j Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt besloten j;aan C. E. Keilholz, overeenkomstig zijn verzoek, met ingang van 15 Mei e.k. eervol ontslag te verleenen uit zijne betrek king van onderwijzer met hoofdacte aan de gemeenteschool no. 11. 4-0 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 8 Mei 1888. van af- en overschrijving op de begrooting der administratie dienst 1887. De commissie stelt voor 1. goed te keuren de wijziging van de begrooting der stads armenkamer, dienst 1887, overeenkomstig het voorstel van hee- ren voogden dier kamer bij missive dd. 31 Maart 1888 no. 13496. 2. heeren burgemeester en wethouders uit te noodigen, om, zoodra het in sub 1 bedoelde voorstel tot besluit zal zijn ver heven, bij de mededeeling daarvan heeren voogden van de stads-armenkamer in herinnering te brengen alinea 1 van art. 16 van het reglement op het bestuur van de stads-armenkamer (gemeenteblad van 1877 no. 2) luidende: „Buiten de begrooting mag geene uitgaaf geschieden, dan met afzonderlijke vooraf gaande magtiging van den gemeenteraad." De beraadslagingen worden geopend. De heer van Sloterdijck heeft aangaande dit voorstel eene enkele opmerking te maken. In het eerste onderdeel stelt de commmissie voor, eene wijziging der begrooiing van de stads armenkamer goed te keuren, terwijl toch duidelijk uit d~ mis sive der voogden blijkt, dat zij magtiging vragen tot het doen van af- en overschrijvingen. Waarschijnlijk heeft de commissie zich dus hier vergist. Tegen het tweede onderdeel heeft spreker wel eenig bezwaar. De commissie zegt in haar rapport, het met het bepaalde bij art. 16 le lid van het reglement in strijd te achten, dat het tracteinent van de naaivrouw is verhoogd, zonder voorafgaande magtiging van den raad. Die bepaling luidt„Buiten de be grooting mag geene uitgaaf geschieden, dan met afzonderlijke voorafgaande magtiging van den gemeenteraad." De opmerking ware dus juist, indien men met de rekening te doen had, maar waar de voogden het noodig hebben geoordeeld het tractement van de naaivrouw te verhoogenmoest de daarop betrekkelijke post worden verhoogd en zij vragen nu in overeenstemming met de straks aangehaalde bepaling hiertoe magtiging. Spreker ziet daarin niets onregelmatigs en meent te mogen verwachten, dat, zoo het tweede onderdeel wordt aangenomen en van de gedane opmerking mededeeling geschiedt aan de voogdendeze terecht zullen vragen, welke grond voor die opmerking bestaat. De heer Bekhuis acht het bezwaar van den geachten vo- rigen spreker omtrent het eerste punt, als een van vormelijken aard. Het is waar, dat de voogden magtiging tot het doen van af- en overschrijvingen vragen op onderdeelen van de door den raad vastgestelde begrooting. Dit is dus feitelijk eene wijziging van de begrooting. Wat het tweede punt aangaat, spreker weet niet, hoe het met zijne medeleden der commissie is gesteld, maar hij voor zijn persoon ziet het daartegen geopperd bezwaar niet in. Het is een feit, dat de voogden een besluit hebben genomen tot ver hooging van het tractement der naaivrouwwaarvan verhoo ging van den betrekkelijken post het gevolg was en welk verhoogd tractement zeker ook wel zal zijn uitbetaalddus zonder dat het op de begrooting voorkwam. De commissie is van oordeel, dat zij daarvoor krachtens art. 16 van het re glement vooraf magtiging hadden behooren te vragen en den raad niet voor het feit van die verhooging te stellen. Om die reden heeft de commissie de opmerking gemaakt, die bij de rekening zonder effect zou zijn. De heer van Sloterdijck erkent dat de verhooging is ge* schied, maar hij wijst er op, dat de voogden niet gebonden waren door een buiten hen vastgestelden staat van tractemen- ten, als toelichting bij den begrootingspost overgelegd. Zij zijn dus geheel binnen den kring hunner bevoegdheid gebleven, waar zij het tractement van een der suppoosten nader hebben vast gesteld. Bovendien bestaat er geen bewijs, dat de uitgaaf is geschied, ofschoon men het wel zou kunnen vermoeden. Dit kan alleen bij het onderzoek van de rekening worden uitge maakt. Het gaat dus z.i. niet aande door de commissie ge dane opmerking ter kennis te brengen van de voogden. Ten aanzien van het eerste punt blijft spr. bij zijne meening, dat de raad in dezen niet te doen heeft met eene wijziging van de begrooting, maar enkel met een verzoek om magtiging tot af- en overschrijving van overschrijding van het eindcijfer is geen sprake. Art. 16 maakt dan ook wel degelijk onder scheid tusschen af- en overschrijving op- en wijziging van de begrooting. Den heer Troelstra komt deze zienswijze juist voor. Men heeft hier niet te doen met eene wijziging der begrootingwaar van in het tweede lid van art. 16 van het reglement voor de Annenkamer sprake is, maar van af-en overschrijvingen, waar voor volgens het laatste lid van dit artikel magtiging moet wor den verleend gelijk nu dan ook is gevraagd. En had de com missie nu bezwaar, de verhooging toetestaan dan had zij moe ten adviserengeene magtiging tot overschrijding van dezen post te verleenen. Dit wat het eerste punt der conclusie be treft. Verder heeft de raad niet aan zich de regeling der trac- tementen van de beambten en suppoostenvoorzoover die niet bij het reglement is voorgeschreven doch alleen de controle op de begrooting en de rekening. Spr. deelt dus ook geheel het bezwaar van den heer van Sloterdijck tegen het sub 2o door de commissie voorgestelde. De Voorzitter is het met den vorigen spreker eens, dat de commissie tot eene andere conclusie had kunnen komen en het voorstel kunnen doen geene magtiging lot overschrijding van den betrekkelijken post te verleenen. Spr. stelt zich echter voordat de commissie niet zóó ver wilde gaan omdat het hier de verhooging van een tractement geldtdie zeker billijk zal zijn, en zij het te streng vonddie niet toetestaan. Zij heeft echter den voogden eene vingerwijzing willen gevenom in dergelijke gevallen vooraf magtiging tot verhooging van den post aan te vragen. Het maakt toch een verschilof het geldt eene blijvende verhooging van een telken jare terugkeerenden post, dan wel of het de overschrijding van een post betreft, die bezwaarlijk op een juist bedrag kon worden geraamd. De heer van Harinxma thoe Slooten had geen plan, zich in dit debat te mengen, maar na het door den voorzitter gesprokene moet hij toch eene enkele opmerking maken en te kennen gevendat hij eene mededeeling van de zienswijze der commissie aan de voogden ongewenscht acht. Het staat bij alle vorige sprekers vastdat het salaris der verschillende bedienden in het armhuis door de voogden wordt vastgesteld. Wanneer nu het tweede onderdeel der conclusie wordt aange nomen dan legt de raad daardoor als 't ware tegenover de voogden een grief aan den dag dat zij de begrooting te eng hebben genomen en noopt hen in het vervolg die ruimer te nemen en daardoor zich de gelegenheid tot verhooging van trac- tementen open te houden. Zij zouden anders gevaar loopen hunne autonomie te verliezen en ten slotte de tractementen door den raad te zien bepaald. De raad moet dus niet den weg inslaandien de commissie aangeeftdoch liever zijne ingeno menheid betoonen met de naauwkeurige raming door de voog den en aan hunnen wensch voldoenen daardoor zich vrij waren voor eene te hooge raming in het vervolg. De Voorzitter weet wel, dat de vaststelling der tracte menten van de suppoosten overgelaten is aan de voogden, maar men vergete niet dat zij daarbij gebonden zijn door de cijfers der begrooting. Wanneer zij dus een tractement zoodanig ver hoogen dat de betrekkelijke post wordt overschredendan blijven zij niet binnen den grens hunner bevoegdheid. De heer Beuckor Andrea© was aanvankelijk van mee ning dat in de tractementen geene wijziging kon worden ge- bragtzonder voorafgaande magtigingen alzoo geene uitvoe ring aan eene verhooging van tractement kon worden gegeven, dan nadat de post was verhoogd. Maar na de gevoerde dis cussion is hij van zienswijze veranderd. Hij is nu ook van oordeeldat de voogden geheel binnen den grens hunner be voegdheid zijn gebleven enwaar deze tractementen niet bij de verordening zijn geregeld, het regt hebben de magtiging tot verhooging van een posttengevolge van de verhooging van een Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 8 Mei 1888. ractement, bij af- en overschrijving aan te vragen. Spr. zou teloos in gebruik af te staan aan het bestuur der maatschappij lus zijn medelid den heer Bekhuisin overweging willen gc- van schilder- en teekenkunst alhierop voorwaarden door bur den het tweede punt der conclusie te doen vervallen. gemecster en wethouders vast te stellen. De heer Bskllllis acht de zienswijze van de commissie door den voorzitter zeer juist geschetst. Zij heeft den voogden er geen grief van willen maken zooals de heer van Harinxma het opvatmaar zij meendezoo zacht mogelijk den voogden er attent op te moeten maken datwaar het tractement der laaivrouw woordelijk in de begrooting wordt genoemd, deze rastetelken jare tcrugkeerende uitgaaf niet mogt worden ver- ïoogd zonder magtiging van den raad. Spr. neemt dit stand- Hint nog inmaar nu zijn medelid de heer Andreaein over- veging geeft het 2e punt te doen wegvallenzal hij doch ook alleen daarom niet langer op behoud daarvan aandringen. Hij stelt nu namens de commissie voor'het tweede onderdeel te locn vervallen en het eerste puntter voldoening aan het be waar van den heer van Sloterdijckle doen luiden als volgt „Het bestuur der stads-armenkamer te magtigen tot het doen ran at- en overschrijvingen op de begrooting dier instelling lienst 1887, overeenkomstig zijn voorstel, gedaan bij missive l.d. 31 Maart 1888 no. 13496." De heer van Slotordijck kan zich met het voorstel :ooals het nu is gewijzigdzeer goed vereenigenmaar moet >rotesteren tegen de argumenten door de vorige sprekers aan gevoerd n.l. dat wanneer op de begrooting de tractementen der suppoostendie door de voogden worden bepaald zijn uit getrokken en door den raad zijn vastgesteldze zonder zijne agtiging in den loop van het dienstjaar niet mogen worden erhoogd. In zooverre het niet aan anderen is opgedragen hiervan blijkt in dezen niet behoort de bepaling van de actementen der suppoosten aan voogden. Zoolang de voogden iet buiten hunne bevoegdheid tredenzou belemmering van at regt een ingrijpen in de autonomie van deze instelling zijn. ril de raad zelf die tractementen bepalen dan moet eerst het glement worden gewijzigd maar zoolang dit niet is geschied, ag hij daarop niet influenceren. Dit is eene opmerking tot andhaving van iedeis competentie. Bovendien, wanneer men zoo handelen wilde ten opzigte van het tractement der naai vrouw dan zou men dal ook moeten toepassenbijv. op de ylelooiiing der arbeidsters en voor elke verhooging met enkele stuivershet vragen van magtiging vorderen. Spr. herhaalt hetdat het niet goed isaldus indirect in te grijpen in de Bevoegdheid van de voogden. De Voorzitter wijst er nog met een enkel woord op, dat men onderscheid moet maken tusschen eene bezoldiging, zooals die van de naaivrouwwelke als afzonderlijke post op de be groeiing voorkomt en de belooningen der arbeidsters, die in één post zijn opgenomenwaardoor speling is opengelaten voor eene verhooging, altijd beneden het bedrag, dat voor die loonen te zamen gegund is. 4j De beraadslagingen worden hierop gesloten. y Het gewijzigd voorstel der commissie wordt nu zonder hoof delijke stemming aangenomen. U'5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het verlee nen van eervol ontslag aan den onderwijzer C. E. Keilholz. 6. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het ingébruik ien van het beurslokaal voor het houden van eene tentoon- lling van teekeningen en schilderijen. Conform dit voorstel wordt besloten: jhet beurslokaal voor het houden van eene tentoonstelling van teekeningen en schilderijen op 19, 20 en 21 Mei a.s. kos- 7. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het verlee- j nen van vergunning aan Schildermans e.a.om regenwater- bakken te mogen maken in gemeentegrond. Burgemeester en wethouders stellen daarbij voor: behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten, aan de adressanten ver gunning te verleenen ten behoeve van de door hen te stichten woningen aan den Wissesdwinger en den Opgang, vijf regen waterbakken te maken in den vóór die woningen gelegen gemeente grond onder voorwaarde 1°. dat de regenwaterbakken, van door burgemeester en wet houders te bepalen inhoudsgrootte, worden gemaakt legen den voorgevel van het gebouw en ondergronds voldoende afgedekt. 2o. dat op iederen regenwaterbak een Douglaspomp worde geplaatstwelke op voldoende wijze moet worden bevestigd aan den voorgevel van het gebouw. 3o. dat als erkenning van het eigendomsregt der gemeente op den grond, waarin de regenwaterbakken zullen worden ge maakt, door de adressanten jaarlijks voor iederen bak eene re tributie van ƒ1.— aan de gemeente moet worden betaald; 4°. dat het maken der bakkenafdekking enz. geschiede volgens de aanwijzingen van den directeur der gemeentewerken. De beraadslagingen over dit voorstel worden geopend. De heer Bekhuis heeft met genoegen gezien, dat burge meester en wethouders bij het stellen van deze voorwaarden eenigszins zijn afgeweken van het advies van den directeur der gemeentewerken. Deze nl. stelt voor, de inhoudsgrootte dei- bakken voor ieder tweetal woningen te bepalen op 5 stère, hoe wel de verordening bepaalt, dat de inhoud moet worden bere kend ten minste naar li stère voor elk gezin; dus in dit ge val zou voor elke bak 3 stère voldoende zijn. Burgemeester en wethouders brengen het dan ook z. i. onder zeer juiste bewoor dingen waar zij de nadere bepaling der grootte aan hen wil len zien overgelaten. Het verwondert evenwel spreker, dat zij in een ander opzigt wel met den directeur zijn medegegaan en adressanten willen verpligten, op eiken bak een Douglas-pomp te plaatsen. Het is •toch bij iedereen bekend, welke bezwaren aan het goed onder houd van eene pomp zijn verbonden, vooral van eene, die voor veler gebruik is bestemd. Pompen, die buitenshuis worden op gesteld vooral, zooals hier het geval is, tagen den noordelijken voorgevelmoeten des winters omkleed wordeneene onge- wenschte ontsiering, of, zoo dit niet geschiedt, zijn er moeije- lijke middelen noodig, ze bruikbaar te houden. De directeur voert wel aan, dat de mondingen van regenwaterbakken boven het niveau van de straatgevaar opleveren voor kinderen, maar spreker acht die vrees overdreven. De bakken kunnen zeer goed zóó worden ingerigt, dat de publieke veiligheid verzekerd is en dan zullen zij altijd goed bruikbaar en minder kostbaar zijn. Bovendien brengt de omstandigheid, dat het water in de bakken komt van het dak van een groot huizenblok waarvan de goten wegens de nabijheid van plantsoen, doorgaans niet zuiver zijn, mede dal de bakken herhaaldelijk moeten worden schoongemaakt. Daar dit echter nog al met moeijelijkheden zal gepaard gaan, indien de bakken geheel ondergronds worden aangelegd, omdat de straat dan moet worden opgebroken,zullen de eigenaars alligt er toe komen, het schoon maken te laten rusten. Een en ander geeft aan spreker aanleiding tot de vraag, of het niet in het belang van de bewoners dezer woningen zal zijn, dat de voorwaarde sub 2<> vervalthetgeen te eerder kan geschieden, omdat die sub 4° bepaaltdat het maken moet geschieden volgens de aanwijzingen van den directeur. Daar door heeft men voldoenden waarborg, dat voor de veiligheid zal worden gezorgd. Spreker acht het beter, den eigenaren ijiet te verpligten tot het aanbrengen van Douglas-pompen; wenschen zij daartoe over te gaan, dan kunnen zij zich met den directeur verstaan.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1888 | | pagina 2