883 (Staatsblad no. 41), de inrigting der schoollocalen door of van wege burgemeester en wethouders wordt vastge steld. Dat aangehaald Koninklijk besluit regelt, zooals bekend isden bouw en de inrigting van schoolgebouwen bestemd voor lager onderwijs. Blijft dus de redactie van art. 4 onver anderd, dan is de gemeente verpligt of zij kan althans verpligt wordenom de bewaarscholen geheel in te rigten volgens de voorschriften voor het lager onderwijs. In dat geval is het meer dan waarschijnlijk dat de meeste bewaarscholen belang rijke veranderingsn zullen moeten nudergaan. Om nu dus de toepasselijkheid van dat Koninklijk besluit te couperen acht spr. het wenschelijk om geene kinderen boven de zes jaren toe te laten. In dien zin dient hij een amendement in. De heer Duparc geeft den vorigen spreker voor een deel gelijk hij stemt toe, dat deze bepaling eene zwakke zijde heeft. Werd echter het artikel overeenkomstig den wensch van den heer Troelstra veranderdzoodat de kinderen alleen tot hun zesde jaar de scholen zouden mogen bezoeken, dan komt men voor een bezwaar te staan, waarop in de toelichting is gewezen. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 24 Augustus 1886. 82 Het geval zal dan zijndat de kindereuzoodra zij den zes jarigen leeftijd hebben bereikt en wegens gebrek aan plaats niet op eene lagere school kunnen worden toegelateu zullen moeten //rondloopen." Dit is de eenige reden waarom de commissie deze redactie, als een zéker correctief, heeft voorge steld. Mogt de raad evenwel van meening zijn, dat de kin deren niet anders dan tot hun zesde jaar de scholen zullen mogen blijven bezoeken, dan zal de commissie zich niet tegen een door den heer Troelstra in dien geest in te dienen amen dement verklaren. De heer Reeling Brouwer heeft tegen de vaststelling van den leeftijd een bezwaar van practischen aard. De scholen zullen toegankelijk zijn voor kinderen, die den leeftijd van drie jaren hebben bereikt; zij heoben dan liet regt om toegelaten te worden. Doch het komt menigmaal voor, dat kinderen op dien leeftijd eigenlijk nog niet geschikt zijn om naar school te gaan, door achterlijkheid of eenige hebbelijkheid, welke voor de school lastig is. Daar men z. i. in dat geval hen niet zou kun nen weren, zou spr. liever bepaald zien den leeftijd van omstreeks drie jarenmen kan dan de kinderen, die bijv. nog niet zin delijk zijn, afwijzen. De heer Duparc moet de toevoeging van het woord //omstreeks" zeev ontradenals te onbepaaldmen zou dan ook kinderen beneden den drie-jarigen leeftijd kunnen toelaten. En wat het bezwaar van den heer Brouwer betreft, daarin zou kunnen worden voorzien bij de later, ingevolge art. 23, vast te stellen bepalingen omtrent de orde en tucht. De kinderen die een of andere hebbelijkheid enz. hebben, zullen dan kunnen worden verwijderd. De Voorzitter deelt mede, dat de heer Troelstra het volgend amendement, dat volgens de verklaring van den heer Duparc nu geacht kan worden door de commissie te zijn overgenomen, heeft ingediendn.l. om art. 4 aldus te lezen //de scholen zijn toegankelijk voor kinderen van een leeftijd van drie tot zes jaar." De heer Meijer vraagt of' het nu de bedoeling zal zijn, dat kinderen, zoodra zij den zes-jarigen leeftijd zullen hebben be reikt van de scholen moeten worden verwijderd. Bij de re dactie \an den heer Troelstra //de scholen zijn toegankelijk voor kinderen van drie tot zes jaar" zou men een kind dat zes jaar oud is geworden moeten wegzenden. Daar dit laatste wel niet de bedoeling zal zijn, stelt spr. voor dit artikel aldus te redigeren: //De scholen zijn toegankelijk voor kinderen, die den leeftijd van drie jaren hebben bereikt; kinderen boveu de zes jaren worden niet toegelaten." De heer Duparc hecht aan het woord //toelating" geene andere beteekenisdan van //opneming" op de school. Die beteekenis en geene andere heeft de door den heer Troelstra voorgestelde redactien.l. dat de scholen toegankelijk zullen zijn voor kinderen van een leeftijd van drie tot zes jaren. Spr. ziet geen kenmerkend onderscheid tusschen deze redactie en die door den heer Meijer voorgesteld. De heer Meijer vat ook het amendement van den heer Troelstra in dien zin op, dat kinderen boven de zes jaar oud, geen toegang tot de school hebben dit is niet tot een nieu wen cursus worden toegelateu. Maar dan ook drukt spr's amendementdat cusluidend is met art, 15 c der wet op het lager onderwijs, beter de bedoeling uit en wordt daardoor allen eventueelen t.vijf.d opgeheven, of kinderen, zoo 1 ra z\j zes jaar oud zijn al dan niet van de school zullen moeten worden verwijderd. Het amendement van den heer Meijer w ordt nu in stemming gebragt en verworpen met 12 tegen 6 stemmen. Vóór stem den de lteeren van der Scheer, Meijer, Dirks, Dijkstra, Andrese eti Kuipers. De lieer de la Taille had inmiddels de vergadering verlaten. Het overeenkomstig het amendement van den heer Troelstra gewijzigd artikel wordt daarop zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Art. 5. De heer van Sloterdïjck treft onder d. de //getal- leer" aan als eene der bezigheden voor de kinderen. Het is welligt eene technische benamingdoch aan spr. onbekend. Daarom zal 't hem aangenaam zijn van de commissie eene officieele authentieke interpretatie van dat woord //getalleer" te ontvangen. Het komt hem tamelijk geleerd voor; er bestaan immers zoovele soorten van getallen, gebroken, zamengestelde, benoemde eu onbenoemdeenz. Welke getallen dus heeft men bij //getalleer" op het oog Het woord zonder verkla ring doet iets vermoeden als bij vormleerwaar achter een gansche wetenschap verborgen is en waarvan de beginselen een leervak bij het lager onderwijs uitmaken. De heer van Harinxma thoe Slooten zal gaarne de verlangde inlichting geven. De commissie heeft zich bij het vaststellen van dit artikel laten voorlichten door bevoegde beoordeelaars zij heeft n.l. geraadpleegd het rapport der commissie uit het Nederlandsch onderwijzersgenootschap, aan wie was opgedragen het ontwerpen van algemeene beginselen volgens welke eene wettelijke regeling van het bewaarschool- en voorbereidend onderwijs zou moeten geschieden. De leden dier commissie zijn allen mannen, waaronder vooral de rapporteur, de heer •Tansendie zich naam hebben gemaakt op het gebied van be w aars o h ooionderw ij s. Deze commissie heeft ook de //getalleer'' onder de bezig heden opgenomenten aanzien van de beteekenis van dat. woord is het wel moeijelijk eene definitie te geven, zooals de heer van Sloterdijck wenscht. De bedoeling evenwel is dui delijk, men heeft daarmede op het oog de allereerste, elemen taire kunst van rekenen, bijv. het leeren tellen binnen enge grenzenhet ordenen en schikken van de enkele cijfersin een woord het hoofdbegrip van getalleer is om de kinderen bezig te houden, zonder dat het ontaardt in cijferkunst. Daar spr. van cijfers heeft gesproken zou men kunnen vragen waarom dan niet het woord //cijferkunst" genomen, doch dal zou z. i, veel minder volkomen uitdrukken dat het slechts in den meest elementaireu omvang moet beoefend worden. Dit is de bedoeling geweest van de boven aangehaalde commissie en ook van de commissie uit den raad, die deze verordening heeft ontworpen, dat bij het woord //getalleer" het denkbeeld //tellen" op den voorgrond staat. De heer Bekhu's heeft eenige bedenking tegen de laatste alinea van dit artikel, lui lende //Het ge, en van lager en van godsdienstonderwijs is verboden." In de toelichting op dit artikel zegt de commissie volkomen juist, dat dit verbod wel geene toelichting zal vereis,dien. Toch wenscht spr. een enkel woord in het midden te bren gen èn omtrent de volgorde van de woorden in die alinea èn omtrent de verbodsbepaling zelve. Moet deze alinea blijven bestaan, dan zoude hij n.l. liever eerst het godsdienstonderwijs en dan het lager onderwijs zien genoemd, daar het eerste toch veel hooger staat. Doch afgescheiden daarvan acht spr. de geheele bepaling onuoodig. De strekking van het bewaarscliooi onderwijs is alleen deze om de kinderen voor het lager onderwijs voor te bereiden. Daartoe strekken zegt art. 5 uitdrukkelijk, de volgende bezigheden a. enz. enz. Het is dus onuoodig om te zeggen, wat den kinderen niet mag worden onderwezen. Het geven van godsdienstonderwijs te verbieden is evenmin noodzakelijk spr. gelooft niet dat godsdienstleeraren de kin deren in de godsdienst beginnen te onderwijzen, voor dat deze den zevenjarigen leeftijd lieoben bereikt; op dien leeftijd heb ben de kinderen de bewaarschool verlaten. Deze bepaling is dus hier geheel overbodig. De heer Troelstra zou ook een bezwaar tegen die laatste alinea willen te berde brengen en voorstellen haar weg te Jaten. Spr. is het met den geachten vorigen spr. eensdat eene verbodsbepaling, betreffende het geven van lager ouderwijs, geheel overbodig is. Men zou dan even goed elk ander on derwijs kunnen verbiedeu. lu art. 1 staat toch uitdrukkelijk, dat deee scholen voor voorbereidend onderwijs dienen. Wat het geven van godsdienstonderwijs betreft, spr. gelooft dat onder de tegenwoordige regeling, waarbij geene verbodsbepaling is uitgevaardigd, nimmer klagteu dienaangaande zijn gehoor,i. en dat nog w;el nu meu een tijd beleeft, waarin op gods lien- stig gebied de hartstogten worden wakker gemaakt en meer

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1886 | | pagina 4