j intitulé der verordening aanduidt, eene regeling, die elders, zoo
als te Amsterdam en Groningen, zonder bezwaar bij liooger ge
zag le ontmoeten, is vastgesteld. Deze plaatsing valt dus ge
heel buiten de heffing van schoolgeld. Zoo is het ook het ge
val bij het lager onderwijs - in dezen gaat de vergelijking
wel op - daar in de verordening tot uitvoering van de
nieuwe regeling is bepaald, dat de plaatsing van de leerlingen
op de scholen geschiedt door de commissie van toezigt of
waar het scholen voor onvermogenden betreft, is de beslissing
niet omtrent de toelating, maar omtrent het onvermogen aan
burgemeester en wethouders. Was het dus hier eene kwestie
van belastingniet aan burgemeester en wethouders ware dan
de beslissing, of men al dan niet onvermogend is om de be
lasting te betalen, maar aan den Raad, later bij de beoordee
ling van de oninbaarheid van niet betaalde schoolgelden. De
overweging van den heer Duparc schijnt dus zwaarderdan
waartoe de wet in werkelijkheid aanleiding geeft.
70
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 28 Augustus 1888.
in dat lage schoolgeld geen noemenswaardige retributie zoude
vinden.
Spr. acht die vrees voor een grooten aandrang van leerlingen
niet gewettigd. Uit de door spr. ingewonnen informatie toch is
hem gebleken dat zich op school no. 3 die tot voorbereiding
strekt voor de middelbare school van meisjes, slechts drie leer
lingen bevonden die tegen betaling van het halve schoolgeld
onderwijs genoten. Een dezer leerlingeneen kind van den
adressant heeft onlangs het diploma ontvangen waardoor zij
zonder admissie-examen als leerling op de middelbare school
kon worden toegelaten. En dan zullen later waarschijnlijk de
beide andere leerlingen volgen. Voorshands zullen zij dan de
eenigen zijndie gebruik zouden maken van de gelegenheid
om tegen verminderd schoolgeld te worden toegelatenvrees
voor te grooten aandrang heeft dusalthans vooreerst
geen grond. Doch al zou eenmaal zoodanige aandrang komen
dan zou dit aanleiding kunnen geven tot andere maatregelen
bijv. tot het heffen van eene retributie van leerlingen uit andere
gemeentendie dagelijks komen en gaan, of tot het geheel ge
sloten houden van de school voor die kinderen, ten einde plaats
te hekomen voor kinderen van onze eigene ingezetenen. De ge
meente heeft toch 'alleen voor de laatsten niet voor kinderen
van niet-ingezetenen te zorgen.
Die vrees alléén wettigt dus eene kostelooze plaatsing niet.
Bovendien, zij is ook niet gevraagd, zooals spr. deed opmerken,
en ligt ook niet in de bedoeling van de ouders der leerlingen
die school no. 3 voor half schoolgeld bezochten. Spr. kan dit
verklaren. Men moet ook rekening houden met het kieschheids-
gevoel van ouders als adressant en anderen. Deze willen wel
gedeeltelijk schoolgeld betalen doch zijn niet gediend met een
weldaaddie hun door eene kostelooze plaatsing wordt opge
drongen.
Er is nog een ander punt, dat spr. niet stilzwijgend kan
voorbijgaan. Het geldt n.l. de consideratiën in de toelichting
tot het voorstel. De commissie van toezigt vreestdat het ka
rakter der school gewijzigd en hare toekomst in gevaar zou ge-
bragt wordenindien een vrij groot getal kinderen van min- of
onvermogende ouders tot de school werden toegelaten. Burge
meester en wethouders zeggen het der commissie volmondig na
„dal het van wezenlijk belang is, dat de ouders hunne dochters
hier eene volledige en beschaalde opvoeding kunnen geven en
dat deze school bestemd is, om de elite (spr. legt nadruk op
dit laatste woord) van de vrouwelijke jeugd te vormen die op
hare beurt weer de grondlegster en toongeefster wordt van de
meest beschaafde en ontwikkelde kringen in een volgend ge
slacht". Spr. meent tegen deze redenering te moeten opkomen.
Hij is nog het eenige lid, dat indertijd, in 1872, deel uitmaakte
van de commissie die den raad moest adviseeren en voorlichten
omtrent de oprigting van eene middelbare school voor meisjes.
Hij heeft als zoodanig medegewerkt aan het rapportdoor
die commissie in 1872 en het nader rapport, in 1873 door
haar ingedienden mag dus gecenseerd wordenbeter dan
iemand anders het toen geschrevene en gesprokene te kunnen
verklaren. De commissie nu zeidc in haar eerste rapportin
1872, dat het doel van de oprigting van een middelbare school
moest zijn eene algemeene ontwikkeling der vromezij be
toogde verderdat men hier miste wat juist zoo hoogst won-
schelijk wasn.l. het middelbaar onderwijsgeregeld zooals
het behoorde te zijn om de opvoeding der vrouwelijke jeugd
te voltooijen daarzooals zij verder aanvoertde mogelijkheid
voor meisjes, om meer uitgebreid lager onderwijs te ontvangen,
niet ruim genoeg was gesteld. De commissie ging daarna de
verschillende klassen van scholen nade tusschen-scholen dei-
tweede klasse (de zoogenaamde stuiver-scholen), die der le
klasse (van den heer Roker) en de burgerschool voor meisjes
en kwam daarbij tol de slotsomdat die scholen voor die tal
rijke klasse, waarvoor in haar stelsel het middelbaar onderwijs
was weggelegd de oefenplaatsen bleven waar hel meisje ge
durende een zeker tijdsverloop, een grondig lager onderwijs zou
kunnen ontvangen. In haar nader rapport van 1873 sprak de
commissie als haar oordeel uitdat men de gelegenheid om
middelbaar onderwijs te ontvangenzoo ruim mogelijk moet
openstellen.
Uit deze citaten zal genoegzaam blijkendat het bij de op
rigting van de middelbare school nooit in de bedoeling heeft
gelegen, om die te bestemmen voor kinderen uit zekeren stand
der maatschappij, of, zooals de commissie van toezigt en burge
meester en wethouders het nu gelieven uit te drukken voor
de „elite van de vrouwelijke jeugd." Nooit is bij de talrijke
besprekingen der vroegere raadscommissietol voorbereiding
der zaak het doelde bestemming dier school in dien geest
besproken. Integendeelzij wilde de deur zoo wijd mogelijk
openzetten voor ieder, uit welken stand der maatschappij ook
die bij het admissie-examen de noodige bekwaamheid toonde te
bezitten.
Wat in 1872 en 1873 waar was is het nu niet minder.
Voor de ontwikkeling van den man wordt tegenwoordig overal
en ook te Leeuwarden, gelukkig meer en meer gedaan er is
een streven merkbaar, om algemeene kennis onder alle standen
der maatschappij te bevorderen. Maar waar nu zooveel voor
den man wordt gedaan daar zou het ook voor den kleinen
burger een zegen zijnindien zijne vrouw later gelijk de
commissie van toezigt en burgemeester en wethouders het teregt
wenschen voor de meest beschaafde en ontwikkelde kringen in
een volgend geslacht ook de grondlegster en toongeefster
werd van haren kring. Verstandelijke ontwikkeling van de
vrouw is wenschelijk voor iederen kring en moet niet beperkt
blijven voor de zoogenaamde élite.
Ten slotte heeft spr. nog een bezwaar tegen den vorm van
het voorstel n.l. om eene speciale verordening betreffende dit
onderwerp vast te stellen.
Burgemeester en wethouders hebben daarbij het voorbeeld van
Amsterdam en Groningen gevolgd. Deze wijze van handelen is,
naar 't spr. voorkomt, niet goed. De raad heeft in 1875 bij
verordening de heffing van het schoolgeld aan de Middelbare
school geregeld en daarin een fixum vastgesteld. Nu kan men
nietzonder met het voorschrift van art. 232 der gemeentewet
in strijd te komenhiervan afwijken maar men zal dat lief-
fingsbesluit dienen le wijzigen om te komen tot een minder
schoolgeld of eene geheel kostelooze plaatsing. Er zal dus eene
nieuwe bepaling moeten worden gemaaktdie gefundeerd is in
liet heffingsbesluiten aan de koninklijke goedkeuring worden
onderworpen. Bij het lager onderwijs komt ook eene gelijke
bepaling in hel heffingsbesluit voor. Men zal toch ook bij an
dere belastingen op het gebruik van de eene of andere gemeen-
te-inngling er niet aan denken om builen het heffingsbesluit
om het gebruik kosteloos open te stellen. Andere gemeenten
mogen er niet zoo over denken zij handelen dan in strijd met
de wet.
Spr. kan dus, hoezeer hij fiet gronddenkbeeld van het voor
stel toejuicht, den vorm or van niet goedkeuren. Hij heeft
daarom eenige amendementen in gereedheid gebragt, waardoor
aan zijne bedenkingen zoowel wat het beginselals wat den
vorm betreftkan worden tegemoet gekomen. Ilij stelt zicli
voor die amendementen bij de behandeling der artikelenzoo
veel noodig nader toe te lichten.
De heer van Harinxma thoe Slooten wenscht in de
eerste plaats een punt van bespreking van den heer Duparc te
beantwoorden, waar deze een misverstand in het leven roept.
De commissie van toezigt op het middelbaar onderwijs en met
haar burgemeester en wethouders hebben te kennen gegeven
dat de middelbare school voor meisjes naar hunne meening be
hoort te zijn de plaatswaar de elite van de jeugd eene vol
ledige en beschaafde opvoeding kan ontvangen. Hieruit heeft de
heer Duparc geineend te kunnen lezen, dat de school bestemd zou
zijn voor bepaalde standen of kringen. Het komt spr. voor, dat,
ais men alle stukken met elkaar in verband nagaat, men niet
logisch tot deze gevolgtrekking kan komen. Van standen is geen
sprakeeerder hebben burgemeester en wethouders geheel ver
meden daarvan te gewagen, maar wel deden zij uitkomen, dat
er onderscheid bestaat tusschen de eene vrouw en de andere
wat beschaving en ontwikkeling betreft, en zijn zij van oordeel,
dat deze bij de leerlingen der middelbare school hoogcr slaan
dan die gekweekt worden bij leerlingen der lagere school. Hierin
ligt de beteekenis van het woord „elite", zooals burgemeester en
wethouders dit hebben gebruikt, niet de elite voortspruitende uit
Verslag der handelingen van den gemeentera
stand, maar die uit bestaan en ontwikkeling. Dit zal wel geene
tegenspraak ondervinden bij hen, die de stukken in onderling
verband hebben beschouwd. Integendeel uit de strekking van
liet voorstel blijkt, dat burgemeester en wethouders den toegang
zoo ruim mogelijk open willen stellen ook voor die personen
die anders wegens finantiële moeijelijkheden de gelegenheid zou
den moeten derven, om te gaan behooren tot de elite van be
schaving en ontwikkeling.
Wat nu de bezwaren van den heer Duparc tegen hel voorstel
zelf betreft, het eerste is gcrigt tegen het denkbeeld, oin de toe-
laling op de middelbare school geheel kosteloos open te stellen
voor hen aan wie het betalen van het gewoon schoolgeld te
zwaar valt. Spreker zegt, dat het motief hiervoor bij burge
meester en wethouders in hoofdzaak dit wasdal zij er voor
vreesdendat voor die ingezeten het betalen van het halve
schoolgeld nog te bezwaarlijk zou zijn. Want gaat inen het adres
naauwkcurig na, dan ziet men dat niet alleen het gewone school
geld bezwaar oplevert. Spreker meent te mogen aannemen, dat,
wanneer het dit alleen had gegolden, het adres niet zou zijn
ingediendmaar dat ook de belangrijke kosten voor boeken en
andere leermiddelen in aanmerking komen. En niet ten onregte,
want, al verschillen die kosten voor de onderscheidene leerjaren,
dooréén genomen kunnen zijbedriegt spr.'s herinnering hem
niet, wel op f 50 's jaars worden gesteld. In verband hierme
de voorzagen burgemeester en wethouders dat zelfs de gele
genheid om toelating te verkrijgen tegen betaling van het halve
schoolgeld, het den ouders nog niet mogelijk zoude maken, hunne
dochters van het middelbaar onderwijs te doen gebruik maken,
vooral nietwanneer er sprake kon zijn van meer dan één kind
uit hetzelfde gezin. Daarom achtten burgemeester en wethou
ders het beter nu in eens dezen grooten stap te doen en voor
die kinderen van alle schoolgeld afstand te doen.
De heer Duparc ziet daarin als Jt ware eene kwetsing van
het kieschheidsgcvoel van sommige ingezetenen. Spr. gelooft
dat deze meening op eene abusieve opvatting berust, want die
geachte spr. ziet voorbij, ook waar hij in eene vergelijking treedt
met het lager onderwijs, dat men bij de ondcrwcrpelijke ver
ordening niet op het oog heeft on- en minvermogenden in den
gewonen zin. De adressant is een gezeten burger, met een in
komen voldoende om in het onderhoud van zijn gezin goed te
voorzien. De vraag is maar, of hij de blijkbaar voor hem te
zware lastenverbonden aan het genot van het onderwijs op de
middelbare school, kan dragen. De heer Duparc wil daaraan
tegemoet komen, door voor minvermogenden de helft van het
gewone schoolgeld te stellen gelijk ook daarvoor de gelegenheid
openstaat aan de gemeenteschool no. 3. Dit laatste berust, zegt
spr., op eene bepaling van de wet op liet lager onderwijs, en
bovendien gaat z. i. de vergelijking mank, want, waar het school
geld aan school no. 3 voor minvermogenden tot de helft, d. i.
ƒ11.kan worden gereduceerd, zou men dan voor de middel
bare school, indien men op gelijke wijze aan die ingezetenen
iwenschte tegemoet te komen, voor hen het schoolgeld ad 50.
minstens lot van dit bedrag moeten reduceren, daarbij de kos
ten voor boeken en leermiddelen niet eens in aanmerking ne
mende. Burgemeester en wethouders meenden, dat hierdoor
niet hel doel zou worden bereikt, om in deze elite van bescha
ving en ontwikkeling ook anderen op te nemen, die tot nu toe
hiervan uitgesloten waren. Zij willen de deuren zoo wijd mo
gelijk openstellen en het genot van hel middelbaar onderwijs
mogelijk maken voor de zoodamgen, die werkelijk uitzigt openen,
van met succes te zullen dingen naar een plaatsje te midden
van die uitverkorenen.
Ten slotte heeft de heer Duparc bezwaar tegen den vorm
van het voorstel en grondt hij zich op de gemeentewet. Spr.
is daarentegen van oordeel, dat men in dezen in de wet geen
bezwaar heeft. Want wat bepaalt artikel 232 dier wet Dit
luidt„Het invoeren, wijzigen of afschaffen eener plaatselijke
belasting wordt bepaald bij een besluit van den Raad, dat, in
geval van invoering of wijziging, de voorwerpen, door de belas
ting le treffen, haar bedrag en hare grondslagen vermeldt."
Heeft men hier te doen, vraagt spr., met invoering, of wijziging,
of afschaffing van eene belasting'? Neen, maar met eene ver
ordening op de plaatsing, en wel de kostelooze plaatsing van
leerlingen op gemeentelijke inrigtingen van onderwijs, zooals het
te Leeuwarden, van den 28 Augustus 1888. 71
De heer Duparc betuigt zijn genoegen, dat de geachte vo
rige spreker hem eene nadere definitie heeft gegeven van het
woord „elite". Dat spr. dat woord anders had begrepen, ligt
niet aan een misverstand, want niet alleen hij, maar ook aan
velen buiten den Raad waren die woorden afgevallen. Hij acht
zich nu na de nadere definitie, tol op zekere hoogte tevreden
gesteld, doch nog niet geheel, daar het burgemeester en wet
houders blijkbaar in den grond van de zaak eigenlijk niet te
doen isom de deuren der school zoo wijd mogelijk open te
stellen; althans dit doel zullen zij, naar spr. vreest, door de
voorgestelde bepaling niet bereiken. Spr. zal niet verder in de
bat treden over de beteekenis van de woorden „beschaving en
ontwikkeling." Slechts wil hij nog repliceren op een enkel punt,
nl. waar de geachte vorige spreker zich bevreesd bleef verkla
ren voor le grooten toeloop bij kostelooze toelating. Spr. heeft
straks reeds als zijne meening uitgesproken, dat die vrees onge
grond isen daarbij medegedeeld, dat op de school van Mej.
Buijs slechts drie leerlingen in het genot zijn van de betaling
van het halve schoolgeld. Komen nu deze drie alleen, ja al ko
men er meer, om van de nieuwe gunstige bepaling gebruik te
maken dan zal de aandrang uit eigen gemeente de finantiën
wel niet zóó zwaar drukken, als door den toeloop van kinderen
van elders bij het lager onderwijs het geval is. Burgemeester
en wethouders en de commissie van toezigt zijn homogeen op
dit punt, dat zij zich laten leiden door de vrees, dat voor de
ouderswaarvan hier sprake kan zijn, alle schoolgeld nog te
zwaar zou zijn. Maar waarom, vraagt spr., hen niet ten minste
de gelegenheid gegeven om het halve schoolgeld te betalen.
Blijkt het later, dat zij onvermogend zijn, hetgeen toch altijd
zeer betrekkelijk is, welnu, burgemeester en wethouders hebben
dan te beslissen en kunnen hen vrijstellen, maar wenschen zij
te betalen, waarom hen daartoe niet in staat te stellen? althans
een door den raad te bepalen schoolgeld. Zij verlangen geene
kostelooze plaatsing. Waarom dan hun kieschheidsgevoel te
kwetsen, door hun de weldaad van kosteloos onderwijs op te
dringen? Men mag toch aannemen, dat de ouders, wier kinde
ren tegen verminderd schoolgeld lager onderwijs genieten, weten,
wat hen bij het middelbaar onderwijs wacht en dus reeds dank
baar zullen zijn voor eene vermindering van het schoolgeld.
Ten opzigte van zijn bezwaar tegen den vorm van het voor
stel, wordt aan spr. tegemoet gevoerd, dat in andere gemeen
ten dergelijke regeling is gemaakt, zonder bezwaren te ontmoe
ten bij hooger administratief gezag. Dit bewijst echter niets.
In deze gemeente bestaan er omtrent de regeling van het lager
onderwijs wel bepalingen die men elders ook had gewenscht
maar daar moesten worden teruggenomen op last van hooger
gezag; en omgekeerd bestaan in Groningen bepalingen, die voor
deze gemeente ook zeer gewenscht zouden zijn, maar die men
niet heeft vastgesteld uit vrees voor vernietiging door den Ko
ning. Het behoeft zeker geen beloog, dat hier en daar altijd
wel bepalingen zullen voorkomen, die aan de aandacht van hoo
ger gezag zijn ontsnapt. Dit bewijst intussclien niets voor de
wettigheid.
De geachte vorige spr. vroeg, of men dan hier te maken heeft
met eene invoering of wijziging van eene belasting, waarvan uit
het intitulé der verordening toch niets blijkt. Men moet even-