70 Verslag der handelingen van den gemeenteraal le Leeuwarden, van Dingsdag 3 September 1889. leening aan te bieden tegen den koers van 991 Dit een en ander is voor velen een reden om te zeggen dat het aanbod van het eerste consortium te laag is. In verband hiermede is deze zinsnede in het advies opgenomen ten einde er op te wij zen datal doen anderen een hooger bod dit nog niet vol doende is en men dan de vraag dient te stellenof die perso nen onder alle omstandigheden in staat zullen zijn aan hunne verpligtingen te voldoen. Een onderzoek daaromtrent is dus altijd noolig. De heer Hijlkema is er ook voor, om deze zinsnede niet in het advies op te nemen. Hij ziet niet in dat het eenig nut kan hebben. Daarentegen kan het wel kwaad. Bovendien spreekt het van zelfdat bij elk aanbod niet uitsluitend bij dat van het tegenwoordige consortium aan het aannemen daarvan een onderzoek moet voorafgaan. De heer Troelstra weet weldat de Raad zich niet altijd aan couranten-artikels kan storen maar toch moet hij er op wijzen dat dezer dagen in de courant is gezegddat de ge meente door hét aannemen van het aanbod met 10000 zou zijn benadeeld. Later, in het adres, is het nadeel al verminderd op f 7500, maar nogthans meent spr., dat het ook niet ondien stig is dat het publiek er indachtig op wordt gemaakt dat men niet alleen op cijfers moet lettenmaar ook op de personen die het aanbod doen. Spr. wil hiermede in de verste verte niet zeggen, dat de personen, die eventueel een nieuw consortium zouden willen vormen niet solvabel genoeg zijn maar wenscht alleen te doen uitkomen dat cijfers alleen niet voldoende zijn voor de bcoordeeling van een aanbod. Daarom stelt spr. belang in het behoud dezer zinsnede. De heer DuparC zegt dat hij zich warm noch koud maakt over het behoud van bedoelde zinsnede. Immers als het besluit door Gedeputeerde Staten niet wordt goedgekeurddan zal de deelneming in de leening toch wel aan de open markt moeten worden opengesteld. Spr. althans zou in bedoeld geval niet genegen zijn, opnieuw onderhandelingen met een of meer consortiums aan te knoopen tenzij hij overtuigd worde dat dit laatste voor de gemeente voordeeliger zal zijn. Als spr. nu vóór deze zinsnede zal stemmen wil hij niet geacht worden daar door in eenig opzigt te hebben gepraejudiciëerd op de casu quo later door hem uit te brengen stem. Alsnu wordt de zinsnede in stemming gebragt en wordt met 10 tegen 9 stemmen besloten tot onveranderd behoud er van. Tegen slemden de heeren DirksHijlkema v. d. Scheer, Meijer Theunisse v. Sloterdijck Menalda Plantenga en Buma. De zesde zinsnede wordt onveranderd behouden. Op voorstel van den heer Meijer wordt besloten, achter deze zinsnede in te lasschen dat gedeelte uit het voorstel, waar bur gemeester en wethouders het verschil mededeelen tusschen de ófficiëele prijsnoteeringen in de staatscourant voor de berekening van successieregten en die van sommige gemeenteleeningen in het jaar 1880 en dit jaar. De zevende en achtste zinsnede blijven onveranderd. De 9e, 10e en 11e zinsneden luiden als volgt Wij meenen dus geenszins voldoende aanleiding te hebben, om op bet door ons genomen besluit terug te komen en, met het onzekere vooruitzicht, van misschien eenig voordeel te be halen over te gaan tot eene conversie voor eigen risico der gemeente. Doch afgescheiden van al deze beschouwingen meenen wij er op te moeten wijzen dat we ook onbevoegd zouden zijn het bedoelde besluit door een ander te doen vervangen. Dat besluit toch moet beschouwd worden te zijn een weder zijdsch contractwaarbij de eene partij aanneemt een aanbod door de andere partij gedaan en de werking van ons besluit alleen afhankelijk heeft gesteld van uwe goedkeuring. Wordt die goedkeuring aan liet gelieele conversieplan onthouden dan eerst zou de Raad weêr vrij zijn tegenover het consortium. De heer Duparc steltvoor, de eerste te doen vervallen en de tweede te doen lezen als volgt „Intusschen meenen wij er op te moeten wijzen dat wij in geen geval bevoegd zouden zijn, op het door ons genomen besluit terug le komen" en den aan hef van de laatste aldus: „Het geldt hier toch een wederzijdsch contractwaarbij de eene partij aanneemt een aanbod door de andere partij gedaan en waarvan de werking alleen afhankelijk is gesteld van uwe goedkeuring." De heer Hijlkema zou wel met dit amendement kunnen medegaan maar vindt toch dat het eigenlijk geheel kan weg vallen. Het bevat eene beschouwing die hier niets afdoetwant aan het slot van liet advies staat toch dat het aanbod van een ander consortium niet zou kunnen worden aangenomen omdat er reeds een contract bestaat. Spr. zou dus willen voorstellen deze drie zinsneden zanten te vatten als volgt„Afgescheiden van alle verdere beschouwingen meenen wij er bij herhaling op te moeten wijzen dat wij onbevoegd zouden zijn het be doelde besluit door een ander te doen vervangen. Dat besluit toch is een wederzijdsch contractwaarbij enz." en de laatste zinsnede te doen lezen „Om deze redenen geven wij in overweging aan het verzoek van adressanten niet te voldoen." De heer Duparc is van een ander gevoelen. De Raad heeft zich thans uitgesproken hoe hij over de adressen denkt doch nu moet hij nog antwoorden op het punt in het besluit van Gedeputeerde Staten waar gedoeld wordt op de wenschelijk- heid om op het eenmaal genomen besluit terug te komen. Dit antwoord kan niet beter worden gegeven dan door te zeggen dat wat er ook van andere aanbiedingen zij de Raad niet be voegd is daarop in te gaan. De heer van Harinxma thoe Slooten gelooftdat het na de algemeene beschouwingen duidelijk is dat alle sprekers de wenschelijkheid bedoelen om de onbevoegdheid van den Raad krachtiger te doen uitkomen. Die sprekers verzuimen evenwel aan te toonen dat dit door andere zinsneden krach tiger kan geschieden. Spr. voor zich is van oordeel dat na al les wat er aan voorafgaat en met het oog op hetgeen volgt door deze zinsneden volkomen duidelijk uitkomtdat de onmo gelijkheid van een afwijken van het contract bij den Raad op den voorgrond treedt. En waar de heer Duparc het er mede eens is dat op de resolutie van Gedeputeerde Staten ook wat dit punt betreft, een antwoord moet worden gegeven daar zal hij toch moeten erkennendat in de voorgestelde zinsneden het beste antwoord is gelegen. Deze zijn zoo krachtig mogelijk. Spr. kan a priori vaststellen dat elke verandering geene verbetering zou zijn. De heer Duparc wil op het door den heer van Harinxma gesprokene alleen in aansluiting van het straks reeds door hem gesprokene dit antwoorden dat hij bezwaar heeft tegen deze zin sneden omdat er uit zou kunnen worden afgeleid dat de Raad de bevoegdheid tot een terugkoming op zijn besluit heeft en dat indien er slechts voldoende aanleiding toe bestaathij er wel toe zou overgaan. Zelfs in de verste verte mag spr. herhaalt het nogmaals het bestaan van zoodanige bevoegdheid niet worden ondersteld. De 'neer Troelstra zegt, dat ook deze clausule in logisch verband staat met het voorafgaande. Hij herinnert er aan dat Gedeputeerde Staten niet onduidelijk in overweging hebben ge geven om de deelneming aan de leening voor de openbare me dedinging open te stellen. In antwoord hierop slaan deze zin sneden om te kennen te gevendat de Raad op goede gron den een besluit heeft genomen en dat die gronden nog bestaan. Dat de Raad op dat besluit niet kan terugkomen wordt overi gens duidelijk genoeg in het rapport aangetoond. De heer vaa Harinxma th09 Slootön vermeentdat de bezwaren van de heeren Duparc en Hijlkema voornamelijk zijn gerigt tegen de woorden „wij meenen dus geenszins vol doende aanleiding te hebben enz." Hieraan zou dan overigens Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dingsdag 3 September 1889. 71 kunnen worden tegemoet gekomen door die woorden te doen vervangen door„wij meenen dus dat wij geene aanleiding zouden kunnen gehad hebben enz." De heer Hijlkema herhaalt hetdat z.i. de geheele ne gende zinsnede kan vervallen. Wat men zeggen wil ligt al genoeg opgesloten in de volgende zinsnede: „Doch afgeschei den van al deze beschouwingen, enz Men zou dus in herha lingen vervallen. Bovendien door het wegvallen van die zinsnede geraakt de geheele kwestie van de baan. De heer Minnema Buma kan zich vooral na de toelich ting door den heer Troelstra omtrent de beteekenisdie aan de bewoordingen van deze zinsnede moet worden gegeven zeer goed met het amendement van den heer Duparc vereenigen. Wanneer toch dat onderdeel, waaraan nu als 't ware eene of ficiële interpretatie is gegevenbehouden blijft zal dit voor spreker en misschien voor meerdere raadsleden, vooral voor hen, die in de voorvorige vergadering in de minderheid bleven een beletsel zijn bij de eindstemming vóór het advies in zijn geheel te stemmen. Spr. tochdie eveneens niet aanwezig was in die vergaderingkan zich geheel aansluiten aan het door den heer Menalda verklaardeomtrent den gedragslijn die hij stond de Raad nog op een vrij standpunt in deze vergadering zoude zijn gevolgd. Het behouden van deze zinsnede raakt dus eene principiële kwestiedie op de eindstemming van grooten invloed zoude kunnen zijn terwijl het wenschelijk is dat het te geven advies, zoo mogelijk met algemeene stemmen door den Raad worde vastgesteld. De heer TrOölstra stelt nu namens burgemeester en wet houders voorden aanhef van de negende zinsnede aldus te le zen „wij meenen dus dat wij geene aanleiding zouden kun nen gehad hebben enz." De aldus gewijzigde negende zinsnede wordt in stemming ge- bragt en verworpen met 14 tegen 5 stemmen. Vóór stemden de heeren Kuipers, Oosterhoff, van Harinxma, Reeling Brou wer en Troelstra. Daarop wordt het amendement van den heer Duparc op deze en de twee volgende zinsneden zonder hoofdelijke stemming aan genomen. Bij de laatste zinsnede luidende „Naar onze meening bestaan daartoe echter geene voldoende motievenwaarom wij u in overweging geven aan het verzoek van adressanten niet te voldoen," stelt de heer Duparc voor deze te doen vervangen door „Op bovenstaande gronden mee nen wij u in overweging te moeten gevenaan hel verzoek van adressanten niet te voldoen." Hiertoe wordt zonder hoofdelijke stemming besloten. Alzoo wordt besloten aan Gedeputeerde Staten het volgend schrijven te rigten „Bij resolutie van den 22 Augustus j.l. no. 22 2e afd. F. werd ons medegedeelddat uwe vergadering de beslissing om trent het door ons in de vergadering van 13 Augustus j.l. ge nomen besluit tot het converteren van een gedeelte der gemeen teschuld had verdaagdterwijl tevens om advies in onze han den werden gesteld een drietal adressen als een van den heer G. H. Hommes en anderen en twee van den heer B. L. C. de Haan kassier alhieralle betrekking hebbende tot het onderdeel van het besluitwaarbij wordt aangenomen het aan bod van de firma A. Bloembergen en Zonen c s. om de eerste serie der leening tot een bedrag van 1.000.000 over te nemen tegen den koers van 984O/0. De adressanten achten dien koers te laag en bewerendat met dit besluit het belang der gemeente nie't 'voldoende is be hartigd waarom zij uwe vergadering verzoeken, aan dit gedeelte van het besluit uwe goedkeuring te onthouden. Wij meenen uit gemelde resolutie te moeten opmaken dat uw collegie wel eenigszins het gevoelen van adressanten deelt en van oordeel isdat een geheel vrije openbare inschrijving voordeeliger resultaten voor de gemeente zou kunnen opleveren. Wij willen toegeven', dat de mogelijkheid daartoe bestaat, en na het aanbod van de heeren de Haan c.s. is het zelfs niet geheel onwaarschijnlijk dat bij scherpe concurrentie en wan neer de omstandigheden even gunstig blijven, een eenigszins hoogere koers zou kunnen worden gemaakt dan 98'°/o. Geven de adressen van den heer de Haan tot die onderstel ling eenige aanleiding zoo is het echter schier overbodig er op te wijzendat wij liet daarbij gedaan aanbod niet in overweging kunnen nemen nadat reeds een ander aanbod door ons is aan genomen. Trouwens dit zou ook niet kunnen geschieden dan na betere voorbereiding en na een naauwkeurig onderzoek ook omtrent de solvabiliteit der personen die het nieuwe consorti um zouden uitmaken. De prijs door de firma A. Bloembergen en Zonen c.s. ge boden is overigens getoetst aan de uitkomsten van eenige an dere 3]% leeningen onlangs door enkele groote gemeenten aangegaan en aan de verhouding, die er in 1880 bestond tus schen den koers der Nederlandsche schuld en van een tweetal 4°/o gemeenteleeningen en de uitkomst der conversieleening destijds door deze gemeente bij openbare inschrijving voor eigen risico aangegaan en dan is het ons voorgekomendat het aan geboden voorstel aannemelijk kan worden geacht. De eerste conversieleening toch ad ƒ900.000, waartoe in 1880 werd besloten werd toegewezen tegen een gemiddelden koers van 97.G%. Toen het besluit tot conversie werd geno men werd 4°/o Nederlandsche schuld in de prijscourant voor de berekening van successieregten behoorende bij de Staatscourant van 19 Junij 1880 genoteerd op 1011 h 1014 terwijl de 4°/o stad Utrecht stond op 101 en die van Amsterdam op 1001%. Toen dus een verschil van 2.9 a 4.1%. In de prijscourant, behoorende bij de Staatscourant van 12 Augustus j.l. wordt de 3j% Ned. schuld genoteerd op 1021. De 3J°/o leening der stad Utrecht vindt men aldaar op lOOO/o, die van Amsterdam op 101j 1011 genoteerd. Het consorti um bood 98:,'% een verschil dus van 1} a 3|%. Bij de beoordeeling daarvan moet ook niet uit het oog wor den verloren dat eene leening van zóó groot bedrag altijd aan wisselvallige uitkomsten is blootgesteld en dus de overdragt der daaraan verbonden risico op een ander, een zeker bedrag waard is. Het consortium nu neemt tegen den aangeboden prijs elke risico op zich zoowel gezamenlijk als afzonderlijk verbinden de leden zich tot het nakomen der op zich genomen verplichtingen en wij achten hen volkomen in staatom ook onder eventueel ongunstige omstandigheden de vereischte som op den bepaalden tijd in de gemeentekas te storten. Intusschen meenen wij er op te moeten wijzendat wij in geen geval bevoegd zouden zijn op het door ons genomen be sluit terug te komen. Het geldt hier toch een wederzijdsch contractwaarbij de eene partij aanneemt een aanboddoor de andere partij ge daan en waarvan de werking alleen afhankelijk is gesteld van uwe goedkeuring. Wordt die goedkeuring aan het geheele con versieplan onthouden dan eerst zou de Raad weêr vrij zijn tegenover het consortium. Op bovenstaande gronden meenen wij u in overweging te moeten geven aan het verzoek van adressanten niet te voldoen." 13. Voorstel van burgemeester en ivethouders naar aanlei ding van een aanbod van het consortium firma A. Bloembergen, Gebrs. Gratama enz. Dit voorstel luidt aldus Mijne Heeren In uwe vorige vergadering is mededeeling gedaan van een bij ons ontvangen schrijven van de firma A. Bloembergen en Zonen alhier, d.d. 27 Augustus j.l., waarbij zij ook namens de andere leden van het consortiumhet aanbod doen omwanneer bui ten de bedongen j% provisie die aan de inschrijvers op de lee ning moet worden uitgekeerdde zuivere winst, die het overne men van de eerste serie der leening waartoe in uwe vergade ring van 13 Augustus j.l. is besloten, meer mocht bedragen dan

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1889 | | pagina 4