08 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag 3 september 1889. schen den koers der Nederlandsehe schuld en van een tweetal i°/o gemeenteleeningen en de uitkomst der conversieleening des tijds door deze gemeente bij openbare inschrijving voor eigen ri sico aangegaan en dan is het ons voorgekomen dat het aan geboden voorstel aannemelijk kan worden geacht. Bij de beoordeeling daarvan moet ook niet uit het oog verloren worden dat eene leening van zoo groot bedrag altijd aan wisselvallige uitkomsten is blootgesteld en dus de over- dragt der daaraan verbonden risico op een ander een zeker bedrag waard is. Het consortium nu neemt tegen den aangeboden prijs elke risico op zich zoowel gezamenlijk als afzonderlijk verbin den de leden zich tot het nakomen der op zich genomen ver- pligtingen en wij achten hen volkomen in staat om ook on der eventueel ongunstige omstandigheden de vereischte som op den bepaalden tijd in de gemeentekas te storten. Wij meenen dus geenszins voldoende aanleiding te heb ben om op het door ons genomen besluit terug te komen, en, met het onzekere vooruitzigt van misschien eenig meerder voordeel te behalen over te gaan tot eene conversie voor eigen risico der gemeente. Doch afgescheiden van al deze beschouwingen meenen wij er op te moeten wijzen dat we ook onbevoegd zouden zijn het bedoelde besluit door een ander te vervangen. Dat besluit toch moet beschouwd worden te zijn een wederzijdsch contractwaarbij de eene partij aanneemt een aanbod door de andere partij gedaanen de werking van dal besluit alleen af hankelijk heeft gesteld van uwe goedkeuring. Wordt die goed keuring aan het geheele conversieplan onthouden dan eerst zou de raad weer vrij zijn tegenover het consortium. Naar onze meening bestaan daartoe echter geen vol doende motieven waarom wij u in overweging geven aan het verzoek van adressanten niet te voldoen. De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Qijlkema kan zich zeer goed met de algemeene strekking van het voorstel vereenigenmaar heeft bezwaren tegen enkele argumenten. In de vergadering van den 13 Augustus j.l. heeft hij zich ver klaard tegen het voorstelom de eerste serie van de leening over te dragen aan een consortium omdat hij van oordeel was, dat het meer in het belang der gemeente wasom de leening aan de openbare markt te brengen. De minderheid van den Raad echter deelde zijne opvatting zoodat men nu staat voor een contract. Dit is een feitdat niet te ontkennen is en daarom is hij het met burgemeester en wethouders eens dat de Raad daarvan niet kan terug komen. Doch er komen in de praemissen van het advies beschouwin gen voordie spr. niet deelen kan. Daarin staat o.a.„Wij meenen dus geenszins voldoende aanleiding te hebben om op het door ons genomen besluit terug te komen en met het on zekere vooruitzigt van misschien eenig meerder voordeel te be halen over te gaan tot eene conversie voor eigen risico der gemeente." En verder staat: „Naar onze meening bestaan daar toe (d. i. om zich vrij te gevoelen tegenover het consortium) echter geene voldoende motieven." Deze beschouwingen zijn in strijd met de werkelijkheid. Wel degelijk zouden er op zich zelf motieven bestaan om op het besluit terug te komen, doch de Raad staat voor het feitdat er een contract bestaat, waar aan men gebonden is. Spr. zou dus in overweging willen ge ven die beschouwingen uit het advies weg te laten en dit zoo eenvoudig en kort mogelijk te maken. De heer Duparc is geheel dezelfde opinie toegedaan als de heer Hijlkema. Al bestond er alle mogelijke aanleiding, om op het eenmaal genomen besluit terug te komen dan nog zou de Raad daartoe niet bevoegd zijn. Burgemeester en wethou ders zeggen dan ook teregt in het ontwerp-advies„Doch afge scheiden van al deze beschouwingen meenen wij er op te moe ten wijzen dal we ook onbevoegd zouden zijnhet bedoelde besluit door een ander te doen vervangen." De Raad zou dus geheel kunnen volstaan met Gedeputeerde Staten er op te wij zen dat hij zich gebonden acht aan het contract met het con sortium. Daarom is het in het ontwerp minder juist uitgedrukt, dat „het besluit moet beschouwd worden te zijn een weder zijdsch contract." Het moet niet als zoodanig beschouwd wor den het is een contractdat voor zijne uitvoering alleen op de goedkeuring van Gedeputeerde Staten wacht. Wordt die goedkeuring verkregen dan is de Raad gebonden of hij zou gevaar loopen dat tegen hem eene actie werd ingesteld tot ver goeding van kostenschade en interessen. Spr. is het daarom volkomen eens met den heer Hijlkema dat uit het advies moet wegvallen alleswat ook maar eenigs- zins zou kunnen doen veronderstellen, dat de Raad zich bevoegd oordeeldetot intrekking van zijn besluit over te gaan en dat de raad alléén moet antwoorden dat een terugkomen op het besluit niet mogelijk is. Dit is het meest zuivere standpunt. Het is hier een gelijk geval als wanneer de Raad voor de ge meente eenig pand heeft aangekochtonder goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Alleen eene weigering dier goedkeuring maakt den raad weder vrij. Verder is spr. van oordeeldat op denzellden grond de laatste zinsnede van het ontwerp-ad vies waar de Raad zegt, dat „naar zijne meening geene vol doende motieven bestaan om zich vrij te gevoelen tegenover het consortium" eveneens moet vervallen. De heer Menalda was niet tegenwoordig in de vergadering van 13 Augustus j.l., toen het besluit werd genomen, om aan een consortium de overneming van een deel der conversielee ning te gunnen. Hij heeft dus tot het nemen van dit besluit niet medegewerktmaar zal van zijn afwezigheid geen misbruik maken, door nu te verklaren, hoe hij toen gestemd zou hebben. Dit mag hij echter wel zeggen dat wanneer deze zaak heden voor het eerst aan de orde werd gesteld hij na al hetgeen er over gesproken en geschreven is, zeer zeker tegen het voorstel van burgemeester en wethouders gestemd zou hebben. Dit geeft genoeg aan om te doen uitkomendat hij niet alle denkbeel den, door burgemeester en wethouders in hun nader advies ont wikkeld deelt en behoeft hij zeker niet te zeggen dat hij van zijn standpunt gaarne datgene wat betrekking heeft op het voor deel, uit het contract voor de gemeente voortspruitendezou hebben weggelaten. Dit is echter hier niet de hoofdzaak. Gedeputeerde Staten stel len de vraag, of de Raad, in verband met de ingekomen adres sen, geene aanleiding zou vinden om op het genomen besluit terug te komen. Die vraag heeft spr. ten hoogste verwonderd. Hij meent te mogen aannemen dat niemand in deze vergade ring er aan denkteen duidelijk aangegane overeenkomst te verbreken en gelooft dus dat het beste antwoord op de reso lutie van Gedeputeerde Staten zoude zijn dat men kort en goed verklaarde, dat de Raad onbevoegd is om op het genomen be sluit terug te komen. De heer Plantenga zou gaarne in hoofdzaak met de vorige sprekers medegaan in hunne opvatting, dat de Raad zich onbe voegd verklare om terug te komen van zijn besluitmaar men heeft hier te doen met eene resolutie van Gedeputeerde Staten, die advies vragen over de adressen die bij dat collegie tegen het raadsbesluit zijn ingekomen. Het gevoelen van don Raad over de bezwaren in die adressen neèi gelegd wordt gevraagd dus de Raad dient zich daarover wel uit te spreken en zijn ad vies uit te brengen. Daar in het officieel verslag geene motie ven voor het besluit ten aanzien van het contract met het con sortium zijn opgenomen zijn deze niet bekend. Waren die wel bekenddan zouden welligt de adressanten er niet toe gekomen zijn om bezwaren daartegen in te brengen. In de eerste plaats dient men dus de motieven bekend te maken. De "Voorzitter doet opmerken dat men nog aan de alge meene beraadslagingen is. Hij geeft echter in overweging straks het ontwerp-advies zin voor zin in behandeling te nemen. De heer van Harinxma thoe Slooten had plan de opmerking van den laatsten spreker te beantwoorden en meent, dat dit bij de algemeene beraadslagingen kan geschieden. De opmerkingen der heeren Menalda en Hijlkema leiden tot de vraag, of de algemeene strekking van het advies wel krachtig Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag 3 September 1889. 69 genoeg is. Spr. merkt op dat in het adres van den heer de Haan van 24 Augustus voorkomt: „dat, voor het geval de Baad zou lcunnen terugkomen op zijn besluit gevallen in zijne ver gadering van 13 Augustus adressant de verzekering kan gevendat zich reeds een nieuw consortium heeft gevormd" en in de resolutie van Gedeputeerde Staten van 22 Augustus staat „dat het Gedeputeerde Staten is ivenschelijk voorgekomendeze adressen in handen van den Raad te stellen omdat het daar medegedeelde den Raad aanleiding zou kunnen geventerug te komen op het genomen besluit Nu moge het verwondering baren dat een handelsman die gewoon is dagelijks handelsverbintenissen aan te gaan zoo wei nig gevoelt voor eene eenmaal aangegane overeenkomstof ver bazing wekken dat Gedeputeerde Staten op 22 Augustus het fijne gevoel schenen te missen dat noodig is om te gelooven aan de verbindbaarheid van een eenmaal afgesloten contract waar het vaststaat dat deze uitdrukkingen in de aangehaalde stukken voorkomen daar is het van belang die uitdrukkingen niet met stilzwijgen voorbij te gaan. Men zou ze z.i. ook niet kunnen voorbijgaan. Wanneer de heer Menalda zegt, dat hij nu zeggen kan, dat hij na al wat over de zaak geschreven en gesproken is zijn stem niet zou geven aan een contract met het consortium indien de zaak heden aan de orde ware, daartegenover stelt spr. de meening dat het contract wel de gelijk is gemaakt in het belang der gemeente die meening was hij voor drie weken toegedaan en ook nu nog. In het advies van burgemeester en wethouders staat de verhouding der con versieleening dezer gemeente waartoe vóór negen jaren werd besloten tegenover den koers van Ned. Werk. Schuld en van eenige andere leeningen van groote gemeenten in ons land, en dan blijktdatals men met dergelijke groote leeningen aan de markt komtmen kleiner prijs bedingtdan wanneer op een enkelen dag een enkel óf weinige obligatiën worden aange boden. Als de markt overvoerd wordt dan daalt de prijsdan is de prijs aan groote fluctuatie onderhevig. Hoe het met deze leening aan de openbare markt zou zijn gegaanals men met een millioen kwam is niet te zeggen maar dat men dan ongunstiger prijs zou hebben kunnen be dingen blijkt met den koers der beurs van Amsterdam van gisteren; de koers van de gemeenteleening Amsterdam 1886 staat op gister, 2 September, op 100) dus lager dan vóór drie weken. Dat geldt voor den verkoop van enkele stukkenen als men dan met 1000 stukken tegelijk komtdan is het voor de gemeente van groote waarde een waarborg te hebbendat zij op 31 December zekeren koers kan bedingen. Spr. tracht nader aan te toonen, welke fluctuatie zich kan voordoen door cijfers aan te halen uit de noteringen ter beurse van Amsterdam van gisteren en dat niets bewijstdat op de openbare markt de leening in het voordeel der gemeente zou geplaatst worden veeleer in haar nadeelterwijl zij nu zeke ren koers heeft. De heer Duparc zal den geaehten vorigen spreker niet volgen in zijne beschouwingen want deze zijn niet gerigt tot den Raad die tot aan de beslissing van Gedeputeerde Staten aan zijn besluit gebonden ismaar waarde zouden kunnen hebben voor het aan Gedeputeerde Staten uil te brengen ad vies. Spr. wenscht echter een misverstand dat er schijnt te be staan weg te nemen. Indien spr., evenals de heeren Hijlke ma en Menaldade zinsnede betreffende de onbevoegdheid ge heel anders wenscht te hebben gesteld dan wil hij daarom de overige beschouwingenn.l. die over het raadsbesluit zelf, niet hebben voorbijgegaan. De raad zou dit trouwens ook niet kunnen doen waar Gedeputeerde Staten hem om advies heb ben gevraagd. Art. 124 der gemeentewet toch zegt: „Over alle zakenda gemeente betreffendedienen de gemeentebesturen van berigt en raad aan het Departement van Binnenlandsche Zaken, aan de overige departementen van algemeen bestuur, aan onzen commissaris in de provincieaan de Staten en aan de Gedepu teerde Staten.'' Waar dus Gedeputeerde Staten het advies van liet gemeentebestuur in dezen vragen, dan is het verpligt dit te geven en kan het zich daaraan niet onttrekken. En nu kan naar spr.'s oordeelde Raad zicli bepalen tot den aanhef van het advies die de redenen bevat, welke den Raad tot het ne men van liet besluit hebben geleid en verder als tweede punt aanvoeren dat de Raad de adressen met stilzwijgen voorbij gaat omdat hij niet bevoegd is, zijn eenmaal genomen besluit in te trekken. De heer Troelstra kent den heer Duparc, als een lid, dat alle zaken met de meeste zorg nagaat en rekent het hem tot eene deugd aan, dat hij alles zoo juist mogelijk wi! uitdruk ken, maar toch vraagt hij hem, of men bij de beoordeeling van een rapport als nu hier ter tafel is gebragt en waarover 21 personen hebben te oordeelen wel mag afdalen in kleinighe den wanneer men het met de hoofdzaak eens is. Gedepu teerde Staten hebben het advies van den Raad gevraagd over de adressen tegen het vroeger raadsbesluit en nu kan de Raad moeijelijk zwijgen over de argumenten in de adressen aan gevoerd of er om heen gaan. Dat zou minstens zeer on beleefd zijn tegenover dat collegie. De slotsom echter van de tot nu toe gehouden besprekingen is bij alle sprekers dezelfdenl. om te kennen te gevendat naar 's raads oor deel aan het verzoek van adressant niet moet worden voldaan. Burgemeester en wethoude.s stellen een advies in dien geest voor, maar laten daarin de adressen niet onbesproken. De heer Duparc meent minder juist te zijn verstaan. Hij wil wel met het advies van burgemeester en wethouders mee gaan doch nietdan alvorens daaruit te hebben weggelaten alles waaruit de gevolgtrekking zou kunnen worden gemaakt dat de Raad nog vrij is. De heer Meijer gelooft dat er een misverstand bestaat n.l. dat sommige sprekers meenen dat de toelichting van bur- gemeeeter en wethouders op het voorstel ook aan Gedeputeerde Staten zal worden gezonden. Is dit niet het geval zooals spr. meent te mogen veronderstellen dan zullen vele bezwaren van voorgaande sprekers vervallenomdat die bezwaren de toelich ting en niet de missive betreffen. Is de meening van spr. juist, dan kan hij zich zeer goed vereenigen met het voorstel van den voorzitterom het ontwerp-advies zin voor zin in behandeling te nemen. De algemeene beraadslaging wordt gesloten. De Voorzitter stelt nu het advies aan de orde zin voor zin. De eerste vier zinsneden worden zonder discussie goedgekeurd. De vijfde zinsnede luidt aldus Geven de adressen van den heer de Haan tot die onderstel ling eenige aanleiding, zoo is het echter schier overbodig erop te wijzen dat wij het daarbij gedaan aanbod niet in overwe ging kunnen nemen nadat reeds een ander aanbod door ons is aangenomen. Trouwens dit zou ook niet kunnen geschieden, dan na hetere voorbereiding en na een naauwkeurig onderzoek ook omtrent de solvabiliteit der personen die het nieuwe con sortium zouden uitmaken. De heer Plantenga meent dat de Raad zich op het stand punt moet plaatsen dat geene nieuwe onderhandelingen kun nen worden aangeknoopt met een ander consortium. Staat dit vast, dan is deze zinsnede overbodig. Want al wordt het een maal genomen besluit door Gedeputeerde Staten niet goedge keurd dan nog is de Raad niet vrij met een nieuw consorti um te onderhandelenmaar zal hij welvolgens den wenk door Gedeputeerde Staten gegeventot eene openbare inschrij ving moeten overgaan. De heer Troelstra antwoordt dat dit eene zinsnede is, die in verband met het geheele advies niet op den voorgrond treedt, die er misschien wel uit zou kunnen wegvallen maar toch eene aanleiding heeft. Spr. heeft n.l. het adres van den heer de Haan op het oog waar deze mededeeltdat er een consorti um gereed isom de overneming van de eerste serie der

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1889 | | pagina 3