120 "Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 13 November 1886. I' in de verre toekomst, n.aar is in geen geval, al gaat men nu niet tot afgraving over, verloren, integendeel het zal misschien grooter worden bij een eventueel stijgen van de waarde der bouwterreinen. De heer Bekhuis heeft bij de vroegere behandeling van het voorstel tot afgraving van den dwinger zijne ingenomenheid daarmede betuigd. Toen trad op den voorgrond de verwach ting, dat zij kosteloos konde geschieden en omdat men meende dat de af te graven grond eenige waarde vertegenwoordigde. Bij het nader onderzoek is echter gebleken dat de ondergrond geen waarde heeft, zoodat het resultaat van den verkoop dan ook is geweest, zooals in de vorige vergadering werd medege deeld. Nu wordt voor de afgraving en het vervoer van den grond, eene massa van 8000 kubieke meter eene som van f650 gevraagd. Spr. acht die uitgaaf geen bezwaar, daar hij de afgraving zeer gewenscht acht en overtuigd is, dat zij bin nen een betrekkelijk kort tijdsverloop zal geschieden. Men zal daardoor bouwterreinen verkrijgen waaromtrent men wel mag afgaan op den directeur der gemeentewerken die gewe zen heeft op onderscheidene aanvragen niet alleen voor een paar jaren, maar ook in den laatsten tijd bij hem ingekomen. Niemand kan echter de stellige verzekering geven, dat voor dezen bouwgrond aanzoek zal worden gedaan, om de eenvou dige reden, dat er bouwterreinen moeten zijn, voordat zij wor den aangevraagd. Spr. heeft echter de beste verwachting daarvan, als maar bij de uitgifte groote vrijgevigheid in de voorwaarden wordt iuachtgeuomen. Een redenwaarom spr. voor deze afgraving is en waarop hij bij eene vorige gelegenheid heeft gewezen, is, dat daardoor in den toestand aldaarvooral van het Arendskloostereene werkelijke verbetering zal tot stand, komen, en daarom zal spr. ook voor dit voorstel stemmen. De heer Reeling Brouwer kan er nog bijvoegen, dat de voorgestelde maatregelal wijkt die af van het vroeger voor stel, toch in het wezen der zaak met geene opoffering voor de gemeente zal gepaard gaan, doch eene bate zal opleveren, ook al neemt men in aanmerking dat de berekening van den di recteur te hoog is en de kosten van riolering en bestrating in mindering komen. De heer de la Taille is van meening dat door den tegenwoordigen toestand geen misstand bestaat doch spr. is van een tegenovergesteld gevoelen en gelooft dat door de afgraving en latere bebouwing een misstand wegge nomen en de welstand bevorderd zal worden. De heer Troelstra wenscht nog op eene omstandigheid te wijzendie burgemeester en wethouders er toe geleid hebben omondanks de geringe urgentie der zaaktoch dit voorstel te doen. Men moet n.l. niet vergeten dat, wanneer niet over eenkomstig het voorstel wordt beslotende gemeente in ieder geval voor eene uitgave staat. De toestand kan toch niet blijven zooals hij iser zal een plantsoen moeten worden aangelegd, dat welligt eene uitgaaf van f200 zal vorderen en in het vervolg moet dat plantsoen worden onderhouden. Daartegenover achten burgemeester en wethouders eene uitgaaf van f650 in eens niet bezwarend. De heer (le la Taille betuigt zijnen dank voor de laatste toelichtinghij erkent dat hij toevallig in den laatsten tijd in die buurt te weinig is geweestom te kunnen waarnemen dat de toestand onhoudbaar is en dus verbetering behoeft. Spr. zal de laatste zijn, om verbeteringendie de gezondheid kunnen bevorderen, tegen te gaanmaar moet toch doen op merken, dat door eene bebouwing van het terrein het achter gelegen Arendsklooster alligt weder zal worden bemanteld en er dus maatregelen moeten worden genomen, om die buurt te assai nisseren. Wat nu betreft het doen afgraven van den dwinger tegen betaling van eene zekere sommoet spr. herinneren aan het i'i de vorige vergadering door deu heer Minnema Buma ge opperde denkbeeld, om de aarde te bewaren voor een ander doel, bijv. voor de demping van een of andere gracht. Spr. kan inet dat denkbeeld medegaan en vindt het in geen geval gewenscht om die aarde nu zoo zonder vergoeding van de .and te doen. De heer Plantenga acht de meeningwat fraai is en be vorderlijk voor den welstand, zeer subjectief, doch wanneer het plantsoen aan de zijde van de Harmonie in overeenstem ming met het geheel wordt gebragt, dan acht spr. dat wel fraaijer dan een open plek. Immersde meening of het ter rein zal worden bebouwd of niet, is ook geheel subjectief; dat is volstrekt niet zeker en blijft het onbebouwd, dan zal on tegenzeggelijk een misstand geboren worden, daar de woningen van het Arendsklooster dan ontbloot worden. Spr. is door de heel en Bekhuis en Troelstra volstrekt niet overtuigd ge worden dat de toestand aldaar zal verbeteren. De heer Bekhuis wijst er opdat als de dwinger niet wordt afgegraven, de toestand toch niet blijven kan zooals hij nu is en verbeterd moet worden. De heer Troelstra noemde voor dat werk eene som van f 200 spr. acht dat cijfer zeer miniem, als hij in aanmerking neemt wat voor de gedeeltelijke afgraving voor den weg bij de Harmonie en de amotie van den molen is uitgegeven en dus dit werk nog al eenigen om vang zal hebben. Ook hetjjonderhoud van het plantsoen zal kosten na zich slepen. De heer de la Taille kwam nog terug op het denkbeeld om de aarde te bewaren voor andere doeleindenbijv. demping van grachten. Dienaangaande heeft spr. reeds vroeger als zijne meening te kennen gegevendathoogst waarschijnlijk voor denzelfden prijs zand zal kunnen worden aangevoerdals de afgraving en het vervoer van dezen grond zal kosten. De heer Troelstra heeft omtrent dit laatste bij de vorige behandeling der zaak eene opgaaf gevraagd van den directeur der gemeentewerken en hem de vraag gesteld of bijv. bij eene eventuele demping van de Tweebaksmarkt de beschikking over de aarde van dezen dwinger van invloed zoude zijn op de kosten dier demping. De directeur heeft daarop eene specifieke berekening gemaakt, die spr. tot zijn leedwezen niet bij zich heeftmaar waaruit blijkt dat het verschil tusschen de afgraving en vervoer der aarde en den aanvoer van grond van elders als zeer miniem moet worden aangemerkt. Spr. meent dan ook dat de heer Minnema Bumatoen het eerste voorstel in behandeling wasverklaarde om die reden af te zien van zijn voornemen om tegen het voorstel te stemmen. De beraadslagingen worden hierop gesloten. Het voorstel wordt in stemming gebragt en aangenomen met 16 tegen 2 stemmen, die van de heeren Plantenga en Oosterhoft'. 3. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanleiding van een adres van P. Attema Dz. en 230 andere ingezetenen om verlaging van den gasprijs. Burgemeester en wethouders slellen voor dat verzoekals niet voor inwilliging vatbaar, van de hand te wijzen. De beraadslagingen worden geopend. De heer Duparc zegtdat men hem zeker wel niet van verloochening zijner antecedenten ten aanzien van de prijsbe paling van het gas zal kunnen beschuldigen, als hij zijne stem aan de afwijzende conclusie van burgemeester en wethouders zal onthouden. Hij wenscht zijne motieven daarvoor mede te deelen. Gedurende al de jaren, dat hij de eer haddeel uit te maken van de commissie voor de gasfabriek, was hij, gelijk zijne vroegere geachte medeleden wetenbij elke gelegenheid, die er zich voor aanbood, vóór verlaging van deu gasprijs, en den raad is het evenzeer bekenddat hij dit beginsel hier waar het noodig of wenschelijk scheensteeds nader uiteen zette en verdedigde. De gascommissie nu, over het adres gehoordkomt tot de conclusie, //dat de kostende prijs van het gas eene verlaging van 1 cent per stère zoude billijken." Spr. vindt, dat hierin alléén reeds voldoende moiief voor burgemeester en wethouders ware gelegen geweest, om tot deze verlaging het voorstel te doen. Doch er zijn nog meer omstandighedendie in aanmerking dienen te komen. Burgemeester en wethouders refereren zich voor hun ongunstig advies hoofdzakelijk aan hun gelijk advies van 1884. Laat ons, zegt spr., dit laatste stuk nagaan. Neemt men in de le plaats in aanmerking, dat de concurrentie van Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 13 November 1886. 121 particulieren in een rond cijfer 11/3 millioen stère bedraagt, met inbegrip van de straatverlichting, dan zal, bij eene verla ging van den gasprijs met 1 cent, daarvan het gevolg zijn een verlies of liever eene mindere ontvangst van f15,000, of, trekt men voor de straatverlichting 250,000 stère af, van f 12,500. Natuurlijk is die mindere overwinst niet onbelang rijk. Maar wal leert de geschiedenis van de gasfabriek sinds 1865 toen deze door de gemeente in exploitatie werd over genomen? Dat, behalve in 1883 toen de consumtie een weinig is verminderdoverigens elke verlaging van den prijs tot meerder verbruik van gas heeft geleid. Nu is het de vraagof ook thans gelijke compensatie mag worden verwacht, groot genoeg om de mindere winst te dekken Niemand zal dit vooruit kunnen bepalen, maar bij de beoordeeling van dit punt vergete men niet, dat, als spr. wel is onderrigt, in den laatsten tijd het gasverbruik niet toe- maar afgenomen is. En dit is niet zoo zeer te verwonderen, want in de le plaats heeft men de voor handel en nijverheid ongunstige omstan digheden en in de 2e plaats den zéér goedkoopen prijs van de petroleum en den vooruitgang op het gebied van lampen en toestellen voor het gebruik daarvan. Naar aanleiding nu van de afneming der consumtie meent spr. nog eens te moeten terugkomen op het advies van burge meester en wethouders in 1884. Daarin zeide dat collegie dat het, met het oog op het debiet niet noodig was den gasprijs te verlagen, daar het gasverbruik niet afnam. Indien nu destijds werd geoordeeld, dat die verlaging niet noodig was, dan zou het zoo rationeel mogelijk zijn, om thans, nu de con sumtie wèl afneemt, den prijs te verlagen. Er is echter nog meer. Men moet niet uit het oog verliezen, dat in de laatste jaren het bedrag van de overwinst der exploitatie van de gas fabriek wel is waar op de begrooting steeds op p.m. f 30,600 werd uitgetrokken, doch dat de rekeningen van de gasfabriek aantoonen, dat de werkelijke overwinst steeds belangrijk hoo- ger was; bijv. in 1885 ongeveer f 55,000, in 1883 f 53,000 enz. Na afloop van ieder jaar van de exploitatie der fabriek ver kreeg men trouwens altijd een hooger bedragdan de cijfers der begrooting aanwezen. Al mogt men nu eens het zéér onwaarschijnlijk geval willen aannemen, dat verlaging van den gasprijs de consumtie in het geheel niet zal doen toenemen, dan zal de overwinst in 1887 nog altoos p.m. f40,000 bedragen, en de begrooting, waarbij slechts op p. m. f 30,000 is gerekend, goed sluitende blijven. Men heeft er dus wel speciaal op te letten, spr. zal straks bij de behandeling van de begrooting daarop terugkomendat, al komen de verwachtingen omtrent meerdere consumtie niet uit en er dus geene compensatie zal gevonden worden voor de mindere ontvangst ad f 15,000 of van f12,500, als men de straatverlichting er buiten laat, het toch niet noodig zal zijn tot eene wijziging der begrooting over te gaan, omdat, zooals hij zeide, de winst, waarop bij de vaststelling der begrooting is gerekend in ieder geval zeker zal worden verkregen, zoo niet meer. Er zas dan wel is waar minder groot bedrag als batig saldo voor de volgende dienst overschieten, doch spr. vreest geen tegenspraak te zullen on dervinden, als hij beweertdat men bij het vaststellen eener begrooting heeft te letten alléén op de dienst, waartoe zij be trekking heeft, doch geenszins heeft te zorgen voor een saldo voor een volgend dienstjaar. Bij het nagaan der gasprijzen in de laatste jaren ziet men, dat de prijs in 1877 werd verlaagd tot 9 cent. In 1882 werd het verzoek gedaan, hem op nieuw te verlagen, doch het bleef zonder gevolg. In 1883 werd de aandrang sterker, totdat eindelijk in 1884 de prijs met 1 cent werd vermin derd. Onder de argumenten, die in 1882 tegen de verlaging werden aangevoerd, was vooral ditdat, indien de prijs werd verlaagd, toeneming van het gasverbruik was te verwachten doch de toenmalige capaciteit van de fabriek, volgens het ad vies van den directeur der gasfabriek, niet groot genoeg was om daarin eventueel te kunnen voorzien. Na de sedert tot stand gekomen belangrijke uitbreiding van de gasfabriek kan dit bezwaar natuurlijk niet meer gelden. In 1884 had men echter een ander bezwaar tegen verlaging. Er stond toen n.l. eene uitgaaf van 2 ton voor de deur ten behoeve van de verbetering en uitbreiding der gasfabriek. Maar, vraagt spr., en hij heeft indertijd dit punt ook bij de gascommissie besproken wat beduidde dat bezwaar eigenlijk Wel is waar werd de fabriek met eene grootere renteuitgaaf belast maar wat beteekende dat bij een gemiddeld jaarlijksch winst* cijfer van f55,000? In plaats van eene jaarlijksche rente van f 20,000, zou de gasfabriek aan de gemeente nu f30,000 per jaar moeten betalen (de rente wordt aan de gasfabriek steeds naar vijf percent berekend) en, in stede van f 55,000, zou het winstcijfer f40,000 worden. Wat heeft men echter gezien? Dat de fabriek in 1885, in weerwil van den zwaarderen ren telast, ofschoon nog niet tot het volle bedrag van f30,000 toch nog eene winst van f55,000 opleverde, waarlijk een zeer respectabel cijfer. Daaruit blijkt, naar spr. meent, ten duide lijkste, dat de begrooting bij eene verlaging van den gasprijs onveranderd kan blijven. Waarom zich dan nu gekant tegen prijsverlaging Men zal toch geenszins willen bewerendat de rekening van de gasfabriek tot sluitpost mag worden ge maakt voor de gemeentebegrooting. In ieder geval mogen de ingezetenen-gasverbruikersniet belast worden door eene extra belasting voor het gasverbruik om in de behoeften der ge meente te voorzien. Dat de gemeente hierin achter staal, bij andere gemeenten, zou spr. uit vele voorbeelden kunnen aan toonen. Te Arnhem, Rotterdam en Zwolle is de gasprijs thans 7 ctin den Haag is hij onlangs verlaagd van 8 tot 7 ct; in Groningen van 7:/2 tot 7 ctin den Bosch, waar de gasfabriek nog wel eene particuliere onderneming is, van 7 tot 61/3 ctin Zutphen is de prijs 8 ct., in Leiden 6 ct. in Utrecht 5 ct. en in "Vlaardingeneene veel kleiner ge meente dan Leeuwarden6 ct. Nu zijn er wel gemeenten waar voor het gas meer wordt betaald, maar spr. spiegelt zich liever aan het voorbeeld van gemeenten, als de door hem ge noemde. In ieder geval is de toestand alhier zoo datbij prijsverlaging van het gaszelfs in het ongunstige geval be langrijke revenuen uit de gasfabriek zullen worden getrokken. Men moet bovendien niet vergeten, dat, behalve dat de fa briek aan de gemeente jaarlijks eene zeer aanzienlijke winst oplevert, zij, gelijk uit het door spr. in het midden gebragte reeds zal zijn gebleken, ook nog ten haren behoeve eene be langrijke rentebetaling voor hare rekening heeft. In het finan- tieel overzigt, dat vier jaren geleden door de gascommissie den raad werd aangeboden, is de verhouding tusschen de gasfabriek en de gemeente uiteengezet en de aandacht er op gevestigd dat de gasfabriek aan de gemeente betaalt eene rente h, 5 °/0 van het bedrag, dat gecenseerd wordt in de fabriek te steken. In 1865 nu werd de fabriek voortl ton aangenomen, terwijl later 3 ton zijn besteed aan hare ui breiding. Van die 4 ton betaalde de fabriek aan de gemeente jarenlang eene rente a 5 °/0in weerwil dat de gemeente voor de door haar geleende gelden slechts 4^8 en 4 °/0 behoefde te betalen, en die rente, wegens degeregelde aflossing, van jaar tot jaar minder wordt Ook daardoor heeft de gemeente nog eene belangrijke winst. Sedert is er eene uitgaaf van rt 2 ton voor de uitbreiding der fabriek gedaan en wordt dus de rente ongeveer f 30,000. Als men nagaat wat de gemeente aan rente ten behoeve der gasfabriek heeft te betalendan zal men zien, dat dit op een heel wat lager cijfer neerkomt dan f30,000, lang niet de helft* Spr. meent door een en ander zijne bezwaren tegen de afwij zende beschikking van burgemeester en wethouders voldoende gemotiveerd en aangetoond te hebben, dat eene verlaging van den gasprijs eene daad van wijze staatkunde zal zijn cn voor de gasfabriek èn voor de gemeente. Hij eindigt met een Transch spreekwoord //Taites moi de bonne politique et je vous donnerai de bonnes finances." De heer Ilijlkema kan zich in het algemeen wel met de argumenten van den heer Duparc vereenigen, doch in hoofd zaak heeft spr. een principiëël bezwaar tegen dit voorstel. Het ingekomen adres van zoovele ingezetenen gaf hem aan leiding om een stap nader te komen tot de bron, waaruit het adres is voortgekomen. Het komt spr. nl. voor, dat adressan ten nooit met dit verzoek tot den raad zouden zijn gekomen, wanneer zij niet overtuigd waren, dat de prijs van het gas werkelijk kan worden verlaagd. Spr. moet erkennen dat hem nooit duidelijk is geweest, hoe eigenlijk de verhouding is tusschen de gasfabriek en de ge meentekas. Voor hem hangt er een sluijer over. Hij zou ze kunnen vergelijken met de hen met de gouden eijeren, waar bij het zou kunnen blijken, dat, wanneer deze uit het don kere hok werden gehaald, zij misschien nog zwaarder zouden zijn, dan ineu verwacht had. En als men nu vraagt, om bij

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1886 | | pagina 2