100
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 1G Augustus 1887.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 16 Augustus 1887.
101
niet eens kunnen worden zullen zij ten hunnen koste die
waarde doen bepalen door twee deskundigen ter wederzijde
een te benoemen en aan welke des noods bij verschil een derde
door den Kantonregter moet worden toegevoegd.
Art. 8.
De eigenaar van ieder perceeldie van het huis of erf een
riool in het door de gemeente gelegd of alsnog aan te leggen
riool wcnscht te doen uitloopen, kan daarvoor op aanvrage ver
gunning bekomen mits het door hem te maken rioolwat de
ligging afmetingenconstructie en het toezigt op de uitvoering,
zoowel binnen als buiten het bouwperceel betreft, gemaakt worde
volgens door burgemeester en wethouders te geven voorschriften.
Zoodanig riool noch eenig ander mag dienen tot loozing van
faecale stoffen, en in de perceelen zelf mogen eveneens geene
zinkputten worden aangebragt tot opneming dier stoffen.
Art. 9.
De eigenaren der op de perceelen te stichten gebouwen zijn
gehouden toe te latendat daaraan al die toestellen tot publieke
verlichting of benaming van straten worden aangebragtwelke
burgemeester en wethouders noodig achten.
Art. 10.
De kooper van ieder perceel moet binnen tweemaal vier en
twintig uren na de toewijzing van het gekochte ten kantore van
den gemeente-ontvanger storten eene som, gelijkstaande met 5
pet. van den koopprijs, welk bedrag hem zal worden terugge
geven, zonder bijbetaling van rente, wanneer hij, naar het oordeel
van burgemeester en wethoudersaan de gestelde bepalingen
voor zooveel van hem afhankelijk is heeft voldaan.
Art. 11.
Burgemeester en wethouders reserveren zich uitdrukkelijk
de bevoegdheid de perceelen niet te gunnenterwijl tevens het
regt van zamenvoeging blijft voorbehouden.
Art. 12.
De veiling geschiedt bij beschrijving en opbod.
De betaling der kooppenningen wordt gesteld in twee termij
nen, namelijk 12 Mei 1888 en 12 Mei 1889, telkens de helft, met
rente naar 5 pet., van af den finalen verkoop.
Alle kosten op den verkoop vallende die der levering van het
gekochte zoomede van de hypotheekstelling daaronder begrepen,
komen ten laste van de koopersen moeten binnen 8 dagen
na den verkoop worden voldaan ter plaatse door burgemeester
en wethouders bij den verkoop te bepalen.
De terreinen kunnen dadelijk na de toewijzing worden aanvaard.
Art. 13.
Indien de kooper in gebreke is gebleven om op den bepaal
den tijd de in art. 10 bedoelde som te storten of de verkoop
kosten te voldoenkan de gemeente Leeuwarden tot eene her
veiling van het goed overgaan op dezelfde bedingen waarop
deze veiling plaats heeftzonder dat het noodig zal zijndat
ontbinding van den koop in regten gevraagd wordt.
De mindere opbrengst moet door den ingebreke gebleven koo
per binnen 8 dagennadat hem daarvan opgaaf is gedaan
worden vergoed terwijl het voordeel van eene meerdere op
brengst ten bate der gemeente zal komen. Tot zekerheid der
betaling van de koopsomrenten en eventueel te maken on
kosten wordt door de gemeente uitdrukkelijk voorbehouden bet
regt van eerste hypotheek op het verkochte met de onherroe
pelijke magtiging, als bij art. 1223 van het Burgerlijk Wet
boek is omschreven.
8. Voorstel der raadscommissie voor het ontwerpen van
strafverordeningentot wijziging van eenige verordeningen.
(Zie bijlage n<>. 7. van het verslag van 's raads handelingen).
De voorstellen sub I tot en met VIII worden zonder discus
sie en hoofdelijke stemming onveranderd aangenomen.
Bij dat sub IX geeft de heer Duparc, op eene vraag van den i
heer Troelstra, of de onlangs verschenen koninklijke besluiten
omtrent de bevolkingsregisters hier van invloed kunnen zijn,
te kennendat dit niet het geval is. Meer in het bijzonder
wijst spr. op het koninklijk besluit over de verplichtingen der
ingezetenen waarin de slotbepaling voorkomtdat de plaat
selijke verordeningen tot bevordering van de regelmatige bij
houding der bevolkingsregisters in stand blijven, voor zoover met
de bepalingen van dat besluit niet in strijd. Van zoodanigen
strijd nu is hier geen sprake. Het betreffen trouwens twee
verschillende onderwerpen. Het koninklijk besluit regelt de
verplichtingen der ingezetenen bij verhuizingen van de eene ge
meente naar de andere, terwijl de onderwerpelijke verordening
alleen betrekking heeft op verhuizingen binnen de gemeen
te en strekt ter uitvoering van art. 140 der gemeentewet.
Het voorstel sub IXalsmede die sub X tot en met XII
worden nu onveranderd aangenomen.
Sub XIII steil de commissie voor, ter vervanging van de be
staandeeene nieuwe verordening tot voorkoming, wering en
beteugelen van besmettelijke ziekten vast te stellen.
De heer Reeling Brouwer heeft met belangstelling van
dit ontwerp, dat met veel zorg overwogen en bewerkt is, kennis I
genomen. Hoe gaarne hij nu ook zoude medewerken tot het I
vaststellen van eene verordening in het belang van ouders en I
schoolgaande kinderen, zoo acht hij toch de bepalingen van dit I
ontwerp moeijelijk uitvoerbaar. Zoo leest hij in art. 1 datJ
indien zich bij een schoolgaand kind kinkhoest openbaart, daar- 1
van binnen 24 urennadat de geneeskundigedie den lijder
waarneemt, dit heeft verklaard, aan burgemeester en wethouders I
kennis moet worden gegeven, met bijvoeging waar het kind ter
school gaat. In verreweg de meeste gevallen wordt geen geneesheer
geraadpleegdwordt die geroepen, dan is de toestand van dien
aard dat er van schoolgaan wel geen kwestie zal zijn. Een
tweede bezwaar is het constateren van kinkhoest zoo uiterst
moeijelijk, zelfs voor een geneesheer niet in die gevallen, waar
de karakterstieke hoest duidelijk te voorschijn treedt. Maar in
die talrijk voorkomende gevallenwaar de aanvallen minder
duidelijk zijn en de hoestbuijen slechts enkele malen in het
etmaal voorkomenworden de kinderen, schijnbaar genezen,
opnieuw door bronchites aangetast; dan openbaart zich de eigen
aardige hoest opnieuw en met hem de besmetting. Men ver-
gete nietdat kinkhoest weken ja maanden kan durenwie
zal ook in de ligtere gevallen het vonnis vellen of het kind lij
dende is aan kinkhoest. De medicus zal toch zijne visite niet
zoolang rekkentot er een hoestbui komt en bij zijn besluit
vertrouwen op de hem verstrekte gegevens. Waar het consta
teren zoo moeijelijk is zijn de bepalingen dezer verordening
haast niet uit te voeren.
Ook geldt het bezwaar voor art. 4, daar, bij kinderen, die deze
ziekten in ligten graad hebben, veelal de geneesheer niet geroepen
wordt, terwijl zij, in erge mate daaraan lijdende, toch niet naai
school zullen gaan. Het ontdekkenzoo mogelijk constateren
van genoemde ziektendient uit te gaan van de onderwijzers.
Spr. leest in de toelichting, „dat bij do commissie, omtrent de
vraagot het voorschrift op den bestaanden voet zou worden
behouden dit den doorslag heeft gegeven, dat, werd het voor
schrift in de verordening van orde en lucht opgenomen, het
alleen op de openbare lagere scholen van toepassing zou zijn
daar deze verordening slechts voor deze scholen geldt. Alle
andere scholen dus ook de bewaarscholen, zouden van dezen
maatregel zijn uitgesloten. Gelijk echter wel geen betoog zal
vereischen wordt de maatregel in de hoogste mate gevorderd
juist voor de laatste soort scholen, omdat deze worden bevolkt
door kinderen van een leeftijd, bij welke kinkhoest den meest vrucht
baren bodem vindt."
Spr. is het volkomen eens, dat op die scholen toezigt het
meest noodig is, en de kinkhoest vaak door het groote publiek
te weinig geacht en dikwijls verwaarloosd wordt. Maar daarin
voorziet reeds de verordening omtrent de orde en tucht op de
bewaarscholen, Gemeenteblad 1887 no. 5), door eene bepaling,
die beter uitvoerbaar is. De hoofdonderwijzeressen nl. mogen
geene kinderen op de school toelaten, die aan huid-of oogziekte
lijden of van wie zij vermoeden, dat zij door kinkhoest zijn aan-
I getast. Spr. acht het dus beter, om de bepalingen, deze ziekten
I beti effende, over te brengen naar de verordening omtrent de
orde en tucht op de lagere scholen.
I Dc Voorzitter wijst er den geachten spr. op, dat die ver*
ordeningen omtrent orde en tucht zien op de openbare lagere
I scholen en gemeentelijke bewaarscholen, dus op alle bijzondere
I scholen niet van toepassing zijn.
I De heer Duparc gelooftdat door den heer Reeling Brouwer
is voorbijgezien, wat door den voorzitter zoo even teregt is aan-
I gevoerd. De commissie heeft in de toelichting uitvoerig deze
kwestie behandeld en er op gewezen, dat, indien deze bepa-
lingen in de verordeningen omtrent de orde en tucht, zoowel voor
I lagere als voor bewaarscholen, werden opgenomen alleen de
gemeentelijke scholen daaronder zouden vallen, en de bijzondere
scholen op dit gebied zonder toezigt zouden zijn. Gelijk echter de
commissie nog nader heeft vernomenzijn juist de bewaarscho
len als broeinesten van kinkhoest te beschouwen. Ook de be
staande verordening maakt geen onderscheid tusschen openbare
en bijzondere scholen; haar art. 5 luidt: „Onder scholen worden
insgelijks verstaan bewaar- en kleinkindcr-naai- en breischo-
missie haar ontwerp weder tot zich nam ten einde te overwe
gen, op welke wijze aan de geopperde bezwaren zal zijn tege
moet te komen.
De heer van Sloterdijck is evenals dc heer Duparc vol
komen bereidom mede te werken tot het verkrijgen van eene
andere redactie indien deze op den aangegeven voet beter wordt
geacht. De commissie wil wel haar ontwerp terugnemen, maar
acht het wcnschelijk dat de leden die hunne bezwaren heb
ben te kennen gegeven een schema van verbetering aangeven,
hetwelk de commissie dan zeker gaarne in den vorm voor eene
strafverordening vercischtzal willen gieten.
Spr. acht echter van zijn kant het denkbeeld van die sprekers
niet zonder bezwaar. Beiden zeggen nadrukkelijk, dat het con
stateren van kinkhoest moeijelijk is zelfs voor een medicus.
Hoeveel te moeijelijker dan voor het hoofd eener school In
naam van orde en tucht zou nu preventief gehandeld en een
kind, dat vermoedelijk aan kinkhoest lijdende is geweerd wor
den totdat dc geneesheer heeft verklaarddat het vermoeden
niet gegrond is. Is nuvraagt spr., eene negatieve verklaring
gemakkelijker dan eene positieve? Hij kan die vraag niet be
antwoorden doch wenscht er toch de aandacht op te vestigen.
Want in het algemeen is het constateren van een negatief in
den regel moeijelijker dan van een positief feit. Het komt hem
daarom voor, dat het systeem van den heer de Ia Faille eigenaardige
moeijclijkheden zal opleveren, maar, hij herhaalt het, als lid der
commissie is hij volkomen bereid tot het vaststellen van doeltref-
len en verder alle zoodanige lokalen waar kinderen op eeni- fonder bepalingen mede te werken, indien de strekking daarvan
gerlei wijze worden bewaard of onderwezen." I ^00r deskundigen wordt aangegeven.
Iets anders is het wat betreft de moeijelijkheid om de be
palingen in toepassing te brengen waarop de heer Reeling Brou- De heer d0 la Faille geeft toe, dat het constateren van
wer woes. In tusschen moet spr. de aandacht er op vestigen, dat oen negatief feit moeijelijker is, dan dat van een positief. Maar
art. 1 van het ontwerp bijna gelijkluidend is met het artikel daarin ligt juist het voordeeldat de medicus niet zoo spoedig
der bestaande verordening. Dit art. bepaalt„Indien zich in ene negatieve verklaring zal geven, hetgeen niet alleen aan de
eene woning, vaartuig of ander verblijf, waarin zich school- orde en Incht ten goede komtmaar ook voor het tegengaan
gaande kinderen bevinden de kinkhoest openbaartmoet van besmetting bevorderlijk is. Het constateren van kinkhoest
daarvan binnen vier en twintig uren, nadat de geneeskundige, 's moeijelijk, maar, op gevaar af, dat een kind, dat eigenlijk
die in het gezin practiseert, dit heeft verklaard, worden kennis j lijdende is, een tijd lang van de school verwijderd en onder
gegeven aan burgemeester en wethouders." Hier wordt dus observatie blijft, is het van belang, dat tijdens het latente der
eene verklaring van den geneesheer, die in het gezin practiseert, ziekte, althans de gelegenheid vermindere om de besmetting te
gevorderd. Het voorgestelde artikel echter behelst eene eenigs- verspreiden. Geen enkele maatregel zal geheel afdoende zijn
zins zachtere bepalingdaar slechts sprake is van eene verkla- maar waar het is gebleken dat de bewaarscholen ware pepi-
ring van den geneesheer, die den lijder waarneemt. nières voor kinkhoest kunnen zijn, zal de door spr. gewenschte
De commissiedie niet het voorrecht heeft een geneeskundi- methode het gevaar verminderen en de orde in de school beter
ge onder hare leden te tellen meende, dat de voorgestelde re
dactie juist de bezwaren die haar niet onbekend waren zou
voorkomen. Indien nogtans de deskundige leden dezer ver
gadering eene andere betere redactie kunnen aangevenzal
de commissie die gaarne overnemen.
De heer de la Faille deelt het bezwaar van den heer
Reeling Brouwer, dat het constateren van kinkhoest althans
I op een gegeven oogenblik hoogst moeijelijk is en acht het mid-
I deldoor dien geachten spreker aan de hand gedaanzeer
practisch om n.l. in deze verordeningal is het dan niet met
dezelfde bewoordingen als in dc verordening omtrent de orde
en tuchttoch in dien geest bepalingen op te nemen waardoor
alle scholenopenbare en bijzondere worden getroffen. He'
groote voordeel zal dan hierin zijn gelegen dat men min of
meer preventief te werk zal gaan.
Bestaat het vermoeden', dat een kind lijdende is aan kinkhoest,
dan wordt dat het best in de school opgemerkt. De bewijslast
echter wordt overgebragt op den medicus een vermoedelijk ge
val wordt onderworpen aan het oordcel van een deskundige
verklaart deze dat de ziekte niet aanwezig isdan is het
hoofd der school verantwoord.
De heer Reeling Brouwer erkent de juistheid van de
I opmerking van den heer Duparcdat de verordeningen omtrent
de orde en tucht alleen zien op de gemeentelijke inrigtingen.
Maar zijn bezwaar tegen art. 1 wat de onuitvoerbaarheid
betreftblijft bestaan. Hij zou dus gaarne het denkbeeld van
I den heer de la Faille volgen om de redactie van de artikelen
te wijzigenen wenschte daarom voor te stellendat de com-
waarborgen. Van de medewerking van de hoofden der scholen
zal natuurlijk veel afhangenot met dezen maatregel het ge
wenschte doel zal worden bereikt.
De heer Duparc meent nogmaals in het licht te moeten
stellen, dat artikel 1 in hoofdzaak gelijkluidend is aan het eerste
artikel der bestaande verordening. Het nieuwe artikel wijkt
hoofdzakelijk in zoover daarvan af, dat de ouders of voogden
niet strafbaar zullen zijn alleen het hoofd der school, dat een
kindlijdende aan kinkhoestop de school toelaat, zal worden
getroffen. Gaat men nu na, wat burgemeester en wethouders
in de verordening op de orde en tucht voor de bewaarscholen
hebben vastgesteld dan ziet men, dat geene verantwoordelijk
heid, onder bedreiging van straf, op de hoofden rust, en die ver
antwoordelijkheid zelve vrij onbestemd is. Spr. laat daar, of
een positieve dan wel negatieve verklaring moeijelijker is, maar
moeijelijk zou zeker zijn de toepassing van eene gelijke bepa
ling als in genoemde verordening, wanneer die in eene straf
verordening werd opgenomendaar zij slechts vordertdat h et
hoofd der school behoeft te meenenof het kind op school kan
blijven al dan niet. Daarom moet de strafbaarheid van het
hoofd der school op een anderen grond worden gesteld, te meer
daar er zooals de heer de la Faille deed opmerken hoofden
zijn, die te toegevend te werk gaan of op de verschijnselen geen
acht slaan.
De heer Reeling Brouwer heeft meermalen van den
heer Duparc vernomendat het nieuwe ontwerp in hoofdzaak
gelijk is aan de bestaande verordening. Dit is volstrekt geen
bewijs voor de doelmatigheid der nieuwe verordening met de