114 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 6 September 1887.
afwijking van de concessievoorwaarden zijn. De Raad is echter
altoos bevoegd op een vroeger besluit terug te komen; zoodanig
besluit zou te eerbiedigen zijn. Spreker wijst hierop omdat
burgemeester en wethouders z. i. wel eenig regt hadden de
plaats aan te wijzen, te meer daar hun de goedkeuring van
het technisch plan is opgedragen.
De heer van Eijsinga kan zich niet met het amendement
vereenigen; wel met het voorstel van burgemeester en wethou
ders. Juist dit perceel is voor de gemeente van belangrijke
waarde. Indien men het land opoffert, is de Klanderij als her
berg niet meer bestaanbaar. Voor weiland is het land wel te
klein, maar voor stalvoedering is het van onschatbare waarde.
De lieer van Sloterdijck erkent zelf, dat het gebouw niet mooi
zal zijn de toren wordt van boven breeder dan beneden en
zal den welstand niet bevorderen om hem te maskeren met
plantsoenzou de toren in het midden van het land moeten
staan. Als het waar is dat de toren moet maskeerd worden
dan kan dit beter in een hoek, want dan behoeft dit slechts
aan ééne zijde te gebeuren, terwijl dit rondom hem zou moeten
geschieden indien hij in het midden van het land werd ge
plaatst. Spreker zal tegen het amendement stemmenomdat
hem die opoffering voor de gemeente te groot is.
De heer Dirks herinnert zich nog zeer goed de discussie
over het voorstelomtrent de plaats van den toren. Daarbij
heeft een principe gepraedomineerd, nl. om den toren te plaat
sen met de minste opoffering voor de gemeente. Als men die
discussie nagaat dan blijkt daaruit, dat door den heer van Eysin-
ga werd voorgesteld, om den toren buiten de gemeente te zet
ten, welk voorstel geen bijval vond om de finantiele bezwaren,
daar men een terrein zou moeten aankoopen de heer Troel
stra wilde den toren bij de veemarkt plaatsen. Dit stuitte af
op eventuele uitbreiding der veemarkt. Burgemeester en
wethouders stelden voor, den toren op den driehoek bij den
Stationsweg te bouwen. Hiertegen bestond bezwaar met het
oog op den welstand. De zeer groote minderheid in den Raad
was er evenwel voor, als zijnde de minst kostbare plaats. Spre
ker, ook tot die minderheid behoord hebbende, zou den toren
daar nog liever hebben, maar wijl er toen is besloten om hem
te plaatsen op den Zuidoosthoek van het weiland bij de Klan
derij, ziet hij geen reden om dien toren nu in het midden
te plaatsenmet meerdere opoffering voor de gemeente.
Dc Voorzitter doet opmerken dat het voorstel v. d. Scheer
tot het aanwijzen van het land bij de Klanderij, hetwelk met
10 tegen 9 stemmen werd aangenomen, niet zoozeer den zuid
oosthoek aanwees voor den watertoren. Er werd aan burge
meester en wethouders opgedragen om, in overleg met de con
cessionarissen en den Directeur der Gemeentewerken, de plaats
aan te wijzen, die het geschikstc werd geacht. Burgemeester
en wethouders hebben daarop in overleg met de concessiona
rissen en den Directeur der gemeentewerken eene beslissing
omtrent de plaats genomen.
De heer Dirks verklaart niet gezegd te hebbendat in
het besluit de Zuidoosthoek staatmaar uit de discussie blijkt
dat zulks de bedoeling is geweest. Men wilde zoo weinig mo
gelijk van het land afnemen.
De heer de la Faille wil een enkel woord in het midden
brengen naar aanleiding van het bezwaar van den heer van
Eijsinga, die er prijs op stelt dat het land zooveel mogelijk
bij de Klanderij blijft en daarom voor de plaatsing van den to
ren op den Zuidoosthoek is. Het plantsoen bij den toren is
z. i. niet noodig. De oppervlakte van den toren en van het
stukje land blijft dezelfdewaar de toren ook wordt geplaatst
in het midden of op den hoek. Er blijft evenveel land over
om te maaien. Alleen wanneer er piantsoen wordt aangebragt
zal de toren in het midden meer ruimte innemen dan op den
hoek.
Hij kan voorts niet ontkennendat het bezwaar van eene
mogelijke uitbreiding van het spoorwegemplacement bij hem
blijft gelden tegen de plaatsing van den toren in den Zuidoost-
boek. Overigens is hij 't met de beschouwingen van den heer
van Sloterdijck eens.
De heer Bekhuis kan niet medegaan met het denkbeeld
van den heer van Sloterdijck. Hij ziet niet in dat men den
welstand verhoogt als de watertoren in het midden wordt ge
bouwd in plaats van op den Zuidoosthoek. Die toren zal daar
staan op voldoenden afstand van den spoorweg. Het plantsoen
kan het aanzien van den toren niet verbergen. Het water in
het reservoir zal toch op 30 meter moeten worden opgevoerd
het geheele bouwwerk wordt dus* 35 a 36 M. hoog. Hij is met
den heer van Eijsinga van gevoelen dat de waarde van het
land zeer zal verminderen, indien de toren in het midden wordt
gebouwd. Toen het voorstel van burgemeester en wethouders
behandeld werd om den toren op den driehoek te plaatsenis
er op gewezendat het land als eventueel bouwterrein daar
door veel in waarde zou verliezen. Thans beschouwt men het
land alleen als in gebruik bij de Klanderij. Te eeniger tijd zal
echter aan het land wel eene andere bestemming worden ge
geven, daar het gebouw van die herberg in geen besten toestand
meer verkeert. Dan vooral is het niet onverschillig of de toren
in het midden of aan het einde zal zijn gebouwd in het eer
ste geval zal het terrein bijna in zijn geheel versnipperd zijn.
Op grond van deze overwegingen stemt spr. tegen het amen
dement.
Dc heer Menalda zou na hetgeen door den heer Bekhuis
is gezegd bijna van het woord' kunnen afzien. Toch moet hij
nog op iets wijzen, dat nog niet in het debat werd gebracht en
dat juist de hoofdzakelijke reden is waarom hij niet met het
amendement van den heer van Sloterdijck kan meegaan. Het
is ditdat men door de aanneming van dit amendement in con
flict komt met de geschiedenis der keuze van de plaats der stich
ting. Spr. herinnert zich nog levendig den indruk dien de op
merking van burgemeester en wethouders destijds op hem
maaktedat de toren in de plantage bij den weg lot sieraad
van de entree der stad zou strekken. Hij kon dien smaak niet
deelen en stond daarin lang niet alleen. De heer Troelstra
wilde den toren naai* de Harlinger vaart brengenmaar daar
tegen werd in het belang der concessionarissen bezwaar gemaakt.
Na rijp beraad is men gekomen tot het land van de Klanderij;
niet aan den weg maar zooveel mogelijk uit den weg zou de
toren gebouwd worden. Waar burgemeester en wethouders
nu voorstellenden toren in een hoek van het land te plaat
sen daar handelen zij geheel in den geest van het genomen
besluit en kan men moeijelijk meegaan met een voorstel om
hem in het midden van het land te doen bouwen.
Het zou spr. spijten indien de raad het amendement van
den heer van Sloterdijck aannam. Hij hoopt integendeel, dat de
leden het voorstel van burgemeester en wethouders zullen aan
nemen.
De heer van Sloterdijck wil zijn amendement nog eenigs-
zins toelichten. Wat de bewering betreft, dat de plaatsing van
den toren in het midden eene eventuele uitgifte van het land als
bouwterrein zou schaden, moet hij doen opmerken, dat dit terrein
voor bebouwing niet wel geschikt zal zijn, zoowel om het telkens
voorbijsnorren van treinen als om de onmiddellijke nabijheid
var. de bergplaats voor asch en vuilnis. Niemand zal daar, meent
sprekereen huis willen zetten.
Het amendement van den heer van Sloterdijckhierna in
slemming gebragtwordt verworpen met 13 tegen 3 stemmen.
Vóór stemden de heeren van SloterdijckMeijer en Baart de
la Faille.
Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt daarop
zonder hoofdelijke stemming aangenomen, zoodat besloten is
voorbehoudens goedkeuring van heeren Gedeputeerde Staten
aan de heeren G. W. van Barneveld Kooij Jr. en Th. A. v. d.
Broekte Amsterdam, concessionarissen van de drinkwaterlei
ding binnen de gemeente Leeuwarden, ten behoeve van den
bouw van den watertoren voor den tijd, waarvoor de concessie
is verleend, gratis in gebruik af te staan het zuidelijk gedeelte
van het perceel weiland ten kadaster bekend gemeente Leeu
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 6 September 1887.
115
warden in sectie G no. 4327, tot eene oppervlakte van hoog
stens 1180 centiare, op voorwaarden nader door burgemeester
en wethouders vast te stellen.
11. Voorstel van burgemeester en wethouders op een adres
van J. 77. Stuurhaan e. a. bewoners van huizen aan de Wes
terplantage, houdende het verzoek om verbetering te brengen
in den toestand van het terrein vóór hunne huizen gelegen en
het plaatsen van hondenkarren aldaarte verbieden.
Zonder hoofdelijke stemming wordt conform de conclusie van
het voorstel besloten
lo. langs de woningen van de adressanten, gelegen aan de
Westerplantage, een klinkertpad, ter breedte van 1,50 meter te
doen aanleggen en een gedeelte van het plantsoen aldaarbe
stemd voor standplaats van hondenkarren enz. volgens de over
gelegde teekening te doen bestraten en door een rasterwerk van
den rijweg te doen afscheiden
2o. burgemeester en wethouders uit te noodigen te zijner
tijd de finantiele voorstellen te doen tot vinding der aan de
sub 1 o. -bedoelde werken verbonden kosten
12. Rapport der raadscommissie belast geweest met het on
derzoek eener wijziging van de bcgrooting van administratie
kosten der Stads-bank van leeningdienst 1887.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig de conclusie
van dit rapport beslotende door de commissie van admini
stratie der stads-bank van leening voorgestelde wijziging der be
grooting van administratiekosten dier instelling, goed te keuren,
waardoor het totaal der uitgaven, thans bedragende f 6295.
nader wordt vastgesteld op ƒ12503.20.
13. Voortzetting der behandeling van de ontwerp-verordening
tot voorkomingwering en beteugeling van besmettelijke ziekten.
Dc Voorzitter deelt mede, dat de redactie van de in het
ontwerp aangebragte wijzigingen welke aan de leden zijn uit
gereikt, door de commissie voor de strafverordeningen in over
leg met de heeren Dr. N. Reeling Brouwer en Dr. J. Baart de
la Faille is opgemaakt. In art. 2 zal echter nog in plaats van
„teeken" moeten gelezen worden „kenteeken."
Na artikelsgewijze behandeling wordt de verordening in haar
geheel vastgesteld als volgt
De raad der gemeente Leeuwarden
Overwegendedat ertengevolge van de invoering van het
wetboek van strafregtnoodzakelijkheid bestaat tot herziening
der verordening lot voorkomingwering en beteugeling van be
smettelijke ziekten
Gezien artt. 9, le al., en 29 der wet van 4 Dec. 1872
(Staatsblad no. 134)aangevuld bij de wet van 3 December
1874 (Staatsblad no. 188)
Besluit
Vast te stellen navolgende
VERORDENING tot voorkoming we
ring en beteugeling van besmet
telijke ziekten:
Art. 1.
Het is aan hoofden of bestuurders van scholen verboden
kinderenlijdende aan kinkhoest of eenige besmettelijke huid
of oogziekte in hunne scholen toe te laten.
Art. 2.
Indien in de school eenig kenteeken van een der in het vo-
rig artikel genoemde ziekten bij een kind wordt waargenomen,
Boekdrukkerij van A.
is het hoofd of dc bestuurder verpligtdat kind zoodra mo
gelijk uit de school te verwijderen en aan het hoofd des ge-
zins waartoe het behoort of waarin het is opgenomen en aan
burgemeester en wethouders schriftelijk kennis te geven van
die waarneming en van die verwijdering.
Art. 3.
Het is verboden kinderen als bedoeld in de artikelen 1 en
2 weder in de school toe te latenanders dan op schrifte
lijke verklaring van een geneeskundigedat zij niet of niet
meer lijdende zijn aan eene der in art. 1 genoemde ziekten.
Art. 4.
Onder scholen worden insgelijks verstaan bewaarscholen
naai- en breischolen en verder al zoodanige lokalen waar kin
deren op eenigerlei wijze worden onderwezen.
Art. 5.
Het is verboden, lijders aan Aziatische cholera, typhus of
febris typhoïdea pokken (variolae en varioloïdes)roodvonk
diphtheritismazelen en dysenterie naar een ziekenhuis of naar
hunne woning te vervoeren anders dan in voer- of vaartuigen
uitsluitend voor dit doel door het gemeentebestuur beschikbaar
gesteld.
De persoondie tot het verboden vervoer last heeft gegeven,
is verantwoordelijk voor de overtreding dezer bepaling.
Art. 6.
Onverminderd het bepaalde bij art. 3 der verordening van
politie op het begraven en de begraafplaatsen in de gemeente,
moet het lijk van een persoonoverleden aan een der in het
vorig art. vermelde ziektenin de kleederenwaarin hij is
gestorvenworden ter aarde besteldindien de geneeskundige
dit noodig oordeelt.
Waar godsdienstige voorschriften het ter aarde bestellen op
die wijze verbiedenmoeten de kleederen worden verbrand
of begraven.
Art. 7.
Onverminderd het bepaalde bij art. 33 der verordening, hou
dende algemeene bepalingen van politieis het verboden, klee-
denloopers matten karpetten of andere voorwerpen uit een
woning, vaartuig of ander verblijf, waar een der in art. 6
genoemde ziekten heerschtop de openbare straat uit te klop
pen of uit te slaananders dan tusschen 6 en 7 uur des mor
gens en tusschen 10 en 11 uur des avonds.
Art. 8.
De zorg voor de naleving dezer verordening wordt opgedragen
aan de beambten van politie en aan die in het stadsziekenhuis.
Hun werdt de last verstrekt om tot dat einde de woningen
der ingezetenen huns ondanksbinnen te tredenmits daarbij
worden in acht genomen de voorschriften der wet van 31 Au
gustus 1853 (Staatsblad no. 83).
De uitvoering van dezen last mag ten allen tijde plaats hebben.
Art. 9.
De overtredingen van de bepalingen dezer verordening wor
den gestraft met geldboete van ten hoogste 25 of hechtenis
van ten hoogste drie dagen.
De Voorzitter sluit hierop de vergadering.
te Leeuwarden.