58
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 2(3 Junij 1888.
ontgaan. Hij bedoelt nl. de vraagof niet vooraf' het oordeel
van Gedeputeerde Staten over deze aangelegenheid moet worden
gevraagd. Spr. meentdat dit noodzakelijk isen het niet
voldoende ishet besluit te nemen behoudens nadere goedkeu
ring van Gedeputeerde Staten. Dit is wel is waar de gewone
formule waar het besluiten betreftdie overeenkomstig de voor
schriften der gemeentewet zijn onderworpen aan en dus afhan
kelijk van de goedkeuring van Gedeputeerde Staten, die dan als
een controlerend college optredenmaar men staat thans voor
een ander geval.
Het gemeentebestuur wenscht een werk te doen uitvoeren in
eene grachteen vaarwaterwaarover de Gedeputeerde Staten
het beheer hebbenals uitvoerders van een provinciaal regt.
Men dient hen daarin te kennen en hun vooraf te vragenof
zij bezwaar zouden hebben tegen een besluitals door burge
meester en wethouders wordt voorgesteld. Want geschiedde
dit niet en werdnadat het voorstel onveranderd tot besluit
was verheven de goedkeuring daarop niet verkregen dan zou
de raad zijn eenmaal genomen besluitdat niet van zelf kan
vervallen moeten intrekken. De heer Dtiparc maakte wel eene
toespeling op het vroeger raadsbesluit betreffende de afgraving
van „het klein Fentje", al zou daarbij zijn te kennen gegeven,
dat dit geschiedde met het oog op eene inrigting als de onder-
werpelijke en Gedeputeerde Staten derhalve daartegen geen be
zwaar meer zullen opperen. Spr. weet zich dit niet meer te
herinnerenmaar al ware dat zootoch zal vooraf de goedkeu
ring moeten worden gevraagd, omdat men nu te doen heeft
met de gracht, zooals zij op dit oogenblik is. Door het vooraf
hooren van Gedeputeerde Staten zullen ook tijd en gelegenheid
worden gevonden om in afwachting van de gevraagde goed
keuringhet gedeelte van de gracht, voor de zweminrigting
bestemddoor piketten te doen afbakenenwaardoor aan een
bezwaar van den heer Bekhuis zal worden tegemoet gekomen.
Spr. stelt nu als motie voorte besluiten
a. Burgemeester en wethouders uit te noodigen, aan Gede
puteerde Staten te vragen, of bij hun collegic ook bezwaren be
staan tegen de voorgestelde oprigting van eene zwem- en bad
inrigting in de Noordergracht.
b. De verdere behandeling van dit voorstel aan te .houden
tot na ontvangst van het berigt van Gedeputeerde Staten op de
sub a vermelde vraag.
Deze motie wordt ondersteund en komt in behandeling.
De Voorzitter gelooft, dat er wel eenig bezwaar tegen
deze motie is. Burgemeester en wethouders wisten niet het
gevoelen van den raad over deze aangelegenheid en evenmin
dat van Gedeputeerde Staten. Zij wenschten nudat eerst de
raad zijn gevoelen uitsprakom dan casu quo het besluit aan
de goedkeuring te onderwerpen.
Indien nu in de aanneming van de motie ligt opgesloten, dat
de raad in hoofdzaak medegaat met het voorstel van burge
meester en wethouders dan heeft spr. niet tegen de motie.
Doch is dit niet het gevalen ontvangt men later berigtdat
Gedeputeerde Stalen bezwaar hebbendan geeft eene nadere
behandeling van het voorstel toch niets, want bij aanneming
daarvan zou het besluit toch niet kunnen worden uitgevoerd.
De heer van Sloterdijck gelooft juist langs dezen weg
het den raad te kunnen besparenom later zijn besluit te moe
ten intrekken. Spr. meentdat er wel iets te zeggen is voor
de zienswijze van den voorzittermaar aan den anderen kant
betwijfelt hij hetof een voorstelwaarvan de uitvoering af
hankelijk is van de goedkeuring van Gedeputeerde Staten en
deze niet vooraf is gevraagdkan geacht worden voldoende te
zijn geprepareerd. Daarom heeft spr. deze motie ingediend.
De Voorzitter deelt mede, dat ook hij bij burgemeester
en wethouders in overweging heeft gegeveneerst het oordeel
van Gedeputeerde Staten te vragen maar de meerderheid de
zienswijze was toegedaandat men beginnen moest met het
gevoelen van den raad te vernemen. Viel dit ten gunste van
het voorstel uitdan zou de goedkeuringof liever de dispen
satie of vergunning van Gedeputeerde Staten kunnen worden
gevraagd.
De heer Duparc zegtdat de bedoeling van de motie goed,
doch de vorm of liever de redactie minder juist is. Men heeft
hier rekening te houden met het reglement van politie op het
gebruik van waterstaatswerkenin onderhoud en beheer bij de
provincie. Bij art. 2 van dat reglement is het verboden, zonder
vergunning van Gedeputeerde Staten bruggenbarten enz. of
andere getimmerten overop of in de vaarten te maken of de
afmetingen van de bestaande te veranderen. Dergelijke vergun
ning nu nog geheel iets anders als goedkeuring of dispensatie,
in andere gevallen vereischtis hier noodigdaar men
eene inrigting wil maken in of op een vaarwater, bij de pro
vincie in onderhoud en beheer. Doch een besluit tot oprigting
moet voorafgaan aan de aanvrage om vergunning. De gemeente
staat in dezen gelijk met ieder particulier. Als deze een werk,
als in art. 2 van het reglement wordt genoemd, in een pro
vinciaal water wil makendan neemt hij daartoe van zelf
eerst het besluit en dkn vraagt hij aan Gedeputeerde Staten
vergunning. Zoo ook moet de raad eerst een besluit tot oprigting
nemen. Geschiedde het anders, werd nl. de vergunning gevraagd
en was zij verkregenen de raad besloot later orn niet tot de
oprigting over te gaan het zou tegenover Gedeputeerde Staten
al eene heel vreemde houding geven.
De heer Reeling Brouwer acht het den kortsten en ge-
schiktsten wegdoor in de conclusie in plaats van goedkeuring,
„vergunning" te lezen. Daardoor kan dan ook de motie van den
heer van Sloterdijck vervallen. De geachte voorsteller meende
daarmede tevens de gelegenheid te geven om het terrein door
piketten uit te bakenen maar spr. acht dit niet noodig. Indien
de leden zich de moeite hadden getroost zich naar de boven
verdieping van de bestaande badinrigting te begeven, vanwaar
men een vrij uitzigt op het terrein heeft, zouden zij hebben
waargenomen dat de scheepvaart niet zal worden belemmerd
en de ruimte vrij voldoende zal zijn. Het valt niet te ontken
nen dat een grootere ruimte beter zou zijn maar dit is niet
mogelijk. Men heeft hier een gelijke kwestie als met de drink
waterleiding men zal geen aan alle mogelijke eischen voldoend
drinkwater verkrijgen doch onder de gegeven omstandigheden
kan men geen beter bekomen. Zoo ook hier. Er is geen be
tere plaats te bekomen en daarom moet men nemen wat men
krijgen kan nu van verschillende zijden aangedrongen wordt op
de oprigting van eene dergelijke zweminrigting. Volgens me-
dedeeling van deskundigen zal het water vrij voldoend zuiver
zijn, terwijl de machine van de bestaande badinrigting krachtig
genoeg isom ook in het nieuwe bassin het water te verver-
schennaar spr. heeft vernomen, dagelijks het 1/30 van de
hoeveelheid water in het bassin.
Ten aanzien van het bezwaar van den heer Bekhuis, dal het
bassin te klein zal zijn voor de militairen, kan spr. mededeelen,
dat hem uit een goede bron is verzekerd dat bij de militaire
autoriteit grootcn prijs op eene dergelijke inrigting wordt ge
steld en dat juist geenc te groote diepte wordt verlangd omdat
velen onder de militairen niet kunnen zwemmen en door te veel
diepte gevaar zou ontstaan.
De Voorzitter deelt mede, dat burgemeester en wethou
ders hun voorstel hebben gewijzigd, in dien zin dat voor „goed
keuring" worde gelezen „vergunning van Gedeputeerde Staten."
De heer van Sloterdijck had bij het indienen van zijne
motie niet het oog gehad op het provinciaal reglement. Hij
erkent de juistheid van het door den heer Duparc aangevoerde
en trekt nu zijne motie in nu door burgemeester en wethou
ders in plaats van het woord „goedkeuring" de uitdrukking
„vergunning" in het voorstel is opgenomen.
De heer Kuipers vindt het terrein voor de oprigting van
een volkszwembassin ook te klein maar zal er zich niet tegen
verzetten wanneer het vaststaatdat geen betere plaats kan
worden gevonden. Hij heeft echter zijn oog laten vallen op de
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 2G Junij 1888. 59
Tschwatervijvers en wenscht nu te vernemen of niet een
lezer vijvers kan worden gemistwanneer eenmaal de waler-
ng in gebruik is genomen. Hij weet weldat men dan
ivcnmin stroomend water zal hebben maar gelooft tochdat
t betrekkelijk geringe moeite van een dei' vijvers eene betere
weininrigling kan worden gemaakt, dan nu is ontworpen.
De Voorzitter deelt mede, dat burgemeester en welhou-
rs daarop wel hel oog hebben gehadmaar daarbij hebben
I ver wogen dalal is de waterleiding in werking het toch
I nvoorzigtig zou zijn de vroegere middelen tot voorziening in
i behoefte aan water, op te heffen. De mogelijkheid blijft be-
1 aan, dat er op een gegeven oogenblik stagnatie in de levering
lm water ontstaat, waardoor men bij groote droogte en gemis
i de vijversin groote verlegenheid zou geraken. Bovendien
>u de inrigting van den vijver voor het gewenschte doel met
[langrijke kosten gepaard gaan, omdat men alsdan den water-
I irverscher zelf zou moeten aanbrengenterwijl men nu het
gel ruik van die der bestaande badinrigting zal hebben. Ook
juden voor watertoevoer putten moeten worden gebouwd die
isschien goed water zouden opleveren maar daarvoor zijn
ovele machines en gebouwen noodigdat de uitgaven zeker
I iel grooter zouden zijn dan nu.
I De heer Bökliuis blijft bij zijne meening, dat men wel zal
B en, met eerst vergunning van Gedeputeerde Staten te vragen,
ook nog om deze reden. Naar spr's. overtuiging zal de ver
gui.ning worden geweigerd, maar, waar het bekend is, dat
het Provinciaal bestuur gaarne zal medewerken tot de bevor-
van een groot volksbelangzal men misschien aanleiding
jiden tot een overleg tusschen de verschillende autoriteiten, ten
fcdc eene betere plaats of andere inrigting te vinden. De voor-
Ier cischt van de tegenstanders, dat zij eene betere plaats
jiwijzenmaarzbgt spr., dat ligt niet op hun weg. Wel
In de raad inlichtingen van hun vragen hoe eene dergelijke
iKgting eigenlijk moet zijnmaar meer mag »r.en van hen
gt verwachten.
Bpr's overtuiging is hetdat het nieuwe bassin te klein zal
en geheel onvoldoende in het gebruik. Het is niet waar
schijnlijk dat zij die er gebruik van zullen maken zich te-
Jden zullen stellen met de gedachte dat er geen betere plaats
te vinden waswanneer het gebrekkige der inrigling wordt
ervonden. De heer Reeling Brouwer voerde wel aandat
^t voor de militairen eene niet groote diepte gewenscht is
en dat het water in het bestaande zwembassin aan alle billijke
hen voldoetmaar spr. heeft niet over geringe diepte ge-
iken wel over de geringe breedtedie dadelijk in 't oog
ngl. Het breedste gedeelte van het nieuwe bassin zal nog
zijndan het smalste gedeelte van het tegenwoordige.
Do heer van dör ScllÖ0r, hoewel groot voorstander van
de oprigting eener volks zwem- en badplaats, kan zich met het
voorstel van burgemeester en wethouders niet vereenigen.
Vooreerst vindt hij de plaats naast de bestaande zwem- en
baffinrigling vis a vis een groot uitloozingsriool minder wensche-
lijk. De bestaande zweminrigting heeft eene groote lijdensge-
scffiedcMiis achter zich en als men indertijd bekend ware ge
weest met al de invloedendie daar ter plaatse nadeelig op de
zuiverheid van het water zouden inwerkendan betwijfelt spr.
zeer, of die plaats wel voor een badhuis zou zijn gekozen. Door
belangrijke verbeteringen aan de inrigtingdoor Nortonpompen
als anderzins, kan deze badinrigting tegenwoordig beter geëx
ploiteerd worden. Het blijft echter zeer de vraag of deze kunst
matige waterverversching ook voldoende zal zijn voor eene volks-
badinrigting.
Ten anderen vindt spr. de geprojecteerde zwemplaats veel te
klein en zal deze nooit aan het verlangde doel beantwoorden.
Eene vergelijking toch van de groolte op de teekening met de
bestaande zwemschool doet duidelijk zien van hoe geringe uit
breiding de nieuwe inrigting zal worden.
Men vorme zichzegt spr., geen gering denkbeeld van eene
^zwemplaats vooral niet wanneer deze ook dienstbaar wordt
^akt voor het garnizoen. Niet door enkele soldaten wordt
er dan gebruik van gemaaktdoch spr. weet zulks uit zijne
vroegere betrekkinggeheele compagniën na elkander gaan ba
den. Is dan zulk een zwembassin niet van genoegzame grootte
en de waterverversching onvoldoendedan wordt de zwemplaats
ongeschikt bevonden en het doel is niet bereikt. Spr. had even
als de heer Kuipers het oog gevestigd op een der I estaande
verschwatervijvers en wel op dien aan den Westersingel. Met
minder kosten kan waarschijnlijk deze vijver voor eene zwem
en badplaats ingerigten van de noodige toestellen tot water
verversching voorzien worden. De kosten hiervan zullen zeker
niet hooger zijndan de verpligle bijdragen aan de bestaande
Inrigling. De aanwezigheid van een eilandje maakt de afschei
ding in afdeelingen voor al of niet betalenden zeer gemakkelijk,
en bij onverhoopte stoornis in de aanstaande waterleiding blijft
nog steeds de andere verschwatervijver over, om in eventueel
gebrek aan drinkwater te voorzien.
De heer Duparc resumeertdat het grootste bezwaar ge-
rigt is tegen de plaats voor de nieuwe inrigting. De heer Bek
huis zeide nu wel, dat het niet op zijn weg was gelegen eene
betere plaats aan te wijzen doch spr. meent dat geachte lid wel
de verzekering te kunnen geven dat dit hem ook niet mogelijk
zou zijn. Hoe apodictisch dit ook moge klinken, spr. houdt deze
verzekering vol, daar hij, als lid der vereenigingen, die hij reeds noem
de weetdat het jarenlange zoeken naar eene geschiktere
plaats steeds zonder eenig gunstig gevolg is geweest. De Harlin-
ger trekvaartde Dockumer Ee de Kurkcmeer en welke plaat
sen niet al meer werden nagegaan doch allen ongeschikt be
vonden hetzij om het water zelf, hetzij omdat de plaats zóó
ver buiten de gemeente was gelegendat het effect van het
verfrisschend bad geheel of grootendeels zou verloren gaan
gezwegen van den lijd die er mede zou heengaan. Ten slotte
is men dan ook tot de overtuiging gekomendat te Lecuwar-
den geene in allen deele geschikte volkszweminrigting is te
makenen daarom was men van oordeeldat men dan maar
moest nemen, wat men krijgen kon.
Door twee leden is het denkbeeld geopperdeen der versch
watervijvers voor dit doel in te ngten. Afgescheiden nog van
de groote kostenwaarvoor de raad later niet weinig zou te
rugschrikken betwijfelt spr.of de gemeentewat den vij
ver aan den Westersingel betreft, wel geheele vrijheid van
handelen heeft. Hij meent zich nl. te herinnerendat bij den
aankoop in 1871 van het land, waarin deze vijver is aangelegd,
zeker beding is gemaaktomtrent het gebruik van den grond
indien het niet langer voor de primitieve bestemming zou behoeven
dienst te doen. Bovendien is het stilstaand waterderhalve al
heel weinig geschikt voor het doel.
In ieder geval staat de raad thans voor een door hem genomen
principiëel besluit en zal er nu wel eene volkszweminrigting moeten
tot stand komen. De aangegeven plaats" is zeker niet volmaakt,
doch, zoolang er geen betere is aan te wijzenzal men
naar het gevoelen van spr., wèl doen met het voorstel van
burgemeester en wethouders aan te nemen. Het gezegde„Le
micux est l'ennemi du bien" zou anders in deze zaak ligt kun
nen bewaarheid worden.
De heer Hijlkema acht zijne bezwaren niet weggeruimd.
Men zeidedat het bassin te klein zoude zijnom het kosteloos
open te stellenmaar spr. moet er dan op wijzen dat de di
recteur der gemeentewerken bij een vroeger schrijven in 188G
adviseerde tot kostelooze openstellingterwijl hij in zijn laatste
advies in overweging geeft eene kleine retributie te heffen. Spr.
is zeer voor eene volkszweminrigtingwanneer een goed terrein
te krijgen ismaar is dat niet het gevalofzooals de heer
Duparc zeideverkeert men te Leeuwarden in de onmogelijk
heid om eene in alle opzigten goede inrigting te verkrijgen
dan moet men eenvoudig er van afzienliever dan half werk
te doen.
De Voorzitter wijst op de bepaling der politie-verordening,
waarbij het baden op kleiner afstand, dan 150 meter van den
openbaren weg verboden is. Het is nu niet meer dan billijk, dat
de gemeente tegenover dit verbodde gelegenheid moet aan-