1-2S
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 13 November 1888.
de commissie van bestuur van het stads-ziekenhuis van sloornis
in de inwendige dienst geen sprake behoeft te zijn. Spr. zou
bescheiden willen vragen of dat een geldig motief is om het
beheer van eene instelling over twee collegiën te verdeelen
waarvan het eene zijn beheer doet uitoefenen door tus-
schenkomst van een zelfstandig ambtenaardie daarmede hem
ondergeschikte personen belastterwijl het andere collegie ook
niet zelfhandelend optreedtaangezien in haar reglement het
huishoudelijk beheer ook aan min of meer zelfstandige personen
is opgedragen.
Nu kan de meest verstandige zamenwerking van burgemees
ter en wethouders en het bestuur van het stads-ziekenhuis on
mogelijk beletten dat er conflicten ontstaan tusschen den opzigter
der gemeentewerken en vader en moeder van het ziekenhuis.
De volgende overweging dat de raad de drie jaren lang ge
volgde wijze van handelen nimmer heeft bedoeld is minder
vleijend voor deze vergaderingdie telkens de begrooling en
rekening van het ziekenhuis goedkeurdeook niet voor het
bestuur over het ziekenhuisdat de begrootingen indiende en
evenmin voor burgemeester en wethouders, maar spr. meent
met volkomen regt de juistheid dezer overweging in twijfel te
mogen trekken.
Daarna volgt een beroep op art. 179 litt. g der gemeentewet,
waar alleen sprake is van toezigt door burgemeester en wet
houders uit te oefenen, terwijl de geheele kwestie over de re
geling handelt.
Burgemeester en wethouders hebben toezigt over het beheer
en onderhoud van alle plaatselijke werken en eigendommen, zij
hebben ook het toezigt op het beheer der godshuizen en ande
re instellingen van liefdadigheid. Zij bezoeken die en overtui
gen zich of het onderhoud ook verwaarloosd wordt, maar dat is
iets geheel anders dan de regeling van het onderhoud zegge
het aanwijzen van de uit te voeren werkenhet aanduiden van
de personen die ze moeten verrigten en het bepalen van den
tijd waarop ze moeten plaats vinden. Het ziekenhuis-bestuur
betwist volstrekt niet het toezigt van burgemeester en wethou
ders) maar het wenscht in het belang van een goed beheer
zelf de regeling te behouden.
Daarbij zijn de belangen der gemeente ook in hooge mate
betrokken.
Het bestuur van het ziekenhuis betwist ook volstrekt niet aan
den raad het regt om hem het beheer weder te ontnemen.
De gemeenteraad is de wetgever voor de gemeentelijke in
stellingen van weldadigheid onverminderd de bepalingen der
armenwet. Volgens art. G dier wet moeten evenwel de regle
menten, door de gemeenteraden vastgesteld, aan Ged. Staten wor
den medegedeeld en in dat zelfde artikel leest men: Gedepu
teerde Staten zien toe dat die reglementen de noodige voor
schriften inhouden tot verzekering van een regelmatig beheer
en dat zij niets bevatten strijdig met de wetten of het alge
meen belang. Daarin ligt dus voor Ged. Staten de wettelijke op-
dragt om reglementen, die verkeerde voorschriften betreffende
het beheer inhouden, ter vernietiging aan den Koning voor te
dragen. Hoêwel dus in zekeren zin van goedkeuring door Ge
deputeerde Staten niet kan gesproken worden, zoo moet toch
worden aangenomen dat een reglement niet gewijzigd kan
worden dan met instemming van Gedeputeerde Staten.
Op grond daarvan dient eene wijziging van het reglement
aan eene verandering in het beheer vooraf te gaan en kan bij
de begrooting zoodanige beslissing niet incidenteel genomen
worden.
Spr. meent derhalve den Raad te moeten ontraden het voorstel
van heeren rapporteurs aan te nemen en in overweging te moeten
geven terug te komen op het besluit, waarbij de begrooting van
het ziekenhuis niet is goedgekeurd, zooals die door het bestuur
der instelling is aangeboden.
De heer van Slotördijck meentnaar aanleiding van de
mededeelingen van den voorzitter aan het begin van zijne refu
tatie, dat hij als voorzitter èn van den raad èn van de com
missie van bestuur over het stadsziekenhuis zijne zienswijze
omtrent het rapport zou doen kennen er met alle bescheiden
heid op te moeten wijzen dal de geachte voorzitter in laatst
genoemde qualiteit hier niet het woord kan voeren. De com
missie van bestuur had het regt, en heeft er gebruik van ge
maakt van het raadsbesluit in beroep te komen bij Ged. Sta
ten. Deze hebben het advies gevraagd van den raad en nu ge
looft spr., dat de commissie van bestuur bij de bespreking van
het door den raad gegeven advies geene stem heeft en vooraf
hierover niet te oordeelen heeft. Dit neemt echter niet weg,
dat de voorzitter van den Raad als zoodanig der vergadering
zijn advies kan mededeelen.
Spr. doet nu opmerken dat hij niet in staat is alles te weêr-
leggen, wat de voorzitter in het midden bragt, ten eerste wegens
de vlugge lectuur en in de tweede plaats omdat de voorzitter
zoo veel en velerlei heeft besproken dat het veel aandacht en
tijd zou vorderen, op dat alles antwoord te geven.
Grootendeels was het echter eene reproductie van hetgeen
vroeger is bijgebragt en in de stukken te lezen staat en be
vatte naar spr. meentgeene nieuwe argumenten. In het al
gemeen kan sprzich dus refereren aan het rapport, dat na
rijp beraad en een herhaald grondig onderzoek van al de stuk
ken, is opgemaakt. Op enkele punten in het door den voorzit
ter geprokene zal hij terugkomen, maar zal de vergadering niet
te lang vermoeijen.
In de eerste plaats komt het spr. voor, dat bij den voorzitter
alles overheerschend is eene niet juiste onderscheiding tusschen
de instelling, het stadsziekenhuis genaamd, en het gebouw,
waarin deze instelling haren werkkring vindt. Dit blijkt uit de
vraag, waarom de commissie van bestuur wel op eigen verant
woordelijkheid de gebouwen mag schoonhouden, maar ze niet
in goeden staat onderhoudenwaarom wel de trappen laten
schrobben maar ze niet laten verwenenz. Hierop is een
voudig dit te antwoorden, dat het een behoort tot het onder
houd der gebouwen, dat aan de gemeente is, en het ander
valt onder het dagelijksch gebruik, dat onder den werkkring
der inrigting ressorteert. Dat gebrek aan onderscheiding hij
den voorzitter en bij de commissie is, naar spr.'s overtuiging
voor een groot deel de schuld van het bestaande verschil van
opinie.
Wat de eigendomskwestie van de gebouwen aangaatheeft
de voorzitter gezegd, dat niet de commissie van bestuur die
heeft uitgevonden maar dat ze het eerst door Gedeputeerde
Staten op het tapijt is gebragt. De commissie ad hoe meende
zich in haar advies te mogen dekken door de overwegingen in
eene vroegere resolutie van Gedeputeerde Staten, waar het nu
geldt een advies te geven aan hetzelfde collegie.
Vervolgens komt de voorzitter op tegen de overweging in het
advies, dat de raad de drie jaren lang gevolgde wijze van
handelen nimmer zou hebben bedoeld, dat dus de post voor
onderhoud der gebouwen op de begrooting voor 1886 en twee
volgende jaren aan de aandacht van den raad zou zijn ontsnapt.
De voorzitter noemde dit minder vleijend èn voor het bestuur
van het ziekenhuis èn voor den raad. Toch zal de commissie
bij hare zienswijze wel blijven, daar zij volstrekt het doel niet
had, aan iemand een verwijt te doen, allerminst aan den raad,
bij wien hare leden zich vleijen een voldoend aandeel in de
werkzaamheden te nemen, zoodat het verwijt ook hen zou treffen.
De beantwoording der vraag, zoo vervolgt spr., of het niet
mogelijk is, dat gebouwen van de gemeente worden overgedra
gen aan eene instelling, lost zich geheel op, in de vraag, of die
instelling al dan niet zelfstandig is. Dit begrip heeft indertijd
geleid tot de overdragt der gebouwen bij de stadsbank van lee
ning in gebruik, aan die instelling; zoodra de raad haar niet
meer als eene zelfstandige instelling was gaan beschouwen
hadden de gebouwen eigenlijk weder op de gemeente moeten
overgaan.
Spr. zal hiermede eindigen; hij heeft niet alle punten door
den voorzitter lezende aangeroerd, kunnen behandelen, doch hij
vleit zich dat bij meer beschikbaren lijd het der commissie
niet moeijelijk zou vallen de weerleggingen van den voorzitter
stuk voor stuk te refuteeren. Hij gelooft, dat, waar de ziens
wijze van Gedeputeerde Staten bekend is, de raad geen afwij
kend advies zal behooren te geven. De vergadering zal dus wel
doen met zich hiermede te vereenigen.
De Voorzitter wenscht nog met een enkel woord terug
te komen op het zooëven door den heer van Sloterdijck gespro
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 13 November 1888.
kene. Deze geachte spr. was van oordeel dat de raad niet
wel een ander advies, als door de commissie wordt voorgesteld,
kan geven, omdat het besluit van deze vergadering overeenkomt
met* het nu aangeboden voorstel. Maar gelijk de heer van Slo
terdijck deed voorkomen in het rapport, zou de raad drie jaren
aaneen een fout hebben begaan en die fout hersleid hebben bij
de behandeling van de begrooting voor 1889, zoo acht spr. de
niet-goedkeunng der begrooting voor het ziekenhuis om den on-
derhoudspost voor gebouwen, ook een feil, die nog hersteld kan wor
den. Die begrooling moet z. i. alles vermelden, wat op het zieken
huis betrekking heeft, en wanneer dit geschieden kan zonder ver
andering te brengen m de geineente-begrooting, zooals het geval
isdan kan er ook geen bezwaar tegen zijn. Wanneer die
post niet op de begrooting van hel ziekenhuis voorkomtdan
kan de commissie van bestuur er niet over beschikken. Dit is
de hoofdkwestie. Volgens den heer van Sloterdijck zou bij spr.
evenwel eenige verwarring beslaan omtrent het begrip over de
instelling en de gebouwen, waarin zij gevestigd is. Maar hoe
kan nu vraagt spr.in de practijk gedacht worden aan schei
ding van beheer over gebouwen, en verpleging van zieken in
die gebouwen. Dat denkbeeld van scheiding van twee zaken,
die onafscheidelijk verbonden zijn, doet verwarring ontstaan en
juist daartegen strijdt spr. Hoe is het gebruik van de gebou
wen te scheiden van de verpleging der zieken Hoe kan men
zich eene instelling tot ziekenverpleging denken zonder gebouw?
Nog gaf de geachte vorige spreker te kennendat in spr's.
betoog niets nieuws was gehoorddat dit eigenlijk eene repro
ductie ware van het vroeger voorgevallene maar wanneer de
leden dan toch de stukken aandachtig hebben nagegaan, zullen
zij hebben kunnen opmerkendat thans eene andere kwestie
aan de orde is als vroeger. Daarom is ook minder juist het
gezegde van den heer van Sloterdijck, dat de zienswijze van
Gedeputeerde Staten in dezen bekend is. Bovendien heelt dat
collegie in den laatslen tijd zulk eene verandering ondergaan
dat het zeer mogelijk zou zijn, dat er daarin thans eene andere
zienswijze heerscht als vroeger.
In het algemeen moet spr. er op wijzen dat in het vorige
jaar in het licht is gesteldbij de behandeling van het toen
malig beroep van de commissie voor het stads-ziekenhuis bij
Gedeputeerde Stalen dat hier andere instellingen zijn
die in dezelfde regtsverhouding tot de gemeente verkeeren als
het stads-ziekenhuis. Hierbij had men op het oog het stads
weeshuis. Dit gebouw is ook op stadsgrond van gemeentewege
gestichtde opname van weezen wordt door burgemeester en
wethouders gelastde voogden worden benoemd door en de
begrooling en rekening worden aan de goedkeuring onderwor
pen van den Raad. Het stadsweeshuis heeft echter meer le
gaten gekregen dan het stadsziekenhuis. Nu wordt op het eene
niet, op het andere wel art. 17 der armenwet toegepast, terwijl
art. 205 litt. o der gemeentewet ook verschillend in practijk
gebragt wordt bij deze beide instellingen. Spr. acht evenwel
eenvormigheid in de toepassing der wetten wenschelijk en in
het belang der gemeenteen zou daarom wenschen dat op
het genomen besluit lot niet-goedkeuring der begrooling werd
teruggekomen.
De heer Troelstra wenscht er met een enkel woord op te
wijzen dat de vergelijking van het stadsziekenhuis met het
stadsweeshuis, waarop de voorzitter meende nog al eenigen na
druk te moeten leggen toch werkelijk niet op gaat. De ver
houding van laatstgenoemde inrigting tegenover de gemeente
is ook bij het dagelijksch bestuur niet onbesproken gebleven.
Bij het nalezen der armenwet blijkt het duidelijkdat voor de
beoordeeling van het karakter eener instelling het hoofdpunt is
de vraagof de instelling eigen bezittingen speciaal ook een
eigen gebouw heeft. Dit nu is het geval met het stadswees
huis dat geheel uit eigen middelen in zijne behoefte voorziet
terwijl het stadsziekenhuis zijne inkomsten uit de gemeentekas
trekt. De vergelijking is dus niet juist.
De Voorzitter deelt mede, dat de gemeente-archivaris een
onderzoek heeft ingesteld en eene vergelijking heeft opgemaakt,
tusschen deze beide instellingenwaaruit blijktdat de regts
verhouding der beide instellingen tegenover de gemeente geheel
dezelfde is maar dat het eenige verschil hierin ligtdat aan
het stadsziekenhuis een klein legaat en aan het stadsweeshuis
groote legaten zijn vermaakt. Er is echter thans geen sprake
van art. 17 der armenwetmaar alles beweegt zich oin art.
205 o der gemeentewet, en wie zal durven ontkennen, dat de
gebouwen van het nieuwe stadsweeshuis niet zijn het onbetwist
eigendom der gemeente, al staan ze op naam der instelling? De
instelling „het stadsweeshuis" is eene zuivere gemeentelijke in
stelling. Er wordt dus met twee maten gemeten en daartegen
komt spr. op.
De beraadslagingen worden hierop gesloten.
Het ontwerp-advies der commissie wordt zonder hooldelijke
stemming goedgekeurd. De heer Van der Scheer verklaart zich
tegen.
Nu wordt aan de orde gesteld de behandeling van reclames
tegen aanslagen in den hoofdelijken omslag.
In verband hiermede sluit de voorzitter de openbare verga
ring.
Boekdrukkerij van A. Jongbloed te Leeuwarden.