74
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 28 Augustus 1888.
houdt voldatwat het middelbaar onderwijs betreftde be
slissing moeijelijk zal zijnvooral met het oog op de kosten
voor boeken en leermiddelen.
In de tweede plaats maakt de heer Duparc zich volgens spr.
wel aan eenige overdrijving schuldigwaar hijter beantwoor
ding van den heer Troelstra er op wijstdat het voor burge
meester en wethouders moeijelijk zal zijn den aanleg der can-
didaten te beoordeelen, daar alleen de hoofden der scholen, die
zij hebben doorloopen daartoe bevoegd zijn. Spr. kan ook te
dezen opzigte de verzekering geven dat burgemeester en wet
houders eenige ervaring hebben opgedaan bij het verleenen van
premien van leenen. Het is voorgekomen, dat dergelijke pensie
werd toegekend aan candidatendie ver af woondenzelfs aan
een leerling uit Smyrna, doch niet, dan na een ingesteld on
derzoek omtrent zijnen aanleg voor de Academische studiën.
De heer van Slotordijck heeft het amendement van den
heer Duparc ondersteundomdat dit wijziging van het heffings-
besluit op het oog heeft. Het bevat eigenlijk twee elementen
waaromtrent blijkens de discussie verschil van gevoelen bestaat,
nl. reductie van het schoolgeld en wijziging van het heffingsbe-
sluit. Het kan dus zijn, dat men vermindering van het school
geld wenschtmaar hiertoe nog geene wijziging van het hef-
fingsbesluit noodzakelijk acht, maar ook, dat men, ofschoon te
gen zoodanige verminderingtoch ingeval ze wordt aangeno
men, wijziging van het heflingsbesluit onvermijdelijk acht, gelijk
met spr. het geval is. Vooraf wenscht hij de kwestie, of wijziging
van het heffingsbesluit noodzakelijk is of niet, van de baan te
hebben en daarom stelt hij aanneming van de volgende motie
voor
„De raad, van oordeel dat bij aanneming van het onderwer-
pelijk voorstel van burgemeester en wethouders wijziging van
het heffingsbesluit noodzakelijk is, gaat over tot de orde van
den dag.
Deze motie wordt ondersteund en in behandeling genomen.
De heer Troolstra acht deze motie nu ontijdig, omdat deze
kwestie van zelf van de baan komt bij aanneming van het amen
dement van den heer Duparc, want daardoor zal worden beslist,
dat wijziging van het heffingsbesluit noodzakelijk is.
De Voorzitter kan zich met de motie wel vereenigen, want
hierdoor zal de kwestie van vorm worden gescheiden van het
beginselen zal duidelijk worden uitgemaaktwat de raad
wenscht, eene afzonderlijke verordening of wijziging van het
heffingsbesluit.
De heer Troelstra gelooft dan toch, dat aanneming van
het amendement in zich sluit wijziging van hel heffingsbesluit
en dat dus de motie niet noodig is. Men zal eerst de beslis
sing over liet amendement kunnen afwachten, wordt dit aange
nomen, dan is de kwestie althans voor spr. van zelf vervallen.
De heer van Sloterdijck stemt volkomen toe, dat aanne
ming van het amendement beslissend is, maar hiertegen heeft
hij juist bezwaar, omdat het amendement tweeledig is en zoowel
de redactie zelveals de wijziging van het heffingsbesluit be
treft. Hoe zal dan een lid, diezooals spr. casu quo vóór de
wijziging ismaar tegen de redactie in het amendement neer
gelegd, zijne stem daarover uitbrengen. Spr. gelooft dus niet
dat zijne motie ontijdig is.
De heer Duparc acht de meening van den heer van Slo
terdijck zeer juistwant, wordt spr.'s voorstel, om voor minver
mogenden het schoolgeld tot de helft te reduceren, verworpen
dan blijft toch nog de kwestie van den vorm open.
De beraadslagingen over de motie worden gesloten.
De motie wordt in stemming gebragt en verworpen met 0
tegen 5 stemmen. Vóór stemden de heeren Theunisse, Hijlkc*
ma, Duparc, van Sloterdijck en Meijer.
Hierop wordt, het voorstel van den heer Duparc, om voor min
vermogenden het schoolgeld op de helft te stellen, in stemming
gebragt en verworpen met 11 tegen 4 stemmen. Vóór stemden
de heeren Theunisse, Oosterhoff, Duparc en Meijer.
Art. 1 wordt nu zonder hoofdelijke stemming onveranderd
vastgesteld.
Art. 2 „Tot de kosteloozc plaatsing wordt vereischt, dat de
ouders of voogden der candidaten onvermogend zijn, om het
schoolgeld te betalen en dat de candidaten door bekwaamheid
en aanleg uitmunten."
De heer Duparc stelt voorde laatste bepaling dat de
candidaten door bekwaamheid en aanleg moeten uitmunten, te
doen vervallen. Die bepaling toch is geheel overbodig. Voor
de meeste leerlingen immers hij herhaalt het, wordt de be
kwaamheid beslist door het bezit van het diploma van de school
van Mej. Buijsterwijl voor de anderen die trouwens weinige
zullen zijnde bekwaamheid wordt uitgemaakt bij het admissie-
examen.
De Voorzitter acht die bepaling niet overbodig, en wel
met het oog op het gevaldat er b. v. tien aanvragen inkomen
en er slechts 4 plaatsen zijn in welk geval moet worden on
derzocht welke van die tien de vier bekwaamsten zijn.
De lieer Duparc gelooftdat de bepaling eene algemeene
strekking heeften dus eenigszins anders zou moeten luiden
indien ze alleen ziet op het door den voorzitter bedoelde geval
dat er vele aanvragen zullen inkomen. De heer Bekhuis zou
dit, blijkens het door hem gesprokene, ook niet wenschelijk achten
met het oog op vermeerdering van kosten terwijl de heer van
Harinxma integendeel de deuren wijd open wil zetten. Hoe
dit zijspr. verwacht geen grooten toeloopmaar mogt dit zoo
zijndan zou hij de kinderen van elders willen werenom de
kosteloozc plaatsing alleen aan leerlingen uit de gemeente te
verleenen.
De heer van Harinxma thoe Slooten gelooftdat de
heer Duparc te ver gaatwaar hij de kinderen van elders ko
mende, wil weren, om plaats aan kinderen uit de gemeente te
kunnen geven. Dit klinkt wel fraaimaar ligt er niet in op
gesloten vraagt spr., dat in dergelijk geval de leerlingen van
buiten de gemeentedie op dat oogenblik de school bezoeken
zouden moeten worden verwijderdwant eene toelating tot de
tweede of hoogere klassen is bij het ontwerp niet uitgesloten.
Door zooveel willekeur aan burgemeester en wethouders over te
laten maakt men de uitvoering der verordening zeer moeijelijk.
Spr. wenscht dus de gewraakte bepaling te behouden en dooi
de eischen zoo scherp mogelijk vast te stellen, de uitvoering
voor burgemeester en wethouders te vergemakkelijken.
De heer Duparc heeft volstrekt de bedoeling nietom de
leerlingen van eldersdie reeds op de school zijn daarvan te
verwijderenten einde plaats te maken voor kinderen uit de
gemeente. Dit behoeft trouwens ook nietwant het ziet alleen
op de toelating op de schoolwaartoe de kinderen van elders
een admissie-examen moeten doen.
De heer Troölstra wenscht ook het artikel onveranderd te
behouden want vielen de bedoelde woorden wegdan zouden
burgemeester en wethouders alleen op het onvermogen der
ouders hebben te letten. Juist voor het gevaldoor den voor
zitter gesteld zal de keus gemakkelijker worden, wanneer men
niet alleen heeft te letten op het onvermogen der ouders, maar
tevens ook op de bekwaamheid der kinderen. Burgemeester en
wethouders zullenbij gelijke mate van onvermogen de be
kwaamsten der candidaten kunnen kiezen.
De beraadslagingen worden hierop gesloten.
Het amendement van den heer Duparc wordt in stemming
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 28 Augustus 1888.
75
gebragt en verworpen met 11 tegen 3 stemmen vóór stemden
de heeren TheunisseDuparc en Meijer.
Het artikel wordt nu onveranderd vastgesteld.
Art. 3. „De beslissing over het onvermogen der ouders en
voogdenzoowel als over den aanleg en bekwaamheid der can
didaten, berust bij burgemeester en wethouders, die wat laatst
genoemden eisch betrefthet gemotiveerd advies vragen van de
commissie van toezigt op het Middelbaar onderwijs."
De heer Duparc komt terug op zijn straks uitgesproken
bezwaar tegen eene bepaling als deze. Want, vraagt spr., hoe
zal die commissie ooit een gemotiveerd advies kunnen uitbren
gen over kinderendie nog geen leerlingen der school zijn, die
zij dus nog niet heeft kunnen waarnemen doch die bovendien
blijken van hunne bekwaamheid hebben gegeven door een di
ploma of een admissie-examen. Dit is dus een onuitvoerbare
eisch. Spr. zal er geen amendement van maken maar tegen
het artikel stemmen.
Art. 3 wordt nu zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd
De heer Duparc verklaart zich tegen.
Art. 4. „Bij de aan burgemeester en wethouders te rigten
aanvragen tot plaatsing wordt overgelegd
a. de geboorte-acte van den candidaat.
b. een of meer verklaringen van zijne onderwijzers omtrent
zijn gedragaanlegijver en bekwaamheid."
De heer Duparc acht het voorschrift om eene geboorte-
acte over te leggen overtollig. Bij het lager onderwijs worden
de leerlingen toegelaten onder opgaaf van ouderdom. Dit zou
dus ook nu voldoende zijn te meerdaar de kinderen meest
allen van de lagere scholen zullen komen en hun ouderdom dus
bekend is. Komen zij van elders dan kan bij gerezen twijfel
aan het bestuur hunner gemeente nader de leeftijd worden ge
vraagd. Men bespaart hun tevens de kosten van een geboorte-
acte hetgeen wel in aanmerking mag komen waar men te
doen heeft met eene kostelooze plaatsing.
De heer Bokhuis meendedat de bedoeling van dit voor
schrift was, om de geboorteplaats van de candidaten te kennen,
ten einde zoodoende vreemdelingen te kunnen weren en alleen
op kinderen van ingezetenen te letten.
De heer van Harinxma thoe Slooten doet den heer
Duparc opmerken dat bij de beoordeeling van de bekwaamheid
der candidaten wel degelijk hun leeftijd in aanmerking moet
worden genomen, omdat bij verschillenden leeftijd dezelfde ont
wikkeling verschil in aanleg bewijzen kan. Wenscht men even
wel, om de kosten van eene geboorte-acte te vermijden, alleen
eene opgave van den leeftijd te vorderenspr. zal er zich niet
tegen verzetten,
Het artikel wordt nu dienovereenkomstig gewijzigd zonder
hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De artikelen 5 en 6 en daarna de verordening in haar ge
heel met den consideransworden nu zonder hoofdelijke stem
ming vastgesteld.
Alzoo is besloten vast te stellen navolgend besluit
De Baad der gemeente Leeuwarden
Overwegendedat het wenschelijk is bepalingen vast te stel
len omtrent kostelooze plaatsing van leerlingen op gemeentelijke
inrigtingen van Middelbaar Onderwijs.
Besluit.
Vast te stellen navolgende
YEIUMUENING, regelende do koste-
loozo plaatsing van leerlingen
op de gemeentelijke inrigtingen
van middelbaar Onderwijs.
Art. 1.
Jaarlijks kan een telkens door burgemeester en wethouders te
bepalen getal leerlingen kosteloos worden geplaatst op de ge
meentelijke inrigtingen van middelbaar onderwijs.
Art. 2.
Tot de kostelooze plaatsing wordt vereischt, dat de ouders of
voogden der candidaten onvermogend zijn, om het schoolgeld te
betalen, en dat de candidaten door bekwaamheid en aanleg uit
munten.
Art. 3.
De beslissing over het onvermogen der ouders of voogden
zoowel als over den aanleg en bekwaamheid der candidaten, be
rust bij burgemeester en wethouders die wat laatstgenoem
den eisch betreft, het gemotiveerd advies vragen van de Com
missie van toezigt op het middelbaar onderwijs.
Art. 4.
Bij de aan burgemeester en wethouders te rigten aanvrage
tot plaatsing worden onder opgave van den leeftijd van den can
didaat, overgelegd een of meer verklaringen van zijne onderwij
zers, omtrent zijn gedrag, aanlegijver en bekwaamheid.
Art. 5.
Jaarlijks, dadelijk na afloop van den cursus, zal door de hoof
den der inrigtingen van onderwijs, in deze verordening bedoeld,
aan burgemeester en wethouders verslag worden gedaan omtrent
gedrag, aanlegijver en bekwaamheid der leerlingen die uit
kracht dier verordening de scholen bezoeken.
Art. 6.
De vergunning, om eene der in deze verordening bedoelde
scholen kosteloos te bezoeken, kan door burgemeester en wet
houders worden ingetrokken:
indien het in art. 5 bedoeld verslag hun daartoe aanlei
ding geeft
b. wegens in den loop van den cursus gebleken wangedrag
der leerlingen of wanneer zij in ecnig ander opzigt hinderlijk zijn;
c. indien de ouders of voogden ophouden onvepmogend te zijn
om het schoolgeld te betalen.
4. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vaststelling
van een besluit tot heffing en eene verordening op de invorde
ring van benrsregten.
(Zie bijlage no. O tot het verslag van 's raads handelingen).
Daar geen der leden over het voorstel in het algemeen het
woord verlangt, wordt overgegaan tot de behandeling der arti
kelen allereerst die van het heffingsbesluit.
Art. 1 en 2 worden onveranderd vastgesteld.
Art. 3.
Voor het gebruik van eene vaste standplaats aan de tafels in
do beurs, is voor elke standplaats verschuldigd
lo. In de afdeeling voor den graanhandel:
voor een dagf 0,50
Bij abonnement
voor een maand1,50
voor het loopende belastingjaar
indien het abonnement genomen wordt in de eerste
zes maanden .8.--