30 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 22 Maart 1887. daarom wenschelijk om aan dit artikel de bepaling toe te voe gen, dat het verbod van het rollen met vaten niet van toepas sing is, waar het geldt pakhuizen aan het water gelegen. De heer Dirks gelooft, dat dit artikel niet ziet op hel rollen van een vat uit een pakhuis dwars over het trottoir naar een schip of omgekeerdmaar wel op het rollen van een vat over het trottoir langs de huizen in de lengte. Dit moet duidelijker uitkomen. De heer van Harilixma thoe Slooten stelt als amen dement voorom achter het woord „rijdt" in te lasschen de woorden„tenzij ingeval van dringende noodzakelijkheid tot het naderen van een bepaald erf" Dat is dan eenigszins gelijk geformuleerd als art. 20 sub l°a en geeft ten naaste bij de bedoeling van den heer Busmann wêer. De commissie neemt dit amendement over. De heer Star Busmann trekt nu zijn amendement in. Aldus gewijzigd wordt het artikel zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Art. 22. Met geldboete van ten hoogste tien gulden wordt gestraft 1°. hij, die over eene beweegbare brug anders dan stapvoets rijdt 2°' hijdie zich bevindt of begeeftof paarden ezels runderen of eenig ander vee drijft of met een voertuig komt op eene beweegbare brugnadat zij losgemaakt of vóórdat zij geheel vastgezet is 3°. hij die eene beweegbare brug opent of pogingen daar toe doet. Deze laatste bepaling geldt niet voor de brugwachters of den hunnentwege met de bewaking der brug belasten persoon. De heer Dijkstra vraagt of het verbod sub 2» ook niet reeds gedeeltelijk geregeld is bij het volgend artikel 23, en dus in een van beide artikelen overbodig is. De heer vail Sloterdijck erkent de juistheid van deze opmerking. De commissie had gewacht, totdat art. 23 in be- handeling kwam, om dan met het oog op die omstandigheid vuur te stellen dat artikel te doen vervallen. De heer Dijkstra gelooft weldat zijn bezwaar op de door den heer van Sloterdijck voorgenomen wijze zal kunnen worden opgeheven. Maar nu het een verbod betreftdat al gemeen bekend moet zijnomdat het anders zoo gemakkelijk kan worden overtreden, acht hij het beter om i^et verbod uit art. 22 te ligten en art. 23 te behouden. Hij stelt dus voor om uit sub. 2 te royeren de woorden „zich bevindt of be geeftof'. Nadat de commissie dat amendement heeft overgenomen wordt het artikel aldus gewijzigd vastgesteld. Art. 23. „Hij, die op eene beweegbare brug loopt nadat zij losgemaakt en vóórdat zij geheel vastgezet iswordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijf gulden." De heer Dijk8tra stelt hierbij voorom de woorden die uit het vorige artikel zijn geligtthans in dit artikel te stellen in plaats van het woord „loopt." De heer van Sloterdijck acht de uitdrukking „zich be vinden" hier misplaatst. Dit was niet het geval in art. 22 en wel in verband met de slotalinea. Het gaat nu niet aan om in dit artikel het zich bevinden op de brug onder de ge melde omstandigheden te verbieden zonder eenige exceptie daarbij te stellen. De heer van Harinxma thoe Slooten vindt die op merking op zich zelf juistmaar moet er den vorigen spreker op wijzendat die slotalinea alleen slaat op de laatste bepa ling sub. 3°niet op die sub. 2°. De heer van Sloterdijck zou toch liever het woord „be vindt" weglaten. Hij kan zich niet voorstellendat iemand die toevallig op het beweegbare gedeelte van een brug staat, terwijl dit in beweging wordt gebragtstrafbaar zou zijn. De bedoeling isdat men niet mag loopen over eene draaijende brug, zoodat het zich daarop bevinden mocijelijk tot eene over treding kan worden gemaakt. De heer Dijkstra wijst op het geval dat zich kan voor doendat iemand zich vóór het opendraaien op de brug be vindt en niet weggaatondanks de waarschuwing van den brugwachter. Dat is dan toch een feitdat strafbaar moet worden gesteld en vallen zal onder dit artikelals het is ge wijzigd volgens sprs. amendement. Dit wordt nu zonder hoofdelijke stemming aangenomen waarna het artikel aldus gewijzigd wordt vastgesteld. Art. 24 en 25 worden onveranderd goedgekeurd. Art. 26. De heer Dirks begrijpt nietwaarom hier in afwijking van het oude artikel, gesproken wordt van den burgemeesterdie werk genoeg heeft en niet van den commissaris van politiedie de vergunning kan verleenen. De burgemeester is wel is waar het hoofd der politiedoch het kan toch zijndat hij afwezig is, en dan zou men, strikt genomen, geene ganzen of kalkoenen door of in de gemeente kunnen vervoeren. Hij wenscht dus deze bepaling in dien zin te zien opgevat, dat de burgemeester of die hem ook stilzwijgend vervangtde vergunning kan ver leenen. De heer Star Busmann vraagt, of het niet wenschelijk is om hier van schriftelijke vergunning te spreken. Het is toch moeijel'yk voor een politiedienaar, die een ganzen of kal koenen vervoerenden persoon aantreftom met zekerheid te weten of de burgemeester werkelijk vergunning daartoe heeft verleend. Het zoude daarom in de practijk de voorkeur ver dienen, om eene schriftelijke vergunning te vorderen, tegen de afgifte waarvan zeker geene bezwaren bestaan. De heer Duparc zegt, dat de reden, waarom hel verleenen van deze vergunning aan den burgemeester is opgedragen, hierin is gelegendat het verleenen ook van alle overige dis pensaties, waar die niet van burgemeester en wethouders be- hooren, tot de bevoegdheid van den burgemeester zijn gebragt. Alles is in dit opzigt systematisch behandeld; waartoe dan hier eene uitzondering? Wat voorts het geven van eene schriftelijke vergunning betreftspr. gelooft, dat, al wordt dit niet uitdruk kelijk gezegd de burgemeester geene andere, dan eene schrif telijke vergunning zal geven. De heer Star Busmann kan het volstrekt niet vreemd vinden, dat door den raad wordt vastgesteld, dat hier altijd eene schriftelijke vergunning van den burgemeester noodig is. Hij neemt evenwel genoegen met de voorgestelde redactie, nu het hem is gebleken dat eene schriftelijke vergunning wordt be doeld. Het artikel wordt nu zonder hoofdelijke stemming onveran derd vastgesteld. Art. 27. De commissie stelt met wijziging van haar oor spronkelijk voorstel voor, dit artikel aldus te lezen „Met geldboete van ten hoogste tien gulden wordt gestraft lc. hij, die boomen, heesters of andere gewassen, die op de openbare straat staan snoeit of laat snoeijen, zonder daartoe geregtigd te zijn. 2c. hijdie op de openbare straat in een boom klimt, een bloemperkleuningpaal of rasterwerk', behoorende tot het openbaar plantsoen, beschadigt, aldaar zoden af- of uitsteekt, of in den grond graaft, zonder daartoe geregtigd te zijn. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 22 Maart 1887. 31 Wordt aldus goedgekeurd zonder discussie en hoofdelijke (stemming. Art. 28 wordt onveranderd vastgesteld. Art. 29. Hierin leest de lieer Star Busmann dat men een touwen of kettingen mag vastmaken aan palen van be- choeijingen. Toch zijn van gemeentewege palen en ringen angebragt, waaraan de schippers door middel van touwen f kettingen hunne vaartuigen kunnen vastleggen. Mag dit dan nu voortaan niet meer geschieden vraagt spr.? De Voorzitter zegt, dat hier bedoeld worden palen van walbeschoeijingen of palen van brugleuningen. Doch hier wor den niet genoemd de van gemeentewege aangebragte ringen in de walmuren noch de palen op den wal tusschcn de boo men die alleen voor meerpalen bestemd zijn. Deze vallen natuurlijk niet onder dit artikel. Dit artikel, alsmede artt 30, 31 en 32, de beide laatste onder aanbrenging van de door de commissie nader voorgestelde wijzigingen, worden goedgekeurd. Art. 33. „Hijdie anders dan 's voormiddags tot twaalf uur de straat schrobtglazenaan de openbare straat gelegen, aan de buitenzijde wascht, of kleeden loopersmatten of kar petten op de openbare straat klopt of uitslaatwordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijf gulden." De heer Hijlkema vraagt, of het niet dienstig zoude zijn, om voor die werkzaamheden een vroeger uur te stellen bijv. 10 uur, in plaats van 12 uur. Op dit uur is 't toch, naar men kan aannemen zeer druk en zijn de stofwolken die uit de kleedenenz. kunnen opstijgen onaangenaam en lastig. De Voorzitter gelooft dat men door vervroeging van dit uur m de orde van werkzaamheden bij vele gezinnen eene groote stoornis zou teweeg brengen. Het is waardat 's middags 12 uur het verkeer het drukst is maar dan houdt ook het kloppen en uitslaan opzoodat men daarvan geen hinder zal hebben. De heer Hijlkonia zegtdatnaar hij zeker meent te welenin sommige groote steden dat uur op 11 uur is ge steld. Den heer van Sloterdijck lei Jen do laatste woorden van den heer Hijlkema tot de opmerking, dat men hier te doen heeft met eene verordening voor Leeuwarden en niet behoeft te vragen, hoe het elders is. Dat uur van den middag is als ingeweven in de manier van doen in de huishoudingen alhier men zou dan heel wat met het zwakke geslacht te doen krij gen als het vervroegd werd. Wanneer hier, in plaats van hecrendames vergaderdenwat zou men dan wel hooren als het op 11 uur werd gesteldvroeger is dat al beperkt tot 12 uur. Men moet niet vergeten, dat in een huishouden veel moet gebeurenvoordat men tot kleeden uitkloppen en straat schrobben overgaat. Spr. zal nu daarover niet uitweiden, doch ieder zal wel zooveel met een huishouden bekend zijndat hij wel weetdat men door eene beperking aan deze werkzaam heden tot 10 uur met de orde in vele huishoudingen in con flict zoude komen. De heer Duparc is wel geneigd, met het amendement van den heer Hijlkema mede te gaan. Want, terwijl het schrobben nu lot 12 uur is beperkt, ziet men deze werkzaamheden toch niet zelden nog in den namiddag, tot 2 uur en zelfs later, ge schieden. Wordt nu 10 uur gestelddan komt er toch wel ovenvigl lot 12 uur. De heer Hijlkema zegt dat de heer van Sloterdijck het zwakke geslacht ten onregte er bij haalde, want als dit haar zin kreeg, dan zoude de belemmerende bepaling wel in haar geheel worden opgeheven. Spr. wil echter overwigt geven en transigeren en stelt daarom voor 11 uur te bepalen. De heer Star Busmann vindt in dit artikel gesproken over glazen wasschen, doch niet over het afboenen van muren en jalousiën. Hij vraagt of op dergelijke wasscherij deze bepa ling ook niet van toepassing behoort te worden gemaakt De heer van Sloterdijck zegt dat dit de commissie niet is ontgaandat zij daarbij te rade is gegaan met de gebruiken en bevonden heeftdat de muren en jalousiën niet wekelijks doch eens in het jaar worden schoon gehouden, waarom zij het niet de moeite waard achtte om daarvoor eene verbodsbe paling te maken. De heer Plantenga acht de vervroeging van den tijd tot 11 uur niet aanbevelenswaard, ook met het oog op groote ge bouwen, bijv. het St. Anthonij-Gastliuis, dat aan drie zijden aan de straat ligt. Bij zulke inrigtingen zal het bijna ondoenlijk zijn alles vóór 10 uur geschrobt te krijgen, zelfs al kon men, wat bijna onmogelijk is, over meeider personeel beschikken. Het amendement van den heer Hijlkema wordt in stemming gebragt en verworpen met 10 tegen 2 stemmen. Vóór stemden de heeren Hijlkema en Duparc. Art. 33 wordt nu onveranderd goedgekeurd. Art 34De hoofdbewoner, gebruiker, eigenaar of beheerder eener woningdie nalaatop aanmaning van de ambtenaren van politie, of van die der stadsreiniging, de goten nevens zijne woning onverwijld van sneeuw, ijs of vuilnis te zuiveren en te zorgendat de afloop van het water door die goten niet worde gestremd wordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijf gulden." De heer van Harioxma thoe Slooten vraagt waar om in art. 70dat eenige analogie met dit artikel heeftge sproken wordt van gebouwde en ongebouwde eigendommen en in art. 34 alleen van woningen Zou het niet wenschelijk zijn om hier ook de erven op te nemen of evenals in art. 70 van gqbouwde en ongebouwde eigendommen te spreken Spr. stelt voor om tusschen het woord „woning" en „onverwijld" te lasschen de woorden „of erf." De lieer Reeling Brouwer wenscht bij deze gelegenheid de vraag te doenof dit artikel met in strijd is met art. 69. Volgens laatstgenoemd artikel is men strafbaar, indien men sneeuw op de openbare straat brengt of verplaatstterwijl men volgens art. 34 verpligt is de goten van sneeuwenz. te zuiveren. De heer van Sloterdijck erkent dat er schijnbaar strijd bestaaldoch als men de artikelen naauwkeurig leesthet duidelijk zal zijn dat art. GO eigenlijk ziet op het verwijderen van sneeuw in het grootn.l. het brengen van sneeuw van voetpaden op de openbare straat. Art. 34 beoogt echter het wegruimen van sneeuw uit de gotenom daardoor den water afvoer te bevorderen. Men zal ook nooit het eene artikel kun nen overtreden, door aan het ander te voldoen, en omgekeerd. Het artikelgewijzigd volgens het voorstel van den heer van Harinxma wordt goedgekeurdzonder hoofdelijke stemming. Artt. 35 tot en met 40 worden goedgekeurd art. 37 met de nader door de commissie voorgestelde wijziging. Art. 47. Hij die buiten de bebouwde kom der gemeente eene verzameling als in art. 4G bedoeld aanlegt of heefttenzij op een afstand van vijf meter van de openbare straat, of door een muur of schutting van ten minste twee meter hoogte daar van gescheidenwordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijftien gulden. De heer van Harinxma thoa Slooten vraagt of het woordje ,of" achter „straat" hier wel bepaald bedoeld is, teneinde het aanleggen van eene meslverzameling binnen een afstand van 5 meter van de openbare straat open te laten. Hij zou dat niet wenschelijk achten, want z. i. is eene ruimte op min-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1887 | | pagina 5