24 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 22 Maart 1887. Vóór alles heeft spr. hierbij op het oog de regeling van de ondcrhoudspligtigheid der zoogenaamde waterstaatswerken, waar mede bedoeld wordt het onderhoudrustende op openbare werken, die tot den privaten eigendom behooren. Dit zijn ge heel nieuwe bepalingen. Bij de oude verordening is wel in ar tikel 1 de onderhoudspligt voorgeschreven, doch van eenige regeling van die onderhoudpligtigheid is daarbij geen sprake, terwijl evenmin op de overtreding straf is bedreigd bij niet naleving van het voorschrift kan art. 1 SO der gemeentewet wor den toegepast. Spr. vindt het dan ook vreemddat in een re glement van politie dergelijk onderwerp wordt geregeld en het verwondert hem, dat de commissie in hare toelichting zegt, dat ook in andere gemeenten eene zoodanige regeling is opgenomen. Hij zou wel willen vragen, in welke verordeningen van andere gemeenten dit het geval is, want hij heeft er naar gezocht, maar ze niet gevonden. Wel komt in menige verordening de voorgeschreven onderhoudspligt voor, doch niet de wijze van regelingals hier nu wordt voorgesteld. Voorts wordt in de memorie van toelichting door de com missie de vraag besproken of op de overtreding van de voor schriften dezer verordening alleen boete, dan wel ook hechtenis zal dienen te worden vastgesteld en komt zij tot de slotsom, dat eene bedreiging van boete in dezen meer geëigend is. Gaar ne erkent spr. de juistheid van dit beweren, doch zoekt de re den daarvoor met in alle de motieven door de commissie bij- gebragt. Zóó heeft z. i. met deze vraag niets te maken de vervangende hechtenis voor het geval van wanbetaling der boete, noch ook de bepaling, dat de bekeurde door vrijwillige betaling van het maximum der boete zich aan verdere ver volging kan onttrekken. Men heelt hier alleen de vraag te stellen, met welke overtredingen men te doen heeft en of daar tegen eene bedreiging van boete dan wel van hechtenis het meest gewenscht is, welke laatste vraag uitsluitend beantwoord moet worden door te letten op den aard der overtreding. In theorie kan men wel a priori bepalen, tegen welke handelingen straf zal worden bedreigd doch voor de practijk dient men na te gaan welk karakter aan de respectieve overtredingen ver bonden is, om te kunnen vaststellen, welke straf, hechtenis of boete zal worden bepaald en zoo ja, in welken omvang. Ten slotte wijst de commissie er op", dat in haar ontwerp de bestaande verdeeling in hoofdstukken is weggelatenomdat het daardoor mogelijk is geworden onderscheidene bepalingen op hetzelfde onderwerp betrekking hebbende, die nu van elkander zijn gescheiden, in één artikel zamen te voegen. Het voordeel u.üirvan is spr. niet regt duidelijk. Integendeel, hij acht eene verdeeling in hoofdstukken veel regelmatiger en gemakkelijker omdat men daaronder zoo al niet met mathematische naauwkeu- righeid, dan toch ten naastenbij de zaken, die tot dat hoofdstuk behooren kan rangschikken. Daarmede zal ook het voordeel verkregen worden dat de ingezetenen, met wie men toch rekening moet houden, waar het geldt voorschriften, die schier van dagelijksche toepassing voor hen kunnen zijn dat de ingezetenenzegt spr.terstond kunnen nagaan wat zij be hooren te doen of na te laten, terwijl nu de geheele verorde ning daarvoor moet worden doorzocht. Spr. zal het hierbij la ten doch behoudt zich voorom bij de behandeling der arti kelen zoo noodig op een en ander terug te komen. De heer DirkS had liet voornemen nagenoeg dezelfde be denkingen te makenals nu door den heer Busmann in het midden zijn gebragt. Hij zal zich dus daarvan onthouden, om niet in herhalingen te vervallendoch op een enkel punt nog even 'terugkomen, n.l. het niet opnemen van hechtenis in de strafbepalingen. Wanneer hij de gemeentewet opslaat dan leest hij in art. 161 dat de raad tegen overtreding zijner verordeningen geldboete van een tot vijf-en-twintig gulden en gevangenisstraf van een tot drie dagen te zamen ol afzonder lijk kan bedreigen. De bevoegdheid bestaat, en nu is het dus de vraag of het ook noodzakelijk is, om gevangenisstraf te be dreigen. Tot nu toe was dit niet het geval in de oude veror dening doch er is z. i. veel voor te zeggenom niet alleen boete te bepalen. Wat zal het geval zijnals er geen ver haal isbijv. bij straatschenderij Die niets heeftkan ook niets betalen. In de drankwet o. a. komt opklimming voor eerst geringe geldboetedan bij herhaling zwaardere geldboete, daarop gevangenisstraf van één dag tot meerdereenz. Hier is dat echter ook niet het geval. Wel zegt de oude stelregel qui non habet in aereluat in pelle(die platzak is, boete het met zijn lijf)maar zoover wenscht spr. niet te gaan. Ilij zal er geen voorstel ven maken om het gewagen van de ge vangenisstraf bepaaldelijk in de verordening op te nemen, hoe wel hij dit wel gewenscht achtdoch wenscht met den heer Busmann aan de commissiedie volgens de memorie van toe lichting zelve eenigzins weifelend is voor al of niet opneming de reden te vragenwaarom die straf niet is opgenomen. De heer Duparc brengtnamens de commissie den ge- achten eersten spreker dank voor het woord van lof, dat hij wel over haren arbeid heeft willen uitspreken. Zij waardeert dit te meeromdat dit woord werd gesproken zonder voorbe houd, daar die spreker toch zich ten slotte slechts bepaalde tot het doen van een paar vragen en het maken van enkele opmerkingen. Spr. zal thans op een en ander antwoorden doch een enkel punt daartoe ook nog overlaten aan een of meer van zijne medeleden. De commissie heeft, gelijk in de memorie van toelichting op art. 1 is gezegd hel woord „waterstaatswerken" gekozen op het voetspoor van het provinciaal reglementFrov. blad no. 33 van 18S2, gelijk op dat reglement dan ook is gegrond de staat van waterstaatswerken met in onderhoud en beheer bij het rijk, de provincie of waterschappen, voor deze gemeente in 1883 door Ged. Staten vastgesteld. Bedoeld woord is sinds lang reeds de geijkte uitdrukking in gevallen als hier gewor den het heeft een soort burgerregt verkregen. De commissie heeft dan ook geen oogenbhk geaarzeld, dit woord te gebrui ken daar het hier alles uitdrukt. In welke andere gemeenten, vroeg de geachte eerste spre ker is de onderhoudspligt geregeld zooals hier wordt voor gesteld Ook voor deze vraag verwijst spr. naar de memorie van toeligting in haren aanhef. In tal van, zoo niet in de meeste gemeenten van Friesland is vóór en na reeds bij verordening voorgeschreven het opmaken van leggers waarop de water staatswerken omschreven en de namen en woonplaatsen der onderhoudspligtigen vermeld zijn, en waarbij straf is bedreigd te gen hem, die zich aan zijne verpligting tot onderhoud onttrekt. En builen Friesland is zelfs bij menige provinciale verordening het onderwerp op deze wijze geregeld. Wat nog de bedoelde gemeenten in Friesland betreftis de regeling overal geschied bij algemeene politieverordening n.l. eene zoodanigedie niet, zoo als de onderwerpehjkealleen algemeene bepalingen van politie inhoudtdoch ook datgeene omvatwat in deze ge meente bij onderscheidene afzonderlijke verordeningen is gere geld. Met de voorbeelden van deze gemeenten dus voor oogen, waartegen bij hooger autoriteit geen bezwaar is gemaakt, meen de de commissie gerust denzelfden weg te kunnen inslaan. Wel heeft zij zich, gelijk ook alweder uit de memorie van toelich ting blijktde vraag gesteld of het ook dienstig warehet onderwerp bij afzonderlijke verordening te regelen. De overwe ging evenweldal alle overige artikelen der ontwerp-vcrorde- ning evenzeer op de ten gemeenen diensten van allen bestemde werken van particulieren van toepassing zijn, deed haar beslui ten, beide onderwerpen in een en dezelfde verordening te be handelen. Daardoor zal ook het gemak voor de ingezetenen waarop de geachte tweede spr. weesworden bevorderd. Op de vraag: waarom geen verdeeling in hoofdstukken? geeft de memorie van toelichting insgelijks het antwoord. De commissie heeft gemeend, deze verdeeling te moeten weglaten, omdat het alsnu mogelijk is geworden onderscheidene bepa lingen die op hetzelfde onderwerp betrekking hebben en thans van elkander gescheiden zijn in één artikel zamen te voegen. Spr. kan niet ontkennen dat dergelijke verdeeling eenig gemak oplevert, doch de ervaring bij het ontwerpen van reeds zoo menige strafverordening heeft der commissie geleerddat het vaak zeer moeijelijk is, om alles onder een bepaald hoofdstuk te brengen iets dat vooral met eene verordening als de on- derwerpelijke het geval is. De geachte eerste spr. zeide wel, dat mathematische verdeeling moeijelijk was te verlangen, doch dat eene verdeeling, zoo goed mogelijk, ook dddrom wen- schelijk was, dewijl de ingezetenen er in een oogenblik door konden zien, wat hun is voorgeschreven te doen of te laten. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 22 Maart 1887. Spr. veroorlooft zich thans op zijne beurt den geachten eersten spreker eene vraag te doenn.l. of hij inderdaad meentdat de ingezetenen behoudens misschien eene enkele uitzondering, eene studie van de plaatselijke verordeningen maken? Met al den eerbied voor de ingezetenen gelooft spr. dit te mogen be twijfelen. Het heet wel, volgens de vrij wel banaal geworden uitdrukking dat ieder moet worden geacht de wet te kennen doch de geachte eerste spreker zal ook wel sinds lang in zijne regterlijke betrekking de ervaring hebben opgedaandat de bedoelde onderstelling niets anders is dan eene wettelijke fictie. Doch tevens zal het hem genoeg bekend zijn, dat zelfs bekend heid met wet of verordening daarom nog lang geen waarborg oplevert tegen hare overtreding, en datin weerwil van zoo danige bekendheid bij velende overtreding uit allerlei be weegredenen toch nog dagelijks plaats heeft. De heer van Sloterdijck wenscht namens de commissie 'den heer Busmann te beantwoorden waar deze het niet toe passen van hechtenis besprak. Die geachte spreker heeft de beslissing der commissiedat hier alleen boete moet worden bedreigd goedgekeurd evenwel zonder de motieven voor die uitspraak te kunnen deelen. Wanneer hij de memorie van toelichting had gelezen dan zou hij, naar spr. meent, tot het resultaat zijn gekomen, dat de commissie niet alleen op de twee door dien spreker aangehaalde motieven nl. dat bij wanbetaling de boete door hechtenis wordt vervangen en dat men zich aan vervolging kan onttrekken door het betalen, van het maximum der boete hare zienswijze in dezen heeft doen steunen. Dit waren wel twee bijkomende motievendoch het hoofdmotief is te vinden in de toelichting, 2e bladzijde le kolom, in de ali nea aanvangende met de woorden „In navolging van de be staande verordening enz.", en wel in de laatste zinsnede, waaruit blijktdat de commissie juist den aard der overtredingen heeft overwogen en dat deze die de heer Busmann ook wilde laten beslissen werkelijk bij haar den doorslag heeft gege ven. „Immers", zegt de commissie daar, „de zucht om zich aan het maken van onkosten te onttrekken of kosteloos zich een uit sluitend genot van voor het publiek bestemde plaatsen en werken te verschaffen, is veelal de drijfveer tot overtreding, en hiertegen schijnt geldboete de meest doeltreffende repressie te zijn." De motieven voor de commissie, om alleen geldboete voor te stellen, hetgeen bij den heer Busmann toch instemming heeft gevonden, mogen dus wel deugdelijk worden genoemd, als berustende op den aard der overtredingen. Spr. heeft nog eene opmerking in aansluiting aan het ant woord van den heer Duparc omtrent het weglaten der verdeeling in hoofdstukken. Aan ieder die met de toepassing van wetten en verordeningen belast of bekend is, zal het duidelijk zijn, hoe belemmerend soms die indeeling is voor het vatten van de be doeling eener verbodsbepaling door hen, die meenen ze te kun nen verklaren uit het opschrift van het hoofdstuk. Dit is nu wel geen wetmaar waar dubium bestaat, is dikwijls het op schrift toch van invloed. Hoeveel te meer zal dit het geval zijn bij de ingezetenen, die in hun eigen belang moeten onder zoekenwat de wet of verordening hun vooischrijften wie het dan niet euvel is te duiden, indien zij uit het opschrift van het hoofdstuk de beteekenis van een daartoe behoorend artikel afleiden. Tot verduidelijking van zijne bedoeling haalt spr. een paar voorbeelden aan. In de oude verordening komt onder het hoofdstuk II „van de reinheid der openbare wegen enz." voor artikel 14 waarbij verboden is, anders dan 's voormiddags tot 12 uur de straat te schrobben, glazen te wasschenenz. Dit ziet eigenlijk niet op de reinheid der openbare wegen, want door het schrobben en wasschenal zou 't den geheelen dag zijn wordt de reinheid zelfs bevorderd, doch de beperking is in het belang van het vrij en veilig verkeeren het verbod zou dus meer tehuis behooren in het 3e hoofdstukhetwelk naar zijn opschrift de vrijheid en veiligheid der openbare wegen enz be schermt. Evenzoo is dit het "geval met het verbod in art. 19, onder hetzelfde hoofdstuk IIom vuilnisemmers nadat zij ge ledigd zijn op de openbare straat te laten staan. In dezen geest komen in alle hoofdstukken verdeelde verordeningen on der sommige van deze bepalingen voordie daar niet eigen aardig tehuis behooren. Doch al passen ze ook daarbij, dan nog kan men daarover dubiëren, of die strafbepalingen ook niet in anderen zin als het opschrift van het hoofdstuk aanwijst kunnen worden uitgelegd. Eene bepaling bijv. tot bescherming van de veiligheid van den wegkan ook bevorderlijk zijn aan de reinheiden evenwel niet voorkomen onder het hoofdstuk dat naar zijn opschrift de reinheid moet bevorderen; zal nu, indien overtreding daarvan in een gegeven geval de veiligheid niet bedreigtmaar de reinheid ernstig verstoortvervolging kunnen plaats vinden? Zijne redenering is niet streng juridisch, doch hij heeft op dit bezwaar in de practijk willen wijzen vooral waar het hier geldt eene verordeningwaarvan nale ving aan de zorg van politiedienaren is toevertrouwd en die voor alle ingezetenen verstaanbaar behoort te zijn. Den heer Dirks doet spr. opmerkendatwaar deze den ouderwetschen regel aanhaaldedat wie niet betalen kan, het met zijn lijf moet boetennu in zekeren zin hetzelfde ge schiedt daar bij niet betaling der boete, om welke reden ook, hechtenis in de plaats komt. De heer Star Busmann moet in de eerste plaats vol doen aan de eischen der beleefdheid en zijn dank betuigen voor de bekomen inlichtingen. Hij neemt echter de vrijheid nog eene enkele opmerking te makenen wel eerstens aan het adres van den heer Duparc die eigenlijk geen antwoord op spr.'s vraag heeft gegeven. Wel zeide hij, dat in tal van gemeenten gelijke regeling bestond doch hij heeft geen ge meente bij name genoemd. Bij geene der verordeningendie als gevolg van het nieuwe strafwetboek bereids in dit arron dissement zijn vastgesteld en door spr. ontvangen, heeft hij er gevondendie dergelijke bepalingen als hier worden voorge steld bevatten. Hij blijft er dus bij dat voor zoover hem bekend binnen de provincie eene dergelijke regeling in eene gemeentelijke politie-verordening niet bestaat. Wat voorts de verdeeling in hoofdstukken betreftdeze acht spr. op zich zelve eene formele kwestie, echter minder formeel, waar het eene gemeentelijke verordening als de onderhavige geldt. De heer van Sloterdijck zeide dat èn zij die de verordening moeten toepassen èn de ingezetenen die haar moeten nale ven daardoor in de war geraken. Hiervoor zal echter weinig vrees behoeven te bestaan wanneer, zooals spr. natuurlijk be doelt de hoofdstukken goed worden ingerigt en aanverwante artikelen bevatten, terwijl de opschriften ,al kan zulks niet met mathematische zekerheidtoch zoo naauwkeurig mogelijk den inhoud behooren aan te geven. Het spreekt van zelf, dat het op schrift van het hoofdstuk voor den inhoud geen wet van Meden en Perzen is, doch de ingezetenen zullen.in hun eigen belang zich wel de moeite getroostenom ook de verwante hoofdstukken te raadplegen. Wanneer voorts aan het slot de hoofdstukken achtereenvolgens worden vermeld met eene korte inhoudsopgave en een bladwijzer, zal daardoor de moeijelijkheid geheel kunnen worden opgeheven. De heer Duparc zegt, dat öf de heer Busmann zich de eerste maal minder duidelijk heeft uitgedrukt öf dat spr. hem toen minder verstaan heeft. Die spreker het blijkt thans nader bedoeldedat hem was gebleken-dat sedert het in werking treden van het wetboek van strafregt de onderhoud* pligtigheid nergens in Friesland was geregeld, zooals hier wordt voorgesteld. Doch wat bewijst dit Deze raad zelf is nu pas begonnen, de strafverordeningen in overeenstemming te brengen met dat wetboek. De redendat den heer Busmann in zijne betrekking als officier van justitie nog niets van zoodanige nieuwe codificatie bekend iszal eenvoudig deze zijndat zij elders nog niet heeft plaats gevonden. Daaruit echter te con- cludeerendat de raad van Leeuwarden nu niet de nieuwe regeling mag vaststellen gaat niet op. Spr. gaat nog verder. Het is best mogelijkdat zoodanige nieuwe codificatie hier en daar zelfs geheel onnoodig zal zijn omdat de bestaande straf bepalingen niet strijden met het nieuwe artikel 161 der ge meentewet. En wat de regeling der onderhoudpligtigheid zelve betreft, daarbij komt de raad niet in aanraking met het nieuwe wetboek van strafregt, omdat dit door geene enkele bepaling in het onderwerp voorziet. De raad zal weldra te weten ko men, dat ook enkele andere strafverordeningen in deze gemeente niet behoeven te worden gewijzigd, öf omdat de straffen reeds vroeger waren vastgesteld in overeenstemming met dat, toen wel

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1887 | | pagina 2