28
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, Van den 25 Maart 1887.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 22 Maart 1887.
20
Den heer Star Busmann komt het voor, dat de heer van
Sloterdijck nu argumenten bezigt, die rieken naar bangmakerij.
Spr. heeft niet beweerd, dat de legger geen reden van bestaan
heelt. Het opmaken daarvan is integendeel uit een administra
tief oogpunt een zeer goede maatregel doch spr. heeft ont
kend en blijft ontkennen, dat de raad de bevoegdheid bezit om
daaraan eene bepaalde regtskracht toe te kennen; welke alleen
aan den regter is voorbehouden.
De heer Hijlkema vindt de le alinea door hare lengte
wel wat onduidelijken meentdat daaraan kan worden tege
moet gekomendoor tusschen de woorden .waterschappen"
en „waarvan" in plaats van de komina het woordje „maar" te
plaatsenwaartoe hij het voorstel doet.
Daar dit voorstel niet ondersteund wordtkomt het niet in
behandeling.
De beraadslagingen over artikel 1 worden gesloten.
Het amendement van den heer Star Busmannom de 2e
alinea te doen vervallenwordt in stemming gebragt en ver
worpen met 16 tegen 2 stemmen. Vóór stemden de heeren
Busmann en Dirks.
Het artikel wordt nu met in achtneming van de door de
commissie voorgestelde aanvulling, zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
Art. 2. De eerste alinea luidt aldus
.De eigenaren der in het vorig artikel bedoelde werken of
ingeval op deze eigendommen een zakelijk regt rustzijdie
krachtens dat zakelijk regthet genot hebben worden op de
na te noemen leggers als onderhoudpligtigen dier werken aan
gewezen."
De heer van Sloterdijck deelt mededat de commissie
bij nader inzien van oordeel isdat de eerste alinea van dit
artikel niet is geredigeerd zooals de bedoeling was en het be
hoort te zijn. Want er is nu niet voorzien in alle gevallendie
men zich ten aanzien van werkenals hier bedoeld worden
kan voorstellen. Een werktot gemeene dienst van allen be
stemd zal in den regel in de eerste plaats in onderhoud zijn
hij den eigenaar, maar indien deze slechts den blootcn eigendom
heelt, terwijl een ander een zakelijk regt op dat werk bezit,
waardoor hij het genot daarvan heeftis het billijk dat aan
dien genieter ook het onderhoud komt. Maar dan is ook nog
mogelijkdat het onderhoud rust noch op den eigenaar noch
op den genothebbende, maar op een derde die belang bij dat
onderhoud heeftbijv. van een wegdie tot uitgang voor een
land dient, waarvan de eigendom of het genot krachtens zakelijk
recht hem behoort. Nu zou dergelijk geval wel is waar onder
dit artikel zooals het nu luidtgebragt kunnen worden doch
de commissie acht het beterom die bedoeling duidelijker te
doen uitkomen. Daarom stelt zij voor de tweede alinea aldus
Le lezen
.De eigenaren van de in het vorig artikel bedoelde werken
of, ingeval daarop een zakelijk regt rustzij, die krachtens dit
regt het genot hebben ofeindelijkde eigenaren of genotheb
bers krachtens zakelijk regt van goederen waarop de wettige
verpligting tot onderhoud van die werken rustworden op de
na te noemen leggers als onderhoudpligtigen van die werken
aangewezen."
Het artikel wordt aldus gewijzigd zonder discussie en hoof
delijke stemming goedgekeurd..
Artt. 3 tot en met 17 worden zonder discussie onveranderd
vastgesteld.
Art. 18.
De heer Star Busmann vraagt naar aanleiding van dit
artikelin verband met art. 88waarin wordt verklaard wat
men onder openbare straat in deze verordening te verstaan
heeftof het niet regelmatiger ware om laatstgenoemd artikel
hier in te lasschen. Persoonlijk is het hem onverschillig waar
dit artikel 88 geplaatst is doch vermoedelijk zal het in het
belang der ingezetenen zijn en minder verwarring veroorzaken
om het hier te laten volgen dewijl in vele der aan artikel 88
voorafgaande bepalingen van straat of openbare straat wordt
gesproken, en van het begrip daarvan eerst aan het slot eene
verklaring wordt gegeven.
De heer van Sloterdijck zegt dat het artikel als slot
artikel natuurlijk aan het eind der verordening moet voorko
men waar het niet misplaatst isomdat het van eene alge-
ineene strekking is. In de voorafgaande artikelen toch wordt
over .straat" gesproken en nu aan het slot van het stuk wordt
geresumeerdwat men onder dat woord te verstaan heeft.
Dat is niet irrationeel. Spr. kan evenwel niet ontkennen dat
voor het denkbeeld van den heer Busmann grond bestaatals
men het nieuwe strafwetboek tot model neemt. Daar is in
den 9en titel van het eerste boek verklaring te vinden van
uitdrukkingen die in de 2e en 3e boeken volgen. Aan den
anderen kant echter staat het niet gelijk. Daar in dat wetboek
meer dergelijke artikelen voorkomen is het wel wat waard
om ze niet allen tot slotartikelen te maken doch voor deze
verordeningwaar maar één dergelijk verklarend artikel voor
komt bestaat er geen bezwaarom het aan het slot te plaat
sen.
De heer Duparc meent ter aanvulling van het gesprokene
door den heer van Sloterdijck er nog op te moeten wijzen
dat in onderscheidene wetten ook soortgelijk artikel aan het
slot voorkomt, o.a. in de wet op het veeartsenijkundig staatstoe-
zigt. Daar gaan 41 artikelen vooraf aan het slotartikel, waarin
wordt vermeld, wat onder vee en vleesch bij die wet ge
noemd is te verstaan. En zoo zou spr. nog meer wetten kun
nen aanhalen.
De heer Star Busmann heeft natuurlijk niet willen be-
wceren en ook niet beweerd, dat een slotartikel niet aan het
slot moet worden geplaatst, maar juist het denkbeeld geopperd,
of het niet wenschelijk ware om artikel 88 niet tot slotartikel
te maken en daaraan uitdrukkelijk toegevoegddat hem zulks
in het belang der ingezetenen voorkwam bij het raadplegen der
verordening. Dit laatste sluit dan ook het beroep van den heer
Duparc op de algemeene wet uitmen heeft hier immers niet
te doen met eene wetmaar met eene gemeentelijke verorde
ning. Spr. herhaalt dat het hem persoonlijk koud laatof het
artikel in het begindan wel aan het slot der verordening
voorkomt.
De heer Duparc heeft bij het ter sprake brengen van
wetten geen andere bedoeling gehad dan om voorbeelden aan
te halen. Hij blijft overigens vóór het behoud van art. 88 als
slotartikel. Hij denkt hierbij aan het Friesche spreekwoord
.Lest heugt best", want, zegt hij, als men de geheele verorde
ning aandachtig naleest en ten slotte eene verklaring vindt van
het woord „straat", dan zal men die nog veel gemakkelijker in
zich opnemen en bewaren dan wanneer zij zoo midden in de
verordening voorkwam.
Het artikel werd nu zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd,
met inachtneming van de door de commissie voorgestelde wijzi
ging, om in de tweede alinea in plaats van „wenscht op te nemen" I
te lezen .opneemt."
Art. 19 wordt eveneens onveranderd vastgesteld.
Art. 20.
Met geldboete van ten hoogste tien gulden wordt gestraft
1°. hij die van de met klinkertsteenen bevloerde openbare
straat of gedeelten daarvan gebruik maakt met paarden of met
voer- of rijtuigenmet een of meer paarden bespannen, tenzij:
a. ingeval van dringende noodzakelijkheid bij het uitwijken
voor anderen, of het naderen tot een bepaald erf, waai heen
dat rij- of voertuig is bestemd
b. indien de straat over hare geheele breedte of in het mid
den met klinkertsteenen is bevloerd
2°. hijdie met paardenezels runderen of eenig ander
hl- of met rij- of voertuigenvan twee of meer wielen voor-
penuitgezonderd kinderwagens mot do hand voortbewogen
door bokken getrokken gebruik maakt van eenige andere
l>or burgemeester en wethouders uitsluitend voor voetgangers
jaugewezen openbare straat.
I De hoer Plantenga vindt in sub. 1° gesproken over met
|liiikersteenen bevloerde openbare straat en sub. over open-
[are straat, uitsluitend voor voetgangers aangewezen, zoodat
lij daaruit opmaakt dat daarmede bedoeld worden de plant
lonendie alleen voor voetgangers zijn bestemd. Het ge-
liiiik maken daarvan buiten die bestemming is verboden, met
litzondering voor kinder- on bokkewagens. Bij die uitzondering
1,11 niet begrepen vélocipedes of wieiers, zooals zij in het ont-
lerp genoemd worden. Toe li rekent hij het rijden met wieiers
lp de singels en in de plantsoenen volstrekt niet hinderlijk, en
Tij de beperkte gelegenheid hier in den omtrek voor de jongc-
Ulenom zich op die wijze te ontspannen, zeer gewenscht.
Bij stelt daarom voorom sub 2° achter de woorden „door
jokken getrokken" te plaatsen de woorden .en wieiers.
Dit amendement wordt ondersteund en in behandeling ge
nomen.
De heer van Sloterdijck gelooft, dat, als men hel ver
band tusschen sub 2® van dit artikel en het volgende artikel
pagaatmen moeijelijk dit amendement zal kunnen aannemen.
Bij het eerste wordt het rijden over wegen, uitsluitend voor
foetgangers bestemd en in art. 21 over met klinkertsteenen
?strate voetpaden verboden ook over wieiers. Nu wenscht
f i heer Plantenga in art. 20 ook voor wieiers daarop eene
hitzondering gemaakt te hebben. Dat zou evenwel niet sluiten
In de economie van beide artikelen. De verbodsbepalingen zijn
gemaakt ter wille van de veiligheid der voetgangerswanneer
prg voor de veiligheid medebrengt, dat men het rijden met
kvielers over voetpaden moet verbieden, dan moet volgens den-
kelfden maatstaf het verbod ook gelden voor paden uitsluitend
voor voetgangers bestemd. De veiligheid wordt niet bedreigd
door kinderwagens en wagens door bokken getrokken, die zich
slechts langzaam bewegendoch dit kan niet gezegd worden
van wieiers. Het rijden met deze kan wel degelijk gevaar op
leveren, om welke reden de commissie dan ook gemeend heeft,
geene uitzondering voor wieiers te moeten voorstellen.
De heer Plantenga stemt toedal het verbod om met
kvielers te rijden rationeel past bij art. 21, doch ziet dit niet
in, waar hel art. 20 betreft. Naar spr. meent wordt de veilig
heid van voetgangers in de plantsoenen niet in die mate be
dreigd om het rijden met wieiers te verbieden. Het oordeel
over veiligheid is zeker zeer subjectiefspr. kan dan ook geen
onveiligheid zien in het rijden met die voertuigen. Hij althans
heelt, ofschoon het tot heden niet verboden is, nooit van onge
lukken gehoord, niettegenstaande er, omdat het plaveisel daar
voor zeer geschikt schijnt te zijnnog al druk gebruik van
wordt gemaakt.
De heer Star Busmann verkeert in het onzekere omtrent
liet motie! van deze bepaling. Er is medegedeeld dat deze
bepaling is gemaakt voor de veiligheid der voetgangers
maar dan zou men er ook kruiwagens kunnen toelatenin één
woord alleswat de veiligheid van voetgangers niet bedreigt.
Intusschen zijn bepaaldelijk de kruiwagens niet van het ver
bod uitgezonderd.
De heer van Sloterdijck kan in antwoord op de vraag
van den vorigen sprekervoor zoover die door hem begrepen
ismededeelendat een verbod om met voertuigen zich op
wegen of paden uitsluitend voor voetgangers bestemdte be
wegen natuurlijk wordt uitgevaardigd met het oog op de vei
ligheid. Men bestemt een gedeelte van den weg of een weg
I in zijn geheel uitsluitend voor voetgangers en daarop mag niet
I gereden worden. Alles wat het verkeer belemmertmaakt
I ook inbreuk op de veiligheid, doch men behoeft in de exceptie
niet alles op te nemenwat den weg niet onveilig maakt.
De Voorzitter wijst er nog op, dat deze verbodsbepalin
gen niet uitsluitend in het belang van de veiligheid zijn maar
ook ter bevordering van de instandhouding van de wegen.
Hier heeft men dus een voorbeeld van eene bepaling die on
der twee rubrieken of hoofdstukken zou zijn te rangschikken.
De heer van Eysinga heeft bij zich zelf overwogen, of
het tweede onderdeel van dit artikel niet tot moeijelijkheden
aanleiding zal kunnen geven. Daar wordt gesproken over alle
uitsluitend voor voetgangers bestemde openbare straten waar
mede volgens art. 88 ook de plantsoenen worden bedoeld. Toch
beeft hij meermalen daarvan gebruik zien maken door venters
met broodkarren, die langs die wegen bij hunne klanten moeten
komen. Volgens dit artikel zullen zij voortaan geweerd moe
ten worden. Spr. vraagt dus of die bepaling in de practijk
niet eenig bezwaar zal opleveren.
De heer van Slotcrdijk kan die vraag gerust ontkennend
beantwoorden. Gedurende een tijdvak van tien jaren heeft hij
in zijne vorige betrekking eene gelijkluidende bepaling moeten
loepassen en daarbij nooit op moeijelijkheden gestuit. De brood-
venters weten nu eenmaaldat zij in de plantsoenen niet mo
gen rijden. Bovendien spr. zou het eigenlijk niet behoeven
te memoreren wat hebben zij te maken binnen de enceinte
van het plantsoen bij de Beurs, bij het station of in den
Arcndstuin. Buiten die enceintes loopen de straten, waaraan de
woningen zijn gelegen. Spr. herhaalt dat onder vigeur van
de oude verordening geen bezwaar bij de toepassing van deze
bepaling is ondervonden.
De heer van Eysinga wil gaarne aannemendat geene
moeijelijkheden zich tot nu toe hebben voorgedaandoch hij
acht die toch niet onmogelijk. De heer van Sloterdijck noemde
den Arendstuin, maar daarvan moet toch wel aan de zijde van
de gasfabriek gebruik gemaakt worden om te komen hij de
huizen, in de nabijheid van de Verwersbrug gelegen. Spr. had
evenwel meer op het oog de plan tsoenen bij den Gouden bal
en achter den Prinsentuin.
De Voorzitter brengt den geachtcn spreker in herinne
ring, dat laatstbedoeld plantsoen niet uitsluitend voor voet
gangers is bestemd. Wel is dit nog het geval met het ge
deelte weg tegenover de gasfabriek, door dien spreker bedoeld,
doch bij burgemeester en wethouders is de vraag aanhangig
om die bestemming op te heffen. Het pad van den Gouden
bal naar de zwemschool is door palen voor het verkeer met
karren gesloten. De weg achter den Prinsentuin is geheel
vrij.
Het amendement van den heer Plantenga op dit artikel
wordt nu in stemming gebragt met het resultaatdat de
stemmen daarover stakenmet 9 tegen 9 stemmen. Vóór
stemden de heeren Dijkstra Bekhuis Plantenga Oosterhoff
van Eysinga, Minnema Buma, Beucker Andreae, van der Scheer
en Meijer.
De vaststelling van dit artikel wordt aangehouden tot eene
volgende vergadering nadat eene nieuwe stemming over het
amendement zal hebben plaats gehad.
Art. 21. „Hij, die een hand- of kruiwagen over een trottoir
of een met klinkertsteenen bestraat langs de huizen loopend
voetpad voertdaarover een vat rolt of daarop met een wieier
rijdtwordt gestraft niet geldboete van ten hoogste tien gul
den."
De heer Star Busmann acht het uit hoofde van plaatse
lijke toestanden in deze gemeente noodig, dat op deze bepaling
eene uitzondering wordt gemaakt. In de oude verordening was
in het analoog artikel alleen verboden het voeren van een hand-
of kruiwagen waaraan in het nieuwe artikel is toegevoegd liet
rollen met een vat. Nu kan het zich toch voordoen, dat uiteen
pakhuis, aan een gracht gelegen, vaten moeten worden gerold
naar een aan den wal liggend schip of omgekeerd. Dat zou
echter volgens dit artikel niet mogen geschieden. Spr. acht het