122
Verslag der handelingen van den gemeenteraad
te Leeuwarden van den 13 November 1886.
die vergelijking te blijven, door wie de hen wordt gevoerd,
dan verkrijgt men ten antwoord door de consumenten van
het gas, doch wie profiteren van de gouden eijeren Dan is
het antwoordalle ingezetenen. De consumenten betalen
eene extra belasting die den niet verbruikers ten goede komt.
Daarin is volgens spr. eene groote, onbillijkheid gelegen. Ver
ondersteld, dat er geene gasfabriek bestond, dan zou zij toch
worden gestichtde gemeente zou eene som voorschieten, voor
dc rentebetaling en het aflossen van het daarvoor op te nemen
geld zorg dragen, doch zou dan den prijs van het gas zoo laag
mogelijk stellen. Dat is de oplossing van het raadsel.
Er is nog eene omstandigheid, die men niet uit het oog
mag verliezen en waarop de heer Duparc reeds heeft gewezen.
Dat is nl. de concurrentie met de petroleum. In Amerika
worden steeds nieuwe bronnen ontdekt, ook in Rusland is in
den laatsten tijd de toevoer aanzienlijk toegenomen. Er be
staat dus strijd wat de productie betreft in die landen, met
dat gevolg dat de petroleum zeer in prijs is gedaald. En
neemt men ook asm dat de tegenwoordige prijs normaal is,
dan moet men daarbij niet vergeten dat de verbetering der
lampen gelijken tred heeft gehouden met de verlaging van
den prijs van den petroleum.
Een en ander heeft spr. er toe geleid om zich voor de toe
wijzing van het verzoek van de adressanten te verklaren.
De heer Bekhuis zal na de uitstekende wijze, waarop vooral
door den heer Duparc de wenschelijkheid van een verlaging
van den gasprijs is uiteengezet, zeer kort zijn. Hij wenscht
nog op twee punten te wijzen, waarom hij zich niet met het
voorstel van burgemeester en wethouders kan vereenigen.
Het eerste is ditHet komt hem voor dat adressanten een
billijk verzoek doen. Vele redenen zijn daarvoor reeds aan
gevoerd, maar hierop moet hij vooral wijzen, dat de grootste
bijdrage in de overwinsten der gasfabriek worden geleverd dooi
den handel en dc nijverheid, vooral door de kleine nijverheid.
Want waar de particulier, de bezittende klasse zich kan ver
genoegen met een enkel licht, is de nijverheid uit deu aard
barer bedrijven gedwongen om veel lichten te hebben. De
hooge gasprijs drukt dus voor een groot deel op de nijverheid,
op die klasse, die ook uit anderen hoofde veel bijdraagt in
rijks- en gemeentebelastingen.
In de tweede plaats brengt, naar spr.'s meening, het belang
van de gemeente mede om den gasprijs te verlagen. Zeer
teregt is door burgemeester en wethouders hij hun voorstel,
in 1884 te dezer zake gedaan, er op gewezen dat de ge
meente, eene gasfabriek drijvende, zieh op het standpunt van
een industrieel moet plaatsen. Volkomen juist zegt spr.de
gemeente is alleen te beschouwen als fabriekanteen fabrie-
kant nu doet alles om èn voor het hedeu èn voor de toe
komst zich de grootste winsten te verzekeren door massa's af
te zetten. Waar nu volgens de toelichting bij de begrooting
van den directeur der gasfabriek deze er op rekent
dat in 1887 de consumtie dezelfde als in 1885 zal zijn
alleen vermindert hij uit voorzigtigheid liet verbruik met 2°/0
daar toonen de cijfers, dat het gasverbruik afneemt of hoog
stens gelijk blijft. De commissie voor de gasfabriek heeft
verklaard, dat de begrooting van den directeur tot geene op-
of aanmerking bij haar heeft aanleiding gegevenzij heeft
er zich dus blijkbaar mede vereenigd. Wanneer men dus
ziet, dat wegens bet toenemend gebruik van petroleum, men
met. aroud eenine vermindering verwachten kan want
-J
voor ieder die zich rekenschap geeft van den toestand
is het merkbaar dat er meer beweging is van gas naar
petroleum dan van petroleum naar gas, moet men dan
nietvraagt spr. den prijs van liet gas verlagen om blijvend
de thaus verkregen winst te behouden. Reeds is er op ge
wezen dat elke vermindering van den gasprijs meerder debiet
ten gevolge zal hebben. Waar nu de fabriek na de belang
rijke uitbreiding meer gas kan leveren dan vroeger en de kos
ten der exploitatie zoo miniem zij ril, daar moet het koopmans
belang leiden tot verlaging van den gasprijs, ten einde meester
te blijven van de winst.
Spr. wenscht ten slotte een woord te zeggen over eene
zienswijze van de commissie, welke door burgemeester en wet
houders is overgenomen//Wij deelen het gevoelen der
ommissie, dat de opvatting van adressanten alsof de door de
gasfabriek gemaakte winsten grootendeels ontstaan door het
gasverbruik van neringdoenden geheel onjuist is, daar de ge
meente zelve door de straatverlichting, evenals de cokesver
bruikers daartoe belangrijk bedragen." Het is volkomen juist
dat de particuliere gasverbruikers niet alleen de winsten doen
ontstaan, maar als men toch de cijfers in het verslag van de
gasfabriek over 1885 raadpleegt, dan zal men zien dat die
opvatting niet zóó onjuist is, als burgemeester en wethouders
wel beweren. Hij leest n.l. dat door particulieren ruim 68 °/0
van de geheele productie is verbruiktdoor de gemeente in
gemeentegebouwen en voor straatverlichting ruim 141/3 °/0 de
gasfabriek zelve lx/2 °/0 en dat het gasverlies ruim 15 °/0
bedraagt. Wanneer men nu het gebruik op de fabriek en het
verlies in dezelfde evenredigheid verdeeltdan komt men tot
het resultaat dat voor particulier verbruik 82°/0 voor de ge
meente 18 °/0 noodig is en dat dus de eersten meer dan 4/5
gedeelte in de winsten hebben bijgedragen.
Aannemende dat bij verlaging van deu gasprijs het debiet
zal vermeerderen, acht spr. het virzoek van adressanten billijk
en zal hij zijne stem aan het voorstel van burgemeester en
wethouders niet geven.
De heer IMiintenga, die, wegens andere bezigheden, de ver
gadering een tijdlang heeft moeten verlatenen derhalve de
discussiën in het laatst niet heeft kunnen volgen, wenscht op
gevaar af van mogelijk hetzelfde als anderen te zeggentoch
zijn gevoelen in deze aangelegenheid te doen kennen. Bij de
beoordeeling van den gasprijs gaat hij uit van het standpunt
van industrie. De heer Bekhuis zeide teregtdat men hier
als met eene industriële onderneming te doen heeft, maar
juist om die reden kan spr. niet met eene verlaging van den
gasprijs medegaan. Eene industrieals de gasfabriek staat
gelijk met iedere andere onderneminghetzij van eene maat
schappij, hetzij van particulieren. Die onderneming staat bloot
aan risico, aan achteruitgang, verliezen, kortom aan allerlei tegen
spoed, en tegen dien tegenspoed moet men zich dekken door
eene billijke winst te nemen, en dan hangt de vraag, of een
gasprijs van 8 of van 7 cent billijk isaf van de meening
wat genoemd mag worden billijk te zijn. Volgens de begroo-
tiug door den directeur der gasfabriek opgemaaktzou de
winst over 1887 eene som van f 29,500 bedragen, eene billij
ke winstnaar spr. meentin verhouding tot de waarde der
fabriek ad f 500,000 a 600,000. Dat is dus eene winst van
5 °/0 die toch zeker bij eene industrieele onderneming niet
te hoog is. Bij plaatsing van geld in handels- of industriële
ondernemiugenwaarvan de uitkomsten altijd zeer onzeker
zijn, mag men toch wel op eene winst van 8 °/0 rekenen.
Wordt nu de gasprijs verlaagddan zal eene vermindering
van de winst met 1 cent per stère, totaal met f L5,000
daarvan het gevolg zijn. Dergelijke vermindering is echter
niet te verantwoorden tegenover de risico's waaraan eene zoo
belangrijke onderneming bloot staat. Want zalgelijk men
schijnt te verwachtende consumtie zóó toenemendat in
weerwil van de verlaging van den gasprijs, de winst toch de
zelfde blijftdan dient het aantal consumenten met 12
te worden verhoogd. Bij de meest mogelijke optimistische
beschouwing echter kan spr. dat niet aannemen.
Wat de concurrentie met de petroleum aangaat, spr. gelooft
dat daar wel eenig gevaar voor bestaat, maar in de toekomst
vreest hij veel meer het electrisch licht.
En dan moet spr. er op wijzendat wel de gasverhruikers
een groot aandeel bijdragen in de winst, maar dat de fabriek
toch ook gedreven wordt voor het geld en de risico van de
««^gasverbruikers. Bij waardevermindering van de fabriek
of slechte finautiele uitkomsten komt de schade ook ten hun
nen laste. Billijk is het dus dat zij van de voordeelen genieten.
Ook is het de gemeente zelve, die voor een groot gedeelte
tot de winst bijdraagt. Zij gebruikt toch voor de gemeente
gebouwen en straatverlichting 16 van bet geproduceerde
gasdat komt dus overeen met 1/6 van de winst.
Dan nog komt spr. terug op de wijze waarop een overzigt
van de finantiele uitkomsten der gasfabriek is gegeven. Dat
betreft de gewone ontvangsten en uitgavendoch daarbij is
niet genoeg gerekend op de balans waarde. Want trekt men
nog af de verliezen van de waarde der gebouwen en werk
tuigen, dan komt men niet tot zoo groote winst, als nu vermeld
wordt. Over 1885 was de winst ruim f 54,000als men de
geheele omzet van het kapitaal nagaat, maar in de balans
Verslag der handelingen van den gemeenteraad
te Leeuwarden, van den 13 November 1886.
123
wordt vermeld dat van de winst moet worden afgetrokken
eene verminderde waarde door amotie van werktuigen en toe
stellen in de fabriek en in de straatkanalisatie, ad f 19.000,
dan zal de winst belangrijk verminderd moeteu worden.
Dat de gasfabriek werkelijk aan risiso bloot staatzooals
spr. straks releveerdekomt uit bij den verkoop der bijpro
ducten, die ook eene bijdrage leveren in de genoten winsten.
De prijs van de cokes is ongeveer gelijk geblevende teer
echter, die vroeger f3.65 per fust deed, zal nu f 0.40 kosten,
hetgeen een verlies van f4600 doet ontstaan. Het ammoniak-
water, dat naar verhouding van het gehalte 70, 60 a 50 cent
per hectoliter deed, wordt nu berekend op 40, 30 a 20 cent,
en verschil derhalve van 40 of f1500. Dus op beide
artikelen een mindere ontvangst bij vroeger ad f6000. Dat
de fabriek aan zoovele risico's bloot staat en hare winsten zoo
wisselvallig zijn, daarin is spr's hoofdbezwaar tegen de ver
laging van den gasprijs gelegenen daar hij alzoo overtuigd
is van het gevaarlijke van eene verlagingzal hij stemmen
vóór het voorstel van burgemeester en wethouders.
De heer Menalda gelooft wel dat het niemand zal verwon
deren dat hij zich schaart aan de zijde van de tegenstanders
van het voorstel van burgemeeseer en wethouders als men
zich herinnert dat hij bij de behandeling der gemeentebegroo-
ting in het vorige jaar zelf de verlaging van den gasprijs
heeft ter sprake gebragt. Hij kan na de andere sprekers zeer
kort zijn. Spr. gaat mede met hendie meenen dat de ge
meente door het drijven van eene gasfabriek, als industrieel
optreedt en als zoodanig winst mag genietenals de gemeente
is zij echter verpligt de lasten zooveel mogelijk gelijkelijk te
verdeelen, als industrieel om de teekenen des tijds goed in
't oog te houden. En dan mag, wat het laatste betreft, ge
wezen worden op den invloed van de petroleum. In den
laatsten tijd is spr. menig vertrek binnengetredenwaar de
gaskroon was weggenomen en de petroleumlamp opgehangen.
Dat teekent den toestand. Spr. hecht er ook aan dat
230 ingezetenen om verlaging van den gasprijs verzoeken, van
'welke de meesten, zoo niet allen, neringdoenden zijn, die voor
het meerendeel het gas niet uit weelde gebruiken, maar voor
de uitoefening hunner zaak. Nu zeggen burgemeester en
wethouders wel dat hunne bewering niet juist isdat de
winsten door de gasfabriek gemaakt grootendeels ontstaan door
het gasverbruik van neringdoenden, en spr. kan dat gereedelijk
toegeven, maar dau geve men hem ook toe, dat de winsten groo-
tendeeels ontstaan door het verbruik van de ingezetenenen
dat daarvan het leeuwenaandeel zeker toekomt aan de
neringdoenden.
De mededeelingen, heden gedaan, zijn echter van dien aard,
dat men zich niet kan verheugen in een toeneming van het
gasverbruik. De heer Plantenga heeft gezegd, dat, wilde men
bij eene verlaging van den gasprijs dezelfde winst behouden,
liet verbruik door particulieren met 12% moest toenemen.
Spr. heeft berekend, dat de mindere ontvangst f12,411 zoude
bedragenin ronde som f 13,000 wanneer men een aandeel
in het gasverlies er bij rekent. Om die mindere ontvangst te
dekken, zou er, de stère naar 7 cent gerekend, een meerder de
biet van 130.000 stère moeten zijn. Nu heeft men in 1884,
bij de verlaging van den gasprijs van 9 op 8 cent per stère,
eene toeneming der consumtie waargenomen van 18.000 stères,
Men kan aannemen, dat op eene nieuwe vermindering van
den gasprijs eene vermeerdering van het verbruik in gelijke
mate zal volgen. En wanneer men dan bedenkt dat een groot
deel der verbruikers sinds jaren op goede gronden op eene
verlaging aandringen, dan zou het, naar spr's oordeel, van
wijs beleid getuigen als men besloot aan dien drang toe te
geven en den gasprijs van 8 cent op 7 cent per stère te
breugen. Spr. zal het hierbij laten, daar hij beloofde kort te
zullen zijn, en verklaart dat hij niet met het voorstel van
burgemeester en wethouders zal medegaau.
De heer Troelstra merkt op dat het voor burgemeester en
wethouders zeker aangenaam zoude zijn geweestindien zij
vrijheid hadden kunnen vinden om gunstig op het adres te
adviseren. Dat is in den regel het aangenaamst. Waarom
zij 't evenwel niet deden, hoopt spr. nader aan te toonen. In
de le plaats moet hij eene opmerking maken omtrent het
gezegde van deu heer Hijlkema, dat deze tegen het voorstel
van burgemeester en wethouders moet stemmenlettende op
de bronwaaruit het adres is voortgekomen. Het zal echter
dien geachten sprekerwanneer hij het voorregt zal hebben
langen tijd lid van den raad te zijn, later nog menigmaal
voorkomen, dat hij zijne stem niet kan geven aan de inwilli
ging van een adres, al komt dat ook uit nog zoo eene goede
bron en heeft het nog zoovele onderteekenaars. Spr. heeft
maar te herinneren aan de adressen die indertijd zijn ingeko
men voor en tegen den bouw van een nieuwen toren. Ieder
lid doet het verstandigst zich op zijn eigen standpunt te
plaatsen en niet te veel te letten op de herkomst der adressen,
ïn de 2e plaats had de heer Hijlkema een principieel be
zwaar hij vergeleek n.l. de gasfabriek met de hen met gouden
eijeren, die gevoed wordt door enkelen, doch wier eijeren ten
bate van allen komen. Het is waarde winst der fabriek is
in het voordeel van allen], omdat zij door de gemeente geëx
ploiteerd wordt. Maar gesteld aan de andere kant dat de
exploitatie schade opleverde, dat bijv, door de invoering van
het electrisch licht de fabriek weinig zou behoeven te produ
ceren en de winsten dus zouden verdwijnen, terwijl niettemin
rentebetaling en aflossing van een nog bestaande schuld ad
f280.000 zouden moeten geschiedendan zou ook die schade
ten laste van alle ingezetenen komen. Er is dus niets onbil
lijks in gelegen dat de winst aan allen komt. Men heeft hier
met geene belastingheffing te doen, die op enkelen drukt,
zelfs niet met eene inrigting, die valt onder art. 238 der ge
meentewet dit is indertijd door den minister Heemskerk
uitgemaakt, maar met eene zuivere gewone industriële onder
neming, waarvan slechts zij, die dat wenschen, gebruik maken.
Het standpnnt van den heer Hijlkema is derhalve onjuist.
Yan meer belang zijn de bezwaren van andere zijde in het
midden gebragt. Spr. gelooft ook, dat burgemeester en wet
houders welligt met een ander advies tot den raad zouden
zijn gekomen, indien zij eene andere begrooting voor zich
hadden gehad. Spr. althans zou -zich gaarne willen scharen
aan de zijde van den heer Duparc, die meer op utiliteits
gronden den prijs wil verlagen; hij heeft dan ook indertijd
medegewerkt om den prijs van 9 op 8 cent te brengen. De
heer Duparc heeft vrij uitvoerige opgaven gegeven omtrent de
winsten der fabriekde heer Plantenga heeft op zijn beurt
zeer gegronde cijfers daartegenover gesteld; deze was te pessi
mistisch, gene te optimistisch. Tusschen beide ligt volgens
spr. de juiste weg. Op de cijfers van de winst der fabriek,
zooals die zouden blijken uit het straks aangehaald overzigt
der commissie valt zeker nog al iets af te dingen, want, als
spr. zich niet bedriegt, is niet in aftrek gebragt de waarde der
gebouwen die indertijd zijn geamoveerd. Doch hoe dit zijn
moge |spr. acht van meer gewigt de vraag, of het raadzaam is
den gasprijs onveranderd te behouden. Daarover kunnen na
tuurlijk de gevoelens verschillen. Er zijn onderscheidene le
den, die thans den prijs willen verlagen en onder dezen is
liet speciaal de lieer Duparc, die vermeent dat elke vermin
dering van gasprijs vermeerdering van consumtie mede brengt.
In 't algemeen zal dit beweren wel opgaan, maar de vraag,
bij de inrigting der tegenwoordige begrooting voor 1887, moet
deze zijn, of het toenemend gasverbruik toelaat om op de be
grooting f 12000 meer als ontvangst uit te trekken, dan eene
berekening van het gasverbruik over 1886 bijv. naar 7 cent
zou toelaten
Spr. is niet van dit gevoelen en de ervaring heeft dit ook
niet bewezen. Als men thans zoo luchthartig over een krach
tige toeneming van gasverbruik bij prijsverlaging denkt, dan
verwondert het spr. dat bij het sectie-onderzoek der begrooting,
die heden aan de orde komt, er geen enkele stem is opge
gaan, om den gasprijs te verlagen maar daartoe den drang
van een adres scheen noodig te zijn althans in het verslag
van rapporteurs wordt er niet van gewaagd. En waren al
enkele voorstanders voor verlaging van den gasprijs, dan heb
ben zij dat in elk geval niet met kracht eu klem doen blijken.
Vu anneer het adres niet ware ingekomen, dan houdt spr. 't er
voor dat het denkbeeld van verlaging van den gasprijs in
deze vergadering niet eens ter sprake zoude zijn gekomen.
In de gegeven omstandigheden zou spr. dit ook wenschelijk
hebben geacht, omdat hij het tijdstip voor verlaging zeer on
geschikt acht, terwijl men niet vergeten moet, dat het ver
laagd tarief nog slechts 3 jaar heeft gewerkt. Spr. zou het
nu een belangrijken stap voorwaarts achten, als dc voorstanders