56 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 20 .lunij 1888. op den overgelegden staat vermelde personen wegens belasting I op liet houden van honden over 1887, tot een gezamenlijk be drag van ƒ222.75 als oninvorderbaar in zijne rekening over 1887 te verantwoorden. 9. Voorstel van burgemeester en wethouders tot oninvorder- baar-verklaring van Jut onbetaald gebleven gedeelte huursom van eene aan de gemeente hehoorende woning. wordt besloten den gemeente-ontvanger te magtigen het onbetaalde gedeelte van eene huursomten laste van J. Otten ten bedrage van ƒ3.—, als oninvorderbaar in zijne rekening over 1887 te verant woorden. 10. Voorstel van burgemeester en wethouders tot afschrijving van eene onbetaald gebleven grondpachU Wordt besloten den gemeente-ontvanger te magtigen het in de rekening over 1886 vermelde bedrag van 0.25 wegens on betaald gebleven grondpacht, af te schrijven. 11. Voorstel van burgemeester en wethouders tot oprigting van eene volkszweminrigting. De conclusie van dit voorstel strekt om te besluiten I. behoudens goedkeuring van heeren Gedeputeerde Staten, eene volkszweminrigting te maken in de Stads-Noordergracht ten zuid-oosten van den Noordersingel en ten noord-oosten van de bestaande zwem- en badinrigtingter plaatse als is aange duid op de door den directeur der gemeentewerken bij zijn schrijven van den 19 Mei 1888 no. 2181ingezonden gewijzigde teekening; II. Burgemeester en wethouders te magtigen met het bestuur der vennootschap „De nieuwe zwem- en badinrigting te Leeu warden" eene overeenkomst aan te gaan tot het ververschen van het water van het ontworpen bassin der volkszweminrigting, op de voorwaarden omschreven in de missive van gemeld be stuur d.d. 14 April 1888, en op zoodanige verdere bepalingen, als burgemeester en wethouders in het belang der gemeente noodig zullen oordeelen III. Burgemeester en wethouders op te dragen met de be voegde militaire autoriteit onderhandelingen te openen omtrent het gebruik van baden in de volkszweminrigting door militairen IV. Burgemeester en wethouders te magtigen bepalingen vast te stellen aangaande de exploitatie en het gebruik der volkszweminrigting; V. Burgemeester en wethouders almede uit te noodigen, te zijner tijd de vereischte voorstellen aan te bieden tot bestrijding van de kosten van oprigting en exploitatie en betreffende de vergoeding voor het gebruik der inrigting. De beraadslagingen worden geopend. De heer BokhuiS herinnert er aan, dat deze aangelegenheid in 1886 en 1887 aan de orde is geweest, en hij zich bij beide gelegenheden verklaarde tegen de oprigting van eene volkszwem inrigting van gemeentewege. Hoewel zijne zienswijze dienaan gaande onveranderd is gebleven zal hij nu toch uit eeibied voor den raaddie door het stellen van een memoriepost op de gemeentebegrooting voor dit jaar in beginsel tot opiigting van dergelijke inrigting heeft besloten elke bedenking laten varen en zijnen steun geven aan een voorsteldat tot uitvoering van dat principiëel besluit kan leiden. Spr. heeft evenwel tegen dit voorstel eenige bedenkingen die misschien zullen kunnen worden opgeheven. Vooraf eene opmerkingIn den laatsten tijd heeft spr. een paar malen zijne bevreemding uitgesprokendat de commissie voor open bare werken niet was gehoord. De eerste maal gold het de verordening op het bouwen en wendde spr. zich persoonlijk tot den voorzitter, die met zijne gewone welwillendheid hein in zij nen wensch tegemoet kwam en de commissie over die ontwerp verordening heeft geraadpleegd. Voor de tweede maal biagt spr. dit ter sprake in de vorige vergadering. Men was het niet met hem eens en deed de opmerking hoorendat het toen aan de orde zijnde onderwerp niet op den weg der commissie ligt. Spr. zal daar niet op terugkomen, maar meent, dat in ieder geval het thans in behandeling zijnde onderwerp een werk betreftwaarover eerst het advies der commissie had be lmoren te worden gevraagd. Immers in art. 4 der verordening, regelende den werkkring der commissie, is bepaald, dat zij bur gemeester en wethouders moet bijstaan „in het ontwerpen en vaststellen der plannen en voorwaarden van aanbesteding van alle openbare werken tot welker uitvoeringals buitengewone werkende raad bij het vaststellen der begrooting heeft beslo ten." Dit ziet dus speciaal op werken waarvan hier sprake is. Dit is te meer klemmend wanneer men zijn aandacht schenkt aan een der onderdeelen van dit voorstel, bij aanneming waarvan burgemeester en wethouders zullen worden gemagtigd met het bestuur der nieuwe zwem- en badinrigting eene over eenkomst aan te gaan, waarbij de gemeente voor tal van jaren verpligtingen op zich zal nemen en de directeur der gemeente werken met prijzenswaardige kieschheid te kennen geeftdat hij deel uitmakende van het bestuur der inrigting zich van eenig advies betreffende die overeenkomst moet onthoudennu vooral was het wenschclijkdat er meer licht ware opgegaan over eene zaakdie nog geheel in het onzekere is. Spr. komt nu op de zaak zelve. Hij leest in de conclusie dat de raad zal besluiten, behoudens goedkeuring van Gedepu teerde Staten. De gracht ligt op het grondgebied der gemeente, maar is als vaarwater in onderhoud en beheer bij het Provin ciaal bestuur. Daarom zou spr. het beter achten, vooraf te on derzoeken, of er bij dat bestuur ook bedenkingen tegen de ont worpen inrigting bestaan. Spr. acht dit zeer waarschijnlijk, daar er eene niet onbelangrijke versperring in het vaarwater zal ontstaan. Bij eene blik op de teekening en eene aandach tige beschouwing van de plaats voor het nieuwe bassin, springt dit in het oog, maar wordt tevens de vrees geregtvaardigd, dat de illusiedie men zich van de nieuwe zweminrigting Yormt niet zal worden verwezenlijkt. Het bassin zal veel te klein zijn. Burgemeester en wethouders hebben dit blijkbaar ook gevoeld want volgens de toelichting kwam hun het primitieve ontwerp te klein voor en droegen zij den directeur der gemeentewerken oper eene belangrijke uitbreiding aan te gevenzooals op de teekening met stippellijnen is aangeduid. Het hoofdbezwaar echter van spr. blijft, dat het bassin veel te smal is vooral het diepste gedeelte voor de zwemmers bestemd. Het zou volgens spr., zeer juist zijn gezien van burgemeester en wet houders wanneer zij den directeur hadden opgedragen, de ge- geheele inrigting met li a 2 meter boven het water uitstekende piketten uit te bakenen. Men had zich dan eene juiste voor stelling kunnen maken en zou tevens duidelijk de belemmering in het vaarwater zijn uitgekomenterwijl de publieke meening zich had kimnen uitsprekenof de nieuwe inrigting werkelijk zal kunnen zijn, wat men beoogt, n.l. een volkszwembassin. Evenmin zal het kunnen voldoen aan de eischen van een zwem plaats voor militairen die een groot, ruim en diep bassin noo dig hebben. Een en ander doet spr. bezwaar maken aan dit voorstel zijne stem te geven, tenzij zijne bedenkingen door nadere inlichtingen mogten worden opgeheven. De heer Hijlkema zal ook tegen het voorstel stemmen. In de eerste plaats komt hem het terrein voor dit doel ongeschikt voor. Wanneer hij zich voorsteltdat er een ruim gebruik van zal worden gemaakt, dan acht hij met den heer Bekhuis het te maken bassin veel te klein en te smalvooral in vergelijking met de bestaande zweminrigting. Wenscht men een volksbas sin op te rigten, dan wordt een daarvoor geschikt terrein ver- eischt. In de tweede plaats heeft hij er wel eenig bezwaar tegen, dat met het bestuur van de bestaande zwem- en badinrigting eene overeenkomst moet worden gesloten. Men zal dan voortaan in zekeren zin van die inrigting afhankelijk zijn. Het kan natuui*| lijk goed gaan, maar men kan niet alles vooruit zienof er niet te eeniger tijd moeijelijkhcden zullen ontslaan. Een der hoofdbezwaren van spr. tegen het voorstel isdat voor het gebruik van de inrigting eene retributie zal worden geheven. Burgemeester en wethouders zelf hebben in 1886, Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 26 Junij 1888. 57 bij de behandeling van een adres van de Friesche werklieden- verceniginggesproken van eene inrigting voor mingegoeden en onvermogenden. Dit is zeer juist en wanneer nu de nieuwe inrigting tegen het betalen van eene retributie zal opengesteld wordenzullen dan ook de mingegoeden daar gebruik van kun nen makenmaar de onvermogenden niet en deze juist hebben het in de eerste plaats noodig. Zullen ook deze er het genot van hebbendan zal voor hen de toegang kosteloos moeten zijn. De toevloed zal dan zeker grooter worden maar daardoor zal te meer uitkomen dat de ruimte te klein is. De Voorzitter zal trachten, de bezwaren, tegen het voor stel ingebragtweg te nemen, Het doet spr. genoegen, dat de lieer Bekhuis de principiëele kwestie laat rustenomdat nu toch eenmaal tot de oprigting van eene volkszweminrigting is beslo ten bij de behandeling van de gemeentebegrooting. Burgemees ter en wethouders zagen dan ook in liet aanbrengen van den betrekkelijken memoriepost eene opdragt, om de zaak nader te onderzoeken. Zij hebben met veel zorg gezocht naar eene plaats, met het resultaat dat zij geen ander terrein hebben kunnen vindendan het voorgestelde. Onderscheidene andere plaatsen hebben zij in overweging genomenmaar geen kwam hun voor, in die mate eenigzins aan de eischen te kunnen voldoen als de hier bedoelde. De moeijelijkheid om eene geschikte plaats te vinden heeft burgemeester en wethouders zoo lang doen dra len met het doen van een voorstel. Doch ook zij hier opge merkt dat de beide sprekersdie zich tegen dit voorstel ver klaarden omdat zij de plaatsvoor de inrigting bestemdaf keurden geen betere plaats hebben aangegeven. De plaatsdie burgemeester en wethouders op het oog heb ben, is in een provinciaal vaarwater en daarom zal de goed keuring, dispensatie of vergunning van Gedeputeerde Staten wor den vereischt. Indien het voor sommige leden twijfelachtig is of die goedkeuring zal worden verkregen en indien zij wen- schen, dat die twijfel eeisl opgeheven worden zal, dan zouden zij eene motie kunnen voorstellen, de strekking hebbende, zich vóór de verdere behandeling van het voorstel te overtuigenof bij Gedeputeerde Stalen tegen de voorgenomen oprigting bezwaar mogl bestaan. Burgemeester en wethouders hebben het echter wenschelijk geacht eerst dit schema aan den raad voor te leggen en het oordeel van den raad daarover te vernemen en dan later ten opzigte van het vaarwater de goedkeuring van Gedeputeerde Staten te vragen. Zij zijn bovendien van oordeel, dat door de geprojecteerde zweminrigting geen schade zal wor den toegebragt aan een openbaar waterstaatswerk en geene ver sperring hoegenaamd in het vaarwater het gevolg daarvan zal zijn. Zij hebben den straal zoo getrokkendat de normale breedte van het vaarwater daar ter plaatse n.l. ongeveer 30 meter, behouden zal blijven. Burgemeester en wethouders hebben er zich volstrekt geene illusie van gemaaktdat het eene in alle opzigten uitstekende modelinrigting zal zijn maar wel vertrouwen zij dat het eene inrigting zal zijnzoo goed als hier mogelijk is. Voor de be hoefte zal zij misschien wel wat klein zijnmaar daar is niets aan te doen. Zij meenden de zaak zóó te moeten omschrijven, dat de raad zich eene duidelijke voorstelling zou kunnen maken, maar geenszins stelden zij zich op het standpunt van. den heer Bekhuisdat de publieke opinie zich in dezen heeft uit te spreken. Voorts is spr. van oordeeldat het bezwaar van den heer Hijlkema tegen het sluiten van eene overeenkomst met de be staande bad- en zweminrigtingomdat men zich dan binden zal voor vele jaren en men niet kan voorzien wat er gebeuren zal, dat dit bezwaar kan worden weggenomen, door voor te stel len dat burgemeester en wethouders worden gemagtigdde overeenkomst te sluiten slechts voor eenige jaren bijv. voor drie jaren bij wijze van proef. Ook had dat geachte lid be zwaar tegen het laatste onderdeel der conclusiewaarbij in beginsel zal worden besloten tot hel heffen van eene retributie voor het gebruik van de inrigtingwaardoor het gebruik niet kosteloos zal zijn. Met het oog op de beperkte ruimte meenen burgemeester en wethouders den toegang niet voor iedereen vrij te kunnen stellen, maar tegen betaling van eene kleine vergoe ding bijv. van 2J a 3 cents voor ieder bad of van 1 voor het geheele seizoen. Had men hier slroomcnd water en waren dus eene bijzondere waterverversching en de dientengevolge te maken kosten niet noodigwelligt zouden er termen bestaan de inrigting kosteloos open te stellen daar men dan alleen met de kosten van omheining en van het toezigt te maken had. Nog sprak de heer Bekhuis zijne bevreemding uitdat in dezen de commissie voor openbare werken niet vooraf was ge hoord. Spr. zal gaarne in het vervolg telkens bij elke voorko mende gelegenheid bij burgemeester en wethouders de vraag bespreken of de commissie zal dienen te worden gehoord maar in dit geval achtte hij het niet noodig. Het betreft een algemeen voorstel met verschillende onderdeelen waarvan slechts één op technisch gebied valt. Dit voorstel in zijn geheel had dus niet aan het oordeel der commissie kunnen worden onder worpen. Zooals de heer Bekhuis aanhaalde is zij ingesteld om burgemeester en wethouders bij te staan in het ontwerpen en vaststellen der plannen en voorwaarden van aanbesteding van werken, waarvoor gelden op de begrooting zijn toegestaan. Eerst wanneer het zoover is wordt de commissie gehoord, doch de raad heeft tot de uitvoering van het werk nog niet besloten. De heer Duparc heeft vroeger bij herhaling, in de vereeniging voor volksgezondheid en in die voor volksbijeenkomsten, deelgeno men aan een debat over de oprigting van eene volkszweminrigting. Over de wenschclijkheid daarvan was men het steeds geheel eens de moeijelijkheid echter zat steeds in de plaatswaar zij zou kunnen worden opgerigt. Thans is men nader tot het doel gekomen. De raad zal hebben te beslissen over een voorstel van burgemeester en wethouders tot het oprigten van eene der gelijke inrigting op eene bepaald aangewezen plaats. Het is dezelfde plaats, die de eerstgenoemde vereeniging, waarvan in dertijd twee der wethouders de heeren Bloembergen en Bruins- maen de vorige directeur der gemeentewerkenleden waren, steeds als de eenige' geschikte meende te moeten aanbevelen. Wel zal men hierdoor nog niet krijgen eene inrigting, die in alle opzigten aan de vereischten eencr zweminrigting zal voldoen, doch spr. denkt aan het spreekwoord„Quand on n'a ce qu'on ai meïl faut aimer ce qu; on a." Afgescheiden nu van de nevenkwestieof vooraf de goedkeu ring van Gedeputeerde Staten zal behooren te worden gevraagd, waarmede spr. zich voorloopig niet zal inlatenzal hij derhalve volgaarne zijne stem geven aan dit voorstel. Zij het ook nog niet volkomen, zal toch in ieder geval door de oprig ting van de ontworpen inrigting een groot volksbelang in niet geringe mate worden gebaat. De heer Bekhuis opperde het vermoeden dat bij Gedeputeerde Staten op bezwaren zoude worden gestuit tegen de oprigting der inrigting op de voorgestelde plaats. Hier tegenover meent spr. er op te moeten wijzen dat toen voor weinige jarenmet goedkeuring van Gedeputeerde.Staten, werd besloten den dwinger, genaamd „het klein Fentje", af te graven en het vaarwater al daar te verruimen dit laatste geschiedde vooral ook met het oog op de eventualiteit, dat, in aansluiting met de bestaande badinrigting eene volkszweminrigting zou worden opgerigt. Spr. weet zich niet wel te herinneren of deze overweging onder de motieven van het toen genomen besluit tot afgraving voor komt maar wel dat dit punt in het debat is besproken. Bij den heer Hijlkema ondervindt het voorstel bezwaarvoor namelijk omdat voor liet gebruik van de inrigting eene re tributie zal worden geheven. Spr. kan geheel instemmen met hetgeen dienaangaande door den voorzitter is gezegd. Ook hij zoude gaarne wenschen dat de ruimte groot genoeg ware, om de inrigting voor iedereen en dan kosteloos open te stellen maar nu men zich met eene betrekkelijk kleine ruimte wel moet tevreden stellen acht hij eene geringe beperking in het verleenen van toegang noodzakelijkdaar anders de toeloop waarschijnlijk zóó groot zou wordendat wanordelijkheden niet zouden uitblijven en het dan den raad misschien zou kunnen berouwen tot de oprigting te hebben besloten. De heer van Slotördijck had na kennisneming van de stukken oorspronkeiijk voor zich zelf geen bezwaar tegen het voorstel. Nu zijn echter heden bedenkingen geopperdten op zigte van een van welkenhij moet erkennendat het hem is

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1888 | | pagina 2