10 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 9 November 1886. aangehaalde oude verordening houdende algemeene bepalingen voor het onderwijs aan de gemeentelijke gvmnastiekschool De heer Duparc meende straks er op te moeten wijzen dat het der commissie onbegrijpelijk was voorgekomen, waarom de heer Troelstra zooveel bezwaar had tegen de onschuldige woorden 7/0I van wege" en daaraan zoo groote beteekenis kon hechten. Nadat nu dat geachte lid nog nader zijne zienswijze heeft uiteengezet, is spr. althans in dat gevoelen nog versterkt geworden en moet hij erkennen, dat het hem onver klaarbaar is, hoe een anders zoo scherpzinnig man als de heer Troel stra een zoo onjuist inzigt heeft in eene zaakdie toch zoo eenvoudig mogelijk is. De commissie heeft, laat spr. dit nog eens doen uitkomen, in de grondverordening alleen daarom van de commissie van bijstand gesprokenomdat tot het in stellen dier commissie principieel door den raad is besloten. Daarmede mag, ja moet zelfs rekening worden gehouden, iets, waartoe men in 1865 bij het vaststellen der verordening voor de gasfabriek niet in de gelegenheid was. Welk bezwaar kan er nu inderdaad tegen zijnom, met dat principieel raadsbe sluit vóór zich, in de grondverordening van de commissie van bijstand te spreken Meer toch dan dit heeft de commissie van rapporteurs niet gedaanzij heeftmet het oog op dat raadsbesluit, gemeend in de grondverordening ruimte te moeten latenom later bij de regeling van den werkkring der commissie van bijstand aan deze eenige werkzaamheden te kunuen opdragen; de verordening wordt daardoor, als ware het, elastiek. Niets behoeft echter te beletten om bij de behan deling van de verordening voor de commissie van bijstand het een of ander artikelwaarbij wordt voorgesteld eenige werk zaamheid aan de commissie op te dragen, die verband.houdt met de woorden //van wege burgemeester en wethouders" in een betrekkelijk artikel der grondverordening te verwerpen. Het gevolg daarvan zal alléén zijn, dat die woorden ,/van wege" dan niet van toepassing zullen zijn, en burgemeester en wethoudnrs de zaak geheel aan zich zullen houden. De heer Troelstra stelt twee gevallenof alleswat den werkkring der commissie van bijstand betreft, in de grondver ordening opnemen of het er geheel buiten laten. Om te doen uitkomen, dat het eerste niet onmogelijk iswees de heer Troelstra op de verordening van 1869 betreffende het gymna stiekonderwijs en herinnerde dat geachte lid er aandat spr. zelf tot het vaststellen dier verordening had medegewerkt. Spr. erkent dat. Sedert zijn echter niet minder dan zeventien jaren verstreken, en na zoo lang tijdsverloop kan men zeker wel eene andere zienswijze over eene zaak hebben verkregen. Spr. nu schroomt niet te bekennendat hij thans over de wijze Van regeling, want iets anders is het niet, niet zoo denkt als vóór zeventien jaren. De heer Troelstra is het blijkens zijne woorden, met spr. eens, dat het minder juist is, om alles in één verordening zamen te vatteu. Men zal nu twee verordeningen hebbeneene tot regeling van het onder wijs en eene tot uitvoeringwelke laatste ingevolge art. 55 van de gemeentewetaan Gedeputeerde Staten moet worden medegedeeld. Dit nu maakt het juist te meer wenschelijk, om niet in de grondverordening den werkkring der commissie van bijstand op te nemen, want dan zou de geheele verordening, als ware het, aan het oordeel van Gedeputeerde Staten moeten worden onderworpen, en, waar dit niet behoeft te geschieden, acht spr. het minstens eene overtolligheid hooger gezag te bemoeijelij- ken met dergelijke zaken. Willen Gedeputeerde Staten niet temin er kennis van nemenzij hebben het slechts te vragen, en de raad is in dat gevalvolgens de gemeentewet, verpligtaan de aanvraag te voldoen. Spr. zal verder niet al de bezwaren door den heer Troel stra op nieuw geuit, trachten te refuteren, want hij vreest dan slechts in herhalingen te zullen vervallen. Bovendien is z. i. het debat uitgeput. Alleen moet hij nog even terugkomen op het gezegde van den heer Troelstra, dat het zwaartepunt van diens redenering niet is gelegen in de door spr. aangehaalde zinsnede van de nota. Het staat er echter met ronde woor den in. Er is zelfs een climax in de redenering van den heer Troelstra. Hij zegt eerstdat de commissie in de grondverordening geene bepalingen had moeten op nemen die heenwijzen op het instellen van eene commissie van bijstand //en" laat hij er dan op volgen ualleimmst bij art. 22 die commissie in het leven moeten roepen." Als dit nu geen zwaartepunt is, dan zou spr. niet wetenwat men onder dit woord heeft te verstaan. De heer Troelstra wenscht den heer Duparc nog omtrent één punt te beantwoorden. Die spr. n.l. heeft gezegddat als eene bepaling uit de verordening voor de commissie van bijstand, welke verband houdt met eene in de grondverorde ning weg rnogt vallen de zaak dan aan burgemeester en wethouders komt. Dit zal ook het geval zijn als de woorden z/of van wege" uit art. 11 wegvallen. Spr. merkt op, dat dit juist zijn bezwaar is. Als eene bepaling uit de verordening voor de commissie van bijstand wegvaltdau blijft in de grondverordening het //door of van wege" staan. Staan die woorden bijv. niet in art. 11dan geeft hij toe dat in dat geval burgemeester en wethouders de benoeming enz. moeten doen omdat dit daarin dan uitdrukkelijk zou zijn bepaald. Nu vraagt spr. of het zulk eene groote moeite voor burgemeester en wethouders zoude zijn, om zich daarmede te belasten. Niet alzoo zal het intusschen zijnals bij aanneming van spr's amendement op art. 13 uit dat artikel geligt worden de woor den //door of van wege burgemeester en wethouders." Daar door zal in het midden worden gelaten aan wie de daar be doelde toelating zal zijn, hetgeen in het systeem van den heer Duparc geen bezwaar kan opleveren, daar de commissie toch ook nog eene algemeene bepaling heeft voorgesteld, waarbij het be heer aan het dagelijksclr bestuur wordt opgedragen. Deze be paling komt ook voor in het nieuwe art. 22, zooals dat door spr. is voorgesteld. De overige amendementen houden allen verband hiermededat bij eene redactie zooals spr. wenscht evenzeer de toelating enz. aan de commissie van bijstand kan worden overgelaten, als bij de door de commissie voor het ontwerpen dezer verordening voorgestelde lezing. Spr. heeft dit met een enkel woord willen aanvoerenom in het licht te stellen dat zijne amendementen te dien opzigte geen be zwaar opleveren. De heer van Sloterdijck heeft van den heer Duparc de opmerking gehoord, dat het debat is uitgeput. Dat dit zoo isvoor zoover betreft het verschil van gevoelen tusschen de rapporteurs en den heer Troelstra, geeft spr. toe, doch de eindbeslissing is toch ten slotte aan den raad. Spr. heeft zich in deze wel eene opinie gevormd, doch hij moet toch verkla ren dat de bedoeling, die de heer Troelstra met het indienen van zijne amendementen heeft gehad, hem niet regt duidelijk is. Hij zou er daarom prijs op stellen, die bedoeling nader of liever duidelijker dan straks is geschied, te mogen vernemen. De zaak kan welligt èn op de wijze die de commissie voor stelt èn volgens de zienswijze van den heer Troelstra geregeld wordenmaar nu de commissie de hare in twee zamenhan- gende ontwerpen formuleert, dan geeft spr. de voorkeur er aan om die te volgen. Aanvankelijk had spr. uit de praeinissen van de nota van den heer Troelstra den indruk gekregen, dat de steller daarvan het indienen van eene ontwerp-verordeniug voor eene commissie van bijstand zou willen wraken, en wel, omdat het naar zijne meening op den weg van burgemeester en wethouders zou liggen; spr. meende dat te mogen opmaken uit die plaats in de nota, waar de heer Troelstra zegt, dat z.i. uit de bepaling van de gemeentewet volgtdat alleen burge meester en wethouders hebben te beoordeelen of zij in eene tak van bestuur bijstand noodig achten, en hoever die bijstand zich moet uitstrekken. Spr. heeft heden evenwel den heer Troelstra zich gunstig over de ontwerp-verordening voor de commissie van bijstand hooren uitlatenhij had er geen be zwaar tegen en heeft dus bij het indienen zijner amendementen stellig niet anders verwachtdan dat die verordening in be handeling zoude komen. Is dit juist, dan zou spr. het meer overeenkomstig met de opvatting van den voorsteller geacht hebben, de behandeling van genoemde verordening te laten voorafgaan aan die van de grondverordening, ten einde te voorkomen dat in de laatste bepalingen worden opgenomen die eigenlijk in de eerste thuis behooren. De heer Troelstra heeft echter evenmin daartoe het voorstel gedaan en heeft dit zeker opzettelijk nagelatendaar het niet is aan te nemen dat het aan zijne aandacht zoude zijn ontsnapt. In verband met een en ander begrijpt spr. de portée v au de amendementen van den heer Troelstra niet. Men loopt als in een cirkel bij de vraag of de woorden //van wege" in 'i Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 9 November 1886. 109 de grondverordening behouden, dan of de verschillende werk zaamheden aan de commissie van bijstand opgedragen zullen worden bij de andere verordening. Ware deze het eerst in behandeling geweest, dan zou de heer Troelstra zeker nu geen bezwaar tegen die woorden hebben. Nu de commissie echter twee verordeningen heeft ontworpen, die op elkaar slaan, met elkaar in volkomen verband staan en in dezelfde vergadering worden behandeld en vastgesteld, kunuen deze geacht worden als 't ware tegelijk te zijn vastgesteld en wenscht men in het tweede ontwerp eene wijziging, dan zou nog altijd, zoo noo dig, eene daarmede in verband staande bepaling van de eerst behandelde grondverordening kunnen worden gewijzigd. Mo gelijk is het eene kwestie van smaak, maar de bedoeling van den heer Troelstra is spr. niet duidelijk, en hij zal bij gebre ke van meerder en overtuigende toelichting, met het voorstel der commissie medegaan. De heer Duparc hoopt niet door den voorzitter tot de orde te zullen worden geroepen, als hij, trouwens alleen op het voetspoor van den lieer Troelstra, vooruitloopt op latere arti kelen van de verordening. Spr. wenscht echter met een enkel woord zijne bevreemding te kennen te gevendat de heer Troelstra de woorden //door of van wege burgemeester en wethouders" uit art. 13 wil royeren, omdat daardoor in het midden zou worden gelaten, aan wie de daar bedoelde toelating zal zijn. Daardoor echter zou de verordening iets onbestemds bevattendatgelijk wel geen breed betoog zal vereischen niet is goed te keuren. Waar sprake is van de uitvoering van zaken, dient dadelijk ook de magt te worden aangewezen, die voor de uitvoering heeft te zorgen. De Voorzitter stelt voor om voor zoover noodig, met het oog op de ingediende amendementen van den heer Troelstra die onderling verband houdenook de andere artikelen der ver ordening waarop die amendementen betrekking hebben, te gelijk met art. 11 te bespreken. De heer Troelstra heeft van den heer van Sloterdijck ver nomen, dat deze spr.'s bedoeling niet heeft gevat en de zaak welligt op kwestie van smaak neerkomt. Spr.'s bedoeling is, zooals hij gezegd heeft, dat de nieuwe verordening rationeel zal zijn, en alleen daartoe heeft hij vele zijner amendementen ingediend, tevens ook uit een practisch oogpunt. Hij meent te mogen veronderstellen dat hij een en ander voldoende heett toegelicht en zal dus niet herhalen wat hij straks heeft gezegd. Hij erkent dat het, wil men het zoo noemen, bij hem eene kwestie van smaak ismaar bovendien het practisch bezwaar, dat nu reeds zal worden bepaald, wat door of van wege bur gemeester en wethouders zal worden verrigt. Het denkbeeld van den heer van Sloterdijck, om de grond verordening na de andere verordening te behandelen en vast te stellen gaat z.i. niet aan. Dat zou zijn de paarden verkeerd voor de wagen spannen. Men dient voor alles de grondver ordening vast te stellen. De heer Duparc meende uit het gesprokene te mogen opmaken dat spr. door zijn amendement op art. 13 in het midden zou willen laten, aan wie de toelating behoorde, en daardoor een onzekeren toestand scheppen. 't ls spr. als hij 't zoo mag uitdrukkeneigenlijk te min om daarop te antwoordenwant de heer Duparc weet zeer goed, dat bij aanneming van spr,'s amendement in werkelijkheid niet in 't midden wordt gelaten aan wie de toelating zal zijnmaar dat die natuurlijk aan burgemeester en wethouders komt, tenzij in de verordening voor de commissie van bijstand wordt bepaalddat deze het zal doen. Het door spr. voorgestelde art. 22 slaat daar trou wens geheel op. Hoe zou ooit eenige twijfel kunnen rijzen of bij weglating dier woorden soms de raad de kinderen zou moeten toelatenwaar hij het geheele beheer der bewaarscholen aan burgemeester en wethouders opdraagt. Spr. zou zich van eene nieuweling eene dergelijke opvatting kunnen begrijpenmaar van den heer Duparc is 't niet te venvachten, dat hij spr. zoo zou hebben misverstaan, of zoo iets ernstig zou meenen. De heer Duparc zal zich niet boos aanstellen over de uit drukking van den heer Troelstradat hetgeen spr. zoo aan stonds heeft gezegd, eigenlijk te min is, om er op te antwoorden, eene uitdrukkingdie anders wel grond zou gevenom het woord te vragen voor een persoonlijk feit. Als een raadslid hier toch spreekt op eene wijze dat het //te min" is, om er op te antwoorden, welken naam verdient zoodanig lid dan wel? Spr. kent den heer Troelstra echter te wel, om niet te mogen aannemen, dat hem deze uitdrukking is ontsnapt. In elk ge val heeft de heer Troelstra op het door spr. gerepliceerde geantwoordzoodat het dan toch //zoo min" nog niet moet zijn geweest. Doch nu verder ter zake. Als het waar is wat de heer Troelstra zegt, dat de bedoelde woorden uit art. 13 kunnen wegvallen met het oog op zijn nieuw artikel 22 dan zou alles wel uit de verordening kunnen wegvallen. Men zou dan niets anders behoeven te bepalendau dat er van gemeentewege voorbereidend onderwijs wordt gegeven, en het verder beheer aan het bon plaisir van burgemeester en wethouders kunnen overlaten. De commissie zou niet ligt eene verordening in dien zin hebben durven voorstellen, en zeer zeker zou de gemeenteraad haar ook niet hebben goedgekeurd. En wanneer nu de taak van burgemee ster en wethouders en de werkkring van de commissie van bijstand worden vastgesteld, dan gaat het niet op, om art. 13 te wijzigen zóó, dat geheel in het midden zal worden gelaten, aan wie de toelating zal zijn. De heer Bekhuis heeft eenig bezwaar tegen het laatste lid van dit artikelluidende//indien van wege de gemeente de gelegenheid tot hare opleiding wordt gegeven, zijn zij verpligt daarvan gebruik te maken. In de toelichting zegt de com missie, dat zij dit laatste lid noodig acht, met het oog op de mogelijkheiddat van wege de gemeente een cursus tot op leiding van kweekelingen wordt opgerigt. Spr. verschilt met de commissie in gevoelen. Hij vindt die bepaling niet noodig, noch gewenscht; niet noodig, omdat de gemeente slechts be lang heeft bij eene zaak n.l. te weten of een candidaat de bekwaamheid bezit, en het totaal onverschillig kan worden geacht waar die capaciteiten zijn verkregenniet gewenscht omdat in dit geval een kweekeling, die elders tot de uitste kende kweekelingen heeft behoord en dus voldoende bekwaam heid bezit, hier niet benoembaar is, omdat zij van den cursus geen gebruik heeft gemaakt. Die bepaling zou dus niet in het belang van de school strekken. Spr. kan zich om deze reden er niet mede vereenigen. De heer Duparc gelooft nietdat de heer Bekhuis geheel op de hoogte is van hetgeen wordt gedaan voor haar, die aan eene bewaarschool werkzaam willen zijn. Zijdie eene acte als hoofdonderwijzeres eener bewaarschool weuschen te beko men, kunnen hare opleiding vinden aan de daarvoor bestemde inrigtingen te Leiden en Botterdam. Voor kweekelingen be staat tot nu toe geene gelegenheid tot opleiding. Deze zijn meestal meisjes van zeer jeugdigen leeftijddie op de school komen, om kleine diensten te bewijzen, waardoor zij wel eenige practische kennis opdoen, doch voor hare verdere theoretische ontwikkeling geene gelegenheid vinden. Het ligt ook niet op den weg van het hoofd der school, om ze eenig onderwijs te geven. De onlangs op haar verzoek eervol ontslagen hoofd onderwijzeres der gemeentebewaarschool no. 5, mej. Moesman zag evenwel het belang in, dat ook de kweekelingen verder werden opgeleid, en rigtte daartoe, het zij tot haren lof gezegd, met de meeste ambitiegeheel belangelooseen cursus op. Die cursus heeftofschoon hij niet lang heeft geduurdtoch reeds goede vruchten gedragen. De bedoeling nu van de commissie is omindien de raad later mogt besluiten tot de gewenschte oprigting, van gemeentewege, van een cursus tot opleiding van kweekelingen voor eene bewaarschoolalsdan de kweekelingen te verpligten, van die gelegenheid tot theore tische ontwikkeling gebruik te maken. Willen de meisjes geen kweekeling worden, het staat aan hare eigen keus, doch nemen zij eene benoeming aan, dan verbinden zij zich, om, als er eenmaal een cursus wordt opgerigt, daarvan gebruik te maken. Dit is niet alleen noodig doch ook zeer gewenscht in het belang van de school. De commissie heeft dus alleen willen zorgen voor de moge lijkheid dat dergelijke cursus eenmaal tot stand komt. Ge schiedt dit, dan zal men nog altoos in de vast te stellen verordening kunnen bepalen, dat aan kweekelingen, die reeds voldoende bekwaamheid bezitten, waar dan ook verkregen vrijstelling zal worden verleend van de verpligting om den cursus te volgen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1886 | | pagina 3