G2
Verslag der handelingen van den gemeenteraad tc Leeuwarden van den 24 Jul ij 1888.
bij-
ver
onv
inri
woi
nen
het
gen
moi
daa
I
stel
hee
een
ten
ter
betr
ond
met
vine
heb
in
de
te
len
mer'
klaa
kern
D
ben
keui
den
of
sch(
zij
vóór
bij
mog
wen
legg
dan
Ged.
dat
den
sper
zijn.
bree
met<
Bi
illus
mod
inrig
hoef
aan
dat
maai
Bekt
spre
Vc
Hijlk
staar
voor
- d
len
oven
drie
zwaa
begir
voor
koste
burg.
te ki
ding
ordening wordt opgedragen, ofschoon hij er niet zooveel bezwaar
in kan zien dat zij worden uitgenoodigd, om na volbragte cor
rectie de verordening ter vaststelling in haar geheel aan te
bieden.
De heer DuparC zegt, dat de bedoeling van den gcachten
vorigen spreker goed moge zijn, maar dat de weg, dien hij
voorstelt te volgen wel wat lang is. Bovendien echter vergete
men niet, dat niet de verordening zelve, maar slechts het
wijzigen van enkele harer bepalingen aan de orde is, en nu acht
spr. met het oog op het reglement van orde de leden niet be
voegd wijziging van een artikel voor te stellendat niet aan de
orde is. Gold het de verordening in haar geheel, dan kon de
nadere redactie aan burgemeester en wethouders worden opge
dragen, maar nu er alleen sprake is van wijziging van enkele
artikelen moet de raad zich daarbij bepalen, liet slaat ieder
lid vrij daarop amendementen voor te stellen maar het zou in
strijd zijn met het reglement van ordeindien de raad verdel
ging. lntusschen zou aan den wensch van den geachten vori
gen spreker kunnen worden voldaan, indien de verordening,
nadat de voorgestelde wijzigingen zijn vastgesteld in haar ge
heel werd herdrukt.
De heer Menalda heelt ook geene andere bedoeling gehad.
Hij heeft vooral er op gewezen, dat hij de redactie der geheele
verordening onsmakelijk vindt en daarom verbetering daarvan
geen overtollige weelde acht. Van daar zijn voornemen om,
nadat de voorgestelde wijzigingen waren aangenomen in over
weging te geven, die wijzigingen in de bestaande verordening
op te nemen, en haar alsdan na algeheele redactie-verbetering
vast te stellen.
De Voorzitter herhaalt het, dat daartegen dit bezwaar is,
dat alsdan aan de behandeling twee vergaderingen moeten wor
den gewijd. Hij zou daarom den heer Menalda indien deze
bij zijn denkbeeld blijft, in overweging willen geven, nu ter
stond eene motie in te dienen, om dit voorstel aan burgemees
ter en wethouders te renvoijeren en hen uit te noodigen, eene
nieuwe verordening aan te bieden. Spr. kan echter mededeelen,
dat dit denkbeeld ook bij burgemeester en wethouders is be
sproken doch dat zij eene geheele omwerking der verordening
niet noodzakelijk hebben geacht.
De heer Troelstra heeft tot dusver niet gehoord, dat er
leemten in de verordening zijn maar alleen dat de redactie hier
en daar verbetering behoelt. Ook burgemeester en wethouders
zagen dit niet over het hoofd wat betreft de artikelen, waarvan
zij eene wijziging voorstellen. Spr. zou wel willen vragen, welke
redactie-verbeteringen de heer Menalda verder op liet oog heeft.
Men vergete toch niet, dat redactie eene kwestie van smaak
is, en dat men bij eene verordening aan een zekeren stijl is
gebonden. Spr. zou vreezen datwanneer de verordening ter
nadere verbetering van redactie aan burgemeester en wethouders
werd gerenvoijeerd, het zeer wel mogelijk zou zijn, dat sommige
leden later de redactie nog onsmakelijk vonden.
De heer Menalda is op eene vraag, als die van den ge-
achten vorigen spreker, natuurlijk niet voorbereid. Hij heeft
geene aanteekening gehouden van de plaatsendie z.i. verbete
ring behoeven maar kan toch wel op een paar artikelen wij
zen die ook in het systeem van burgemeester en wethouders
hadden behooren te worden gewijzigd. In art. 2 (oud) wordt
n.l. gesproken van de begraving van „lijken in de gemeente ge
vallen" en zeer teregt achten burgemeester en wethouders het
wenschelijk om deze woorden te vervangen door „lijken van
personen te Leeuwarden overleden." Maar nu treffen wij in
art. 9 opnieuw die gevallen lijken aan. Waarom ook deze niet
verwijderd? Hier is, naar het hem toeschijnt, niet te denken aan
eene kwestie van smaak, waaraan de heer Troelstra zoo groote
waarde schijnt toe te kennen, maar aan eene van consequente
redactie-verbetering.
Spr. zal nu evenwel na de geopperde bezwaren geen voorstel
doen om de geheele verordening aan de orde te stellen, maar
blijft bij zijnen wensch, dat de verordening in haar geheel worde
herdrukt.
Hierop worden de algemeene beraadslagingen gesloten en
wordt overgegaan tot de behandeling van de wijzigingen op en
kele artikelen.
Door burgemeester en wethouders wordt voorgesteld art. 1
te lezen als volgt„Het terrein ten kadaster bekend gemeente
Leeuwarden in sectie E no. 295, ter groote van 3 H.A., 98 A.,
10 cA., is onderden naam van algemeene begraafplaats, bestemd
tot het doen begraven in deze gemeente van lijken van perso
nen van alle gezindten zonder onderscheid,"
De heer van Sloterdijck wenscht naar aanleiding van
dit artikel eene vraag te doen, die eigenlijk art. 2 betreft. Dit
zal volgens het voorstel voortaan moeten luiden „De begraaf
plaats in het vorige artikel vermeld is in het bijzonder bestemd
voor de begraving van lijken van personen te Leeuwarden over
leden of aldaar tehuis behoorende." Bij vergelijking dezer beide
artikelen ziet mendat er een onderscheid wordt gemaakt tus-
schen eene algemeene en eene bijzondere bestemming der be
graafplaats. Het is spr. niet duidelijk welk dat onderscheid
is. De begraafplaats is algemeen wat het begraven betreft, en
bijzonder, wat ieders graf aangaat, maar dit onderscheid wordt
hier niet bedoeld. In de bestaande verordening heeft het, hoe
wel het ook niet direct noodzakelijk is nog eenige reden, dal
er van eene algemeene en van eene bijzondere bestemming
wordt gesproken omdat het slaat op den toestand van vroeger,
toen een gedeelte van de begraafplaats bestemd was voor het
begraven van lijken van Israëlieten. Dit is echter thans ver
vallen.
Daar men toch aan het verbeteren is van deze verordening,
die, als elke andere, moet uitmunten door naauwkeurigheid, stelt
spr. voor aan art. 1, zooals het is voorgesteld, toe te voegen de
woorden „te Leeuwarden overleden of aldaar tehuis behoorende''
j en art. 2, zooals het is voorgesteld, te doen vervallen.
De Voorzitter gelooft niet, dat er eenig bezwaar is tegen
t de door den heer van Sloterdijck voorgestelde toevoeging van
art. 1. Doch wordt dit aangenomen, dan moet de 2e alinea
van het bestaande art. 2 behouden blijven. Het tweede artikel,
zoools het door burgemeester en wethouders is voorgesteld, be
paalt dat de begraafplaats in het bijzonder is bestemd voor het
begraven van lijken van ingezetenen waardoor echter het be
graven van lijken van elders niet wordt uitgesloten. Maar wan
neer dit artikel vervalt en art. 1 volgens de redactie van den
heer van Sloterdijck wordt aangenomen dan sluit men het be
graven van lijken van elders uithetgeen zeker niet de bedoe
ling is.
De heer Duparc erkent de juistheid van de opmerking van
den voorzitter. De wet op het begraven schrijft voordat in
elke gemeente ten minste één algemeene begraafplaats aanwe
zig zij. Dit is natuurlijk ten behoeve van de ingezetenenmaai
de raad is bevoegd om het begraven van lijken van elders op
i de algemeene begraafplaats toe te laten. Eene bepalingals
art. 2 volgens het voorstel van burgemeester en wethouders zal
inhouden is derhalve niet noodigmaar wel dient uitdrukke
lijk melding te worden gemaakt van de bevoegdheid, om lijken
van elders overledenendie niet in deze gemeente tehuis be
hoorden hier te doen begraven. Spr. verwijst naar art. 39 der
verordening, luidende in den aanhef: „Zoo ver de dienst bin
nen de gemeente dit gedoogt kunnen met vergunning van den
burgemeesterlijken, welke van elders op de algemeene begraal-
plaats zullen worden begraven enz." Hierin ligt dus opgesloten
dat eene bepalingzooals van de 2e alinea van art. 2 oud
bestaat. Spr. is dus voor het behoud van die bepaling.
De heer van Sloterdijck heeft zijn amendement inge
diend met het oog op de artt. 1 en 2 zooals die door burge
meester en wethouders zijn voorgesteld. Maar nu men de be
paling van de 2e alinea van het bestaande art. 2 wenscht te
behoudenheeft hij daartegen geen bezwaar en wijzigt zijn
amendement in dien zin, dat art. 2 worde gelezen als volgt
„Het gebruik van de begraafplaats kan mede worden vergund
ten behoeve van lijken van personen elders overleden of tehuis
behoorende."
De heer Reeling Brouwer kan zich er niet mede ver-
cenigen en wenscht de bepaling in de 2e alinea van het be-
mdc art. 2 niet te behouden, omdat de wet reeds daarin
De heer Duparc gelooft niet dat de geachte vorige spreker
in de begrafeniswet eene bepaling zou kunnen aanwijzenals
bedoelde alinea is opgenomen. De wet verpligt, gelijk hij
straks reeds zei, de gemeenten welom eene algemeepe be
graafplaats d.i. voor de ingezetenen in te rigtenmaar niet
om er ook lijken van personen, elders overleden, te doen begra
ven. Dit zou trouwens ook geheel overbodig zijn, daar reeds
vóórlang in iedere gemeente van het land aan deze wetsbepa
ling uil voering is gegeven.
De beraadslagingen worden hierop gesloten.
Artt. 1 en 2 worden nu overeenkomstig het gewijzigd voor
tel van den heer van Sloterdijck zonder hoofdelijke stemming
vastgesteld.
De heeren Reeling Brouwer en Plantenga verklaren zich te
gen doch verlangen geene stemming.
Bii art. 9 stellen burgemeester en wethouders alsnog voor,
de aan het slot voorkomende woorden „onverschillig waar die
zijn gevallen" te doen vervallen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De voorgestelde wijzigingen
veranderd vastgesteld.
van artt. 18 en 22 worden on-
\rt. 23. Burgemeester en wethouders stellen voor dit arti
kel te doen vervangen door het volgende
„In een gebouw op de begraafplaats is een lokaal bestemd
tot verblijfkarner voor de nabestaanden, die daarvan bij de be
graving, tegen betaling van de hiervoor gestelde reglen, gebruik
mogten willen maken.
In dit lokaal kunnen ook met toestemming van den burge
meester voor een telkens door dezen te bepalen termijn tegen
laling der daarvoor gestelde regten lijken van personen, niet
overleden aan eene besmettelijke ziekte worden nedergezet.
De lijken worden alsdan aan de zorg der belanghebbenden
overgelaten tenzij deze de bewaking door personen, vanwege
liet gemeentebestuur aangesteld, mogten verlangen.
Indien er bijzondere reden zijnom lijken van onvermogen-
3en in gemeld vertrek te plaatsengeschiedt dit kosteloos en
ivordt ten koste van de gemeente voor de bewaking der lijken
ezorgd."
De heer van Sloterdijck wenscht eene inlichting te ont-
angen met het oog op de memorie van toelichting op dit ar-
likel. Daarin wordt medegedeeld „dat deze wijziging ten doel
leeft, de zoogenaamde verblijlkamer tevens voor de tijdelijke
>ewaring van schijndooden te bestemmen, hetgeen bijna nooit
'oorkomt." Dit komt echter niet duidelijk in het artikel uit.
Wel bepaalt dit, dat in die verblijlkamer met toestemming van
n burgemeester lijken kunnen worden neergezet, maar schijn-
looden zijn geen lijken, en worden zij bedoeld dan moet het
>ok uit den text van het artikel blijken.
Spr. wenscht daarom in overweging te geven, om in de le
alinea achter „daarvan" te lezen „vóór en bij de begraving."
lit die toevoeging blijkt, dat de verblijfkarner ook op andere
ijze, bijv. voor het plaatsen van schijndooden, ter beschikking
'an de nabestaanden kan worden gesteld.
De Voorzitter zegt, dat in het bestaande artikel 22 de
chijndooden als lijken worden beschouwd hetgeen in den re-
gel ook het geval is. Alleen bij gerezen twijfel wordt met de
begraving gewachtwaarna het moet blijken of men met een
I schijndoode te doen heeft of niet. Ten einde de omschrijving
van het bestaande artikel niet in het debat te brengen, hebben
burgemeester en wethouders gemeend haarle moeten weglaten.
De heer van Sloterdijck meent uit het gesprokene door
den voorzitter te moeten opmakendat alles zich oplost in de
kwestieof men onder lijken ook schijndooden kan verstaan.
Met alle respect voor de zienswijze van burgemeester en wet
houders, zou spr. gaarne daaromtrent de opinie van een des
kundige vernemen en hij noodigt de deskundige leden van den
raad daartoe uit.
Den heer do la Faillo komt het voor, dat de discrete wijze,
waarop de heer van Sloterdijck de mogelijkheid van een geval
van schijndood wil doen uitkomen regt van bestaan heeft. Het
is natuurlijk eene pijnlijke kwestie en daarom acht spr. het
minder wenschelijk officieel daarin bij verordening te voorzien.
Door de voorgestelde inlassching van het woordje „vóór," zal
men voortaan de gelegenheid hebben, om, bij vrees voor schijn
dood het lijk in een geschikt lokaal ter waarneming neder te
zetten.
De heer Menalda gelooftdat aan het bezwaar van den
heer van Sloterdijck reeds door de 2e alinea van dit artikel
wordt tegemoet gekomenbeter dan door de inlassching van
het woordje vóór. Want hij zou er dan voor vreezen, dan bij
groote sterfte misbruik van deze bepaling zou worden gemaakt
en vergunning worden gevraagd ook voor het nederzetten van
niet schijndooden.
De heer Duparc kan zich drie gevallen voorstellendat lij
ken op de begraalplaats lijdelijk worden bewaard. In het eerste
geval is voorzien bij art. 22waarbij wordt bepaalddat lijken
van personen, overleden aan eene besmettelijke ziekte, in het
daarvoor bestemde lijkenhuis kunnen worden nedergezet. Het
tweede geval komt voorals er vrees voor schijndood bestaat
indien het amendement van den heer van Sloterdijck wordt aan
genomen, kunnen de lijken in het lokaal, bij art. 23 bedoeld
worden nedergezet, tot dat de vrees is geweken. Het derde
geval doel zich voor, wanneer de nabestaanden om de een of
andere reden het lijk terstond naar de begraafplaats wenschen
te doen vervoeren en in bedoeld lokaal te doen nederzetten,
ten einde het van daar uit, altijd binnen den bij de wet bepaal
den termijn, te doen begraven. In dit geval voorziet de 2e ali
nea van dit artikel.
De Voorzitter deelt mede, dat burgemeester en wethou
ders het amendement van den heer van Sloterdijck overnemen.
Dit wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De wijzigingen op de artt. 24 2532 en 34 worden onver
anderd vastgesteld.
Bij art. 37 deelt de VOOrzittör mede, dat burgemeester
en wethouders hun voorstel nader hebben gewijzigd en de eerste
alinea wenschen te doen lezen als volgt
„De zorg voorde begrafenissen en het toezigt op de algemeene
begraalplaats is opgedragen aan een directeur. Deze staat on
der de bevelen van burgemeester eu wethouders."
De 2e alinea zooals is voorgesteld.
Aldus gewijzigd wordt art. 37 vastgesteld.
De voorstellen omtrent de artt. 38 en 45, alsmede omtrent het
tarief der loonen worden zonder hoofdelijke stemming onver
anderd aangenomen.
De onderdeden sub B en G worden ook zonder discussie en
hoofdelijke stemming aangenomen.
Alzoo is besloten