91 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 28 September 1886. namens den minister gevraagd of het gemeentebestuur genegen zoude zijn om vergunning te verleenen tot het doen bouwen van eene loodsals bergplaats voor drie patrooncaissons in de nabijheid van het kruithuis. Bij de behandeling van dat verzoek kwam bij burgemeester en wethouders de vraag ter sprake of het niet beter ware van deze gelegenheid gebruik te maken om het kruithuis op een veiliger plaats over te brengen. Be aandrang tot verplaatsing is niet uitgegaan van de mi litaire overheiddie wel geen bezwaar zal hebben tegen het stichten van een kruithuis bij de schietbaan doch de tegen woordige plaats, digt bij de kazerne, gemakkelijker voor den dienst en geschikter voor het doel acht. De reden, waarom burgemeester en wethouders verplaatsing wenschelijk achtenis de nabijheid van de school die voor drie jaren aldaar van gemeentewege werd gesticht. Hoewel in gewone omstandigheden het gevaar niet groot is kan bij brand of bij het inslaan van den bliksem een ongeluk gebeurenwaarvan de gevolgen niet te overzien zijn. Burge meester en wethouders zouden de verantwoordelijkheid daarvoor niet willen dragen. Nu dus de wensch tot verplaatsing van de gemeente uit gaat achten burgemeester en wethouders het billijkdat de gemeente de kosten daarvan voor hare rekening neemt. De heer van Harinxma thoe Slooten deelt mede, dat burge meester en wethouders een onderzoek in loco hebben ingesteld en dat hun daarbij is geblekendat het kruithuis een ge bouwtje isvan alle luxe ontblootslechts een eenvoudige opstand van 4 muren met een dakzoodat de verplaatsing van die weinig kostbare inrigting geen belangrijke kosten zal medebrengen Men moet echter niet vergeten, dat de raad hier met ëene transactie met het rijk te doèn heeft. Werd van deze zijde geeischt dat het kruithuis verplaatst werd, dan zoude het ge volg kunnen zijn bf dat er niet aan werd voldaan öf dat het toch geschieden moest op kosten van de gemeente. Nu evenwel vraagt het rijk ietsn.l. het mogen plaatsen van eene loods voor patrooncaissons bij liet kruithuis. Burgemeester en wet houders keuren dat af; het is toch een feit dat in dat ge bouw niet alleen duizcndemaar honderd duizende patronen aanwezig zijn. Bij een ongeluk dus, hoe dan ook ontstaan, staat de omgeving aan gevaar bloot en mag dus dat gevaar niet vergroot worden door het plaatsen van patrooncaissons. Nu is evenwel het moment gekomen om in dien toestand eene verandering te brengen en tegelijk aan den wensch van het rijk te voldoen onder voorwaarde dat de toestanddie gevaar oplevert, kan worden geconverteerd in een minder ge vaarlijken waar zoodanige transactie wordt voorgesteld in antwoord op eene gevraagde concessiedaar dienen burge meester en wethouders tot eenige opoffering gemagtigd te zijn. Dat is de aanleiding voor burgemeester en wethouders geweest, om het ouderwerpelijk voorstel bij den raad ter tafel te brengen. De heer Kekhuis betuigt nogmaals zijne ingenomenheid met de verplaatsing van het kruithuishij heeft alleen zijn wensch willen te kennen geven, om die zonder kosten voor de gemeente te doen geschieden. Met verbazing heeft hij vernomen dat de afbraak en weder opbouw van het kruithuis zulk eene geringe uitgaaf zoude vorderen er is toch behalve het gebouwtje een omringend terrein, omgeven door eene palisaderingz. i. is eene som van f 200 voor al die werken veel te gering. En dan mag men vragen, of de regering met dergelijke verplaatsing te vreden zal zijn. Zou zij niet meer gebaat zijn bij eene aanwijzing van eene plek grond, om daarop een nieuw gebouw te laten stichten Het bestaande is toch een oud gebouw, dat welligt niet meer aan de tegenwoordige eischen voor het thans bestemde doel voldoet. Daar het dus niet zeker is dat de militaire autoriteit ge noegen zal nemen met de verplaatsing van het oude kruithuis zou het welligt verkieselijker zijnom eene plek grond aan te bieden, waardoor men dan zonder eenige opoffering van de zijde der gemeente tot den gewenschten toestand zoude komen. De lieer Troelstra gelooft wel dat eene som van f200 te gering zal zijn voor de bedoelde verandering en herinnert zich niet dat burgemeester en wethouders bij een berekening der kosten tot dat bedrag zijn gekomen. Wat voorts de verplaatsing betreft, wanneer de raad die niet noodig oordeelt en de verantwoordelijkheid voor de in stand houding van den bestaanden toestand op zich wil nemen, dan zullen burgemeester en wethouders er zich bij neder leggen. Deze vreezen er echter voor dat bij eenig ongeval, als het in slaan van den bliksem, ongelukken zullen kunnen ontstaan en meenden derhalve deze gelegenheid, nu van de zijde der mi litaire overheid een verzoek omtrent de berging der caissons wordt gedaan te moeten te baat nemenom den raad de wenschelijkheid te doen uitspreken dat het kruithuis worde verplaatst, terwijl burgemeester en wethouders verder nog kun nen beproeven om den voordee igsten weg daartoe in te slaan. Of de militaire autoriteit het nieuwe terrein meer wenschelijk acht, dan de tegenwoordige plaats, dat is nog niet uitgemaakt en zal bij het voeren der onderhandelngen kunnen blijken. De heer Reeling Brouwer acht het ook in het belang van de gemeente om nu van deze gelegenheid gebruik te maken. Spr. doet evenwel den heer Bekhuis opmerken, dat hij niet te veel moet afgaan op de overgelegde teekening, want de daarop aangegeven oppervlakte is niet juistof liever gezegdkomt niet overeen met het tegenwoordige plan. Die teekening is gemaakt, toen er sprake was van de oprigting van eene berg plaats voor wagens en patrooncaissons, terwijl men thans alleen eene loods voor caissons op het oog heeft. De heer de la Eaille verlaat de vergadering De heer Dirks herinnert zich, dat toen dit kruithuis werd gebouwddoor de omwonenden bezwaren werden ingebragt. Toch waren de omstandigheden toen andersde soldaten wer den niet zooveel als thans in het schieten geoefendslechts enkelè malennu bijna dagelijks. Tot de noodzakelijke kun digheden van den soldaat behoort toch goed te kunnen schie ten daartoe is veel ammunitie, kruit en kogels noodigen vandaar dat in dit kleine kruithuis veel meer kruit en patro nen aanwezig is dan vroeger. Het gevaar is dus grooter geworden te meer nog daar voor een paar jaar eene groote sterk bevolkte school in de nabijheid is gesticht. Spr. zal dus het voorstel ondersteunen al zal daarvan eenige uitgaaf het gevolg zijn. De Voorzitter is het met den heer Troelstra eensdat het hier een principieel voorstel betreftwaarbij de raad besluit tot het bouwen of overbrengen van het kruithuis onder zekere voorwaarden en tot afstand van grond, en burgemeester en wethouders gemagtigd zullen worden om met het rijk in onder handeling te treden. De kosten zijn nog niet met juistheid op te gevenomdat daarover vooraf niet kan worden beslist; dat hangt van de te voeren onderhandelingen af. Het voornemen bestaat om het oude kruithuis af te breken en weder op te bouwendoch mogt het blijken dat er eenige inoeijelijkheid zal ontstaan om de patronen tusschentijds op te bergen en het verschil in kosten tusschen afbreken en opbou wen en het maken van een geheel nieuw kruithuis niet al te groot zijn, dan zal welligt een geheel nieuw worden gebouwd. Dat zal echter later worden uitgemaakt. Burgemeester en wethouders wenschten de vrijheid te bekomenom over deze aangelegenheid met het rijk in onderhandeling te treden en de zaak naar hun beste weten te beëindigen. De heer Bekhuis meent daaruit te mogen opmaken, dat he finantieele bezwaar van de verplaatsing wordt los gemaakt en dat het alleen op dit laatste neerkomt. De Voorzitter zegt dat het voorstel niets bevat omtrent de vinding der kostenlater zal bij een nader voorstel van bur gemeester en wethouders de post op de begrooting worden aangewezen, waaruit het benoodigd bedrag zal worden gevonden. Hierop worden de beraadslagingen gesloten en wordt het voorstel zonder hoofdelijke stemming aangenomen. 9. Voorstel van burgemeester en wethouders tot gedeeltelijke kwijtschelding der recognitie ten laste der vereeniging „de Harmonie." Burgemeester en wethouders stellen daarbij voor te besluiten aan de vereeniging //de Harmonie" alhier over het jaar 1887 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 28 September 1886. 92 tot een bedrag van f300.kwijtschelding te verleenen van de recognitie, bij de overeenkomst van 4 October 1880 vast gesteld op f350. De heer Duparc heeft niet zonder weerzin over deze zaak het woord gevraagd. Hij herinnert der vergadering er aan dat toen in 1880 het voorstel in behandeling kwam om de vereeniging //de Harmonie" met deze recognitie te belasten, hij daarmede niet was ingenomen. Hij vond den last te be zwarend, en wel op de gronden, die nu door het bestuur der vereeniging in zijn adres om verlaging der recognitie worden aangevoerd. Sinds dien tijd zijn echter de toestanden zeer veranderd de gemeentefinantiën verkeeren thans in ongunstigen staatbij aanneming van een heden aan de orde zijnd voorstelzullen de opcenten op de personele belasting van 30 tot 40 worden verhoogd en bovendien staat er nog eene verhooging van den hoofdelijken omslag te wachten. Men dient dus in alles de zuinigheid te betrachten, eene wenk, die zoo pas ook nog door de commissie tot onderzoek der gemeenterekening over 1885 in haar rapport is gegeven. Hij vindt alzoo geene vrijheid aan het voorstel tot kwijt schelding zijne stem te geven en de gemeente van de onderwerpelijke inkomst te berooven. De heer Dirks had dit bezwaar van den geachten vorigen spreker niet verwacht. Deze toch bestreed 22 Januarij 1880 de recognitie. Hij zou toen van het bestuur der Harmonie in het geheel geene recognitie willen eischen, hij noemde het bedrag van f 350.zeer willekeurig gesteld en meende dat men even goed eene geringere som had kunnen stellenhij achtte eindelijk toen het gemeentebelang bij de oprigting van een gebouw als de Harmonie zeer betrokken, daar de aandeel houders en leden een groot gedeelte van de belastingbetalende ingezetenen uitmaakten ten wier behoeve de gemeente zich wel eenige opoffering mogt getroosten. Dat laatste argument heeft nog zijn volle kracht behouden. Wel zijn de gemeentefinantiën minder gunstig, doch spr. stelt daartegenover, dat die van de Harmonie ook zeer zijn ver anderd; terwijl men in 1880 meende die last op de jeugdige vereeniging te mogen leggen, oordeelt men 't nu billijk, om die last althans voor een jaar grootendeels van haar af te nemen. Ieder, en spr. die nog gisteren avond eene vergadering van het bestuur en der beide coinmissiën der Harmonie heeft bij gewoond, weetmet welke finantieele moeijelijkheden de ver eeniging te strijden heeft. Daarom zegt spr. thans, zooals de heer Duparc in 1880 zeide, dat de gemeente zich wel eenige opoffering dit jaar mag getroosten en zal hij voor het voor stel stemmen. De heer Duparc acht de herinnering door den heer Dirks aan het vroeger voorgevallene geheel overbodig. Spr. zelf begon toch dadelijk op het door hem in 1880 over deze zaak in het midden gebragte te wijzen. Hij mag niet veronderstellen, dat de lieer Dirks hem in tegenspraak met zich zelf heeft willen brengen of van inconsequentie heeft willen beschuldigen. In 1880 toch verkeerden de gemeentefinantiën, zoo niet in een bloeijenden, dan toch in veel gunstiger toestand dan thaus. Wel is liet bekend dat ook de finantieele toestand van de Harmonie verre van rooskleurig, zelfs donker is, doch wat het zwaarste is, moet het zwaarste wegen. Spr. heeft zicli nu af gevraagd, wat Lier het zwaarste is en moet als raadslid daarop antwoorden de gemeentefinantiën. De heer Reeling Brouwer verklaart dat hij tot het doen van dit voorstel heeft medegewerktomdat het z. i. volstrekt niet zeker is, dat het tot nadeel der gemeente strekt. Meu moet toch niet vergeten, dat de gemeente, bij opheffing der exploi tatie van de Harmonie, waarschijnlijk grooter schade zal onder vinden dan nuom maar enkele gevallen te noemenwijst spr. op het verminderd gasverbruik en de vermindering van de opbrengst van het personeel. Een en ander doet hem als zijne meening uitspreken, dat de opheffing van //de Harmonie", eene inrigting waarop zeer vele burgers prijs stellen, voor de gemeente een verlies zal zijn, ook uit een finantieel oogpunt, grooter dan het verlies, dat het gevolg zal zijn van het aan nemen van dit voorstel. De heer van Eijsinga kan zich wel met de portee van het voorstel vereenigen. Hij betreurt echter, dat niet een anderen vorm is gekozener wordt gesproken van kwijtschelding der recognitie, hetgeen z. i. in zich sluit, dat men van oordeel is dat de recognitie te hoog is, en toch acht hij evenmin als in 1880 die te hoog voor eene plek grondter grootte van 5000 Q meter. Hij had daarom liever gezien, dat in plaats van eene kwijtschelding was voorgesteld om aan //de Harmonie" eene tegemoetkoming van f300.te verleenen. Hij zal daartoe eeliter geen voorstel maken, omdat het slechts eene kwestie van vorm is. De heer Dirks wijst den geachten vorigen spreker op het verschil in de omstandigheden in 1880 waren bouwterreinen alhier zeer begeerlijk, doch in den tegenwoordigen tijd zijn die veel minder waard. Er zou dus wel wat voor te zeggen zijn, om de recognitie in verhouding tot de verminderde waarde van den bouwgrond te verlagen. Hierop worden de beraadslagingen gesloten en wordt het voorstel in stemming gebragt. Vooraf vraagt de heer Oosterhoff of er ook bezwaar tegen mogt bestaan, dat hij, tevens lid van het bestuur der veree niging //de Harmonie", aan de stemming over dit voorstel deelneemt. De Voorzitter gelooft niet, dat daartegen bezwaar zal bestaan. De heer Oosterhoff is wel lid van voormeld bestuur, doch niet persoonlijk bij deze zaak geinteresseerd. Spr. heeft in de ver gadering der Provinciale Staten ook wel medegewerkt tot het verleenen van eene subsidie aan deze gemeente. Nimmer ook onthouden zich in die vergadering de leden die tevens lid zijn van een waterschapsbestuur, van stemming over eene subsidie voor het waterschap. Het resultaat van de daarop gehouden stemming is dat het voorstel wordt aangenomen met 10 tegen 4 stemmen, die van de heeren DuparcBekhuis Kuipers en Dijkstra. De heer Minnema Buma verlaat de vergadering. 10. Voorstel van burgemeester en wethouders tot verhooging van de opcenten op de rijks personele belasting. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt vastgesteld navolgend besluit z/De raad der gemeente Leeuwarden, Gelet op zijn besluit van den 5 December 1874, goedge keurd bij koninklijk beelüit .van den 1 Februarij 1875 no. 5. Gezien de artikelen 240 242243 en 247 der wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad no. 85) zooals die wat de aange haalde artikelen betreft, is gewijzigd bij de wet van 7 Julij 1865 (Staatsblad no. 79). Besluit Te beginnen met den 1 Mei 1887 worden ten behoeve der gemeente Leeuwarden 40 (opcenten geheven op de hoofdsom der rijks personele belasting. De voorzitter sluit hierop de vergadering. GEDRUKT BIJ I.. G. I.. HOEKSTUIN. LEEUWARDEN. I IJ-***-■■■ X 1 -V 'V d

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1886 | | pagina 3