legen gedeelten van den Grachts- wal te Leeuwarden. VOORWAARDEN van verpachting der opkomsten van de belastingge heven wordende onder den naam van veergeld voor het overvaren der Stadsgracht van den Nieuwe- weg bij het Ziekenhuis, en van de Oosterkade tegenover de Ooster straat naar de daartegenover ge legen gedeelten van den Grachts wal te Leeuwarden. 78 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag 8 October 1889. Artikel 1. De invordering der belasting onder den naam van veergeld geheven voor het overvaren der stadsgracht van den Nieuwe- weg bij het Stads-ziekenliuis en van de Oosterkade bij de Oos terstraat naar de daartegenover gelegen gedeelten van den Grachtswal geschiedt in den regel door middel van openbare verpachting of anders bij gaarderingindien de Raad daartoe besluit. In het eerste geval geschiedt de verpachting op zoodanige voorwaarden, als de Raad op voorstel van burgemeester en wet houders zal vaststellen. Bij ongenoegzaam bod, ter beoordeeling van burgemeester en wethouders zijn zij gemagtigd de invordering bij gaardering te doen plaats hebben. De instructie voor de gaarders wordt door hen vastgesteld. Zij doen daarvan mededeeling aan den raad. De raad bepaalt de belooning van de gaarders. Burgemeester en wethouders brengen ter algemeene kennis de namen van hen, die tot de invordering van deze veergelden geregtigd zijn. Art. 2. De belastingschuldigen moeten het veergeld op de eerste mondelinge aanvrage van de pachters of gaarders aan dezen voldoen. De voldoening van het verschuldigde bij abonnement geschiedt bij vooruitbetaling. Art. 3. Bij niet voldoening van het verschuldigde veergeld overeen komstig de bepaling van het voorgaande artikel, geven de pach ters of gaarders hiervan terstond kennis aan den ambtenaar, bedoeld in art. 261 der gemeentewet, die deswege overeenkom stig art. 275 dier wet procesverbaal opmaakt en dit aan den gemeente-ontvanger ter hand stelt, ten einde door dezen onmid dellijk zoodanige maatregelen worden genomen, als ten opzigte der invordering van plaatselijke belastingen bij de artt. 258 tot en met 262 der Gemeentewet zijn voorgeschreven. Art. 4. Deze verordening treedt in werking den 12 Mei 1890, met welk tijdstip de bestaande verordeningen op de invordering dezer belasting worden ingetrokken. Hierop worden in behandeling genomen de voorwaarden van verpachting der opkomsten van bovenbedoelde belasting. Art. 1De verpachting geschiedt voor ieder pontveer afzon derlijk bij gesloten briefjes, voor den tijd van drie jaren, in te gaan den 12 Mei 1890, des middags te 12 uur, en eindigende op gelijk tijdstip van 12 Mei 1893. De beer Hijlkema vraagtof het niet beter zou zijn om bij deze nieuwe regeling met een proefjaar te beginnen. Dan zal de beoordeeling van de opbrengst van de belasting gemak kelijker zijn voor den pachter die nu met het oog op de ge wijzigde heffing volstrekt geen basis heeit. De heer Reeling Brouwer zegtdat bij het ontwerpen van de voorwaarden hieraan wel is gedacht maar dat burge meester en wethouders gemeend hebben dat het beter ware den tegenwoordigen pachttijd van drie jaren te behouden om dat een proefjaar voor de beoordeeling van de juiste opbrengst toch niets geven zaldaar deze toch alleen aan den pachter bekend is en overigens een geheim blijft. De heer Hijlkema blijft bij zijn denkbeeld en stelt voor art. 1 in dien zin te wijzigendat de verpachting aanvankelijk voor één jaar zal plaats hebben. Dit amendement wordt voldoende ondersteund. De heer van Sloterdijck wijst er opdat men hier te doen heeft met de vaststelling van pachtvoorwaardendie van eene duurzame werking moeten zijn. Indien dus art. 1 over eenkomstig het voorstel van den heer Hijlkema wordt gewijzigd, dan zal de pachttijd van één jaar regel worden, terwijl het doel van het amendement is eene exceptie te maken op den regel dat voor drie jaar wordt verpacht. Bovendien zullen deze voor waarden dan telkens, wanneer de verpachting öf weer voor één jaar öf voor meer jaren plaats heeft, moeten worden vastgesteld. De heer Dijkstra acht den tijd van één jaar te kort voor eene proefneming. Er kunnen zich omstandigheden in dit jaar voordoendie ongunstig op de opbrengst van de veren werken, zoodat het voor de pachters bezwaarlijk is hierop hunne in schrijvingen voor volgende pachtjaren te baseren. De heer DuparC heeft zich afgevraagdwat de bedoeling van den heer Hijlkema met zijn amendement is. Is hetom te kunnen nagaan of de ponten goed bediend worden Maar tegen slechte bediening wordt door onderscheidene bepalingen in deze voorwaarden gewaakt. Is hetom te kunnen nagaan of de pachtsom voldoende is Welke is dan de maatstaf hier voor Het moge bij de benoeming tot de eene of andere be trekking soms wenschelijk zijn haar voorloopig voor zekeren tijd te doen geschieden teneinde in den loop van dien tijd te kunnen beoordeelen of de benoemde geschikt is voor de be trekking maar hiervan kan in dezen geen sprake zijn. Daar spr. de strekking van het amendement niet begrijptzal hij er tegen stemmen. -t. n. De heer Troelstra gelooftdat de bedoeling van het amen dement is om door de proefneming van één jaar te kunnen beoordeelen, wat de belasting opbrengt. De heer Reeling Brou wer heeft echter teregt doen uitkomen dat deze maatregel in dit opzigt geen resultaat zal opleveren omdat de pachter de eenige persoon is die met de juiste opbrengst bekend is en ook hij alleen bij de volgende verpachtingdie bij openbare inschrijving geschiedtzich daarnaar kan regelen. Spr. gelooft evenwel nietdat de gewijzigde heffing van groo- ten invloed zal zijn op de opbrengst der belasting. Wel zal deze eerder meer dan minder zijn. Werkliedendie tot nu toe bezwaar haddenom èn voor zich zeiven èn voor hunne schoolgaande kinderen van de ponten gebruik te maken, zul len alligtnu een abonnement wordt opengesteldhiervan ge bruik maken. De heer Bekhuis heeft het amendement ondersteund om dat naar het hem voorkomtniemand kan beoordeelen, waar toe het gewijzigd tarief zal leiden. De opbrengst kan grooter maar ook geringer worden. Hij zou niet gaarne zien dat oen pachter, die voor drie jaren de pacht op zich lieefi genomen, bedrogen zou uitkomen. Spr. is dus uit een oogpunt van bil lijkheid voor één proefjaar. Het bezwaar, tegen de wijziging van art. 1 ingebragt, deelt spr. niet. Bij dit ontwerp toch is niet bepaald dat de ver pachting zal plaats hebben, „telkens om de 3 jaren", maar „van 1890 tot 1893", dus slechts voor eens. Men heeft een voudig het jaartal 1893 in 1891 te veranderen om tegemoet te komen aan het bezwaar van den heer Hijlkema. Blijft dit onveranderddan zullen deze voorwaarden over drie jaren toch opnieuw moeten worden vastgesteld. De beraadslagingen over het amendement worden gesloten. Dit wordt in stemming gebragt en verworpen met 16 tegen 5 stemmen. Vóór stemden de heeren DirksBekhuis Theu- nisse Hijlkema en de la Faille. De heer Dup&rc acht de laatste opmerking van den heer Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag 8 October 1889. 79 Bekhuis juist, n.l. dat, indien het artikel onveranderd blijft, toch ook over drie jaren de pachtvoorwaarden opnieuw moeten worden vastgesteld. Indien spr. het goed heeft begrepen dan ligt dit echter niet in de bedoeling van burgemeester en wet houders en wenschen deze de voorwaarden voor goed te zien vastgesteld. Met het oog hierop stelt spr. voor, het artikel in dien zin te veranderendat worde bepaald dat de verpachting zal geschieden telkens voor den tijd van drie jaren te begin nen met 12 Mei 1890, des middags 12 uur. De heer Reeling Brouwer deelt mede, dat het integen deel de bedoeling is van burgemeester en wethouders, om na afloop van den cerstvolgenden driejarigen pachttijd, de pachtvoor waarden opnieuw den Raad ter vaststelling aan te bieden. Het artikel wordt nu onveranderd vastgesteld. Art. 2 blijft onveranderd. Art. 3. De pachters gedragen zich ten aanzien der inning van de veergelden naar het besluit tot heffing en de verorde ning op de invordering, vastgesteld den Van de betaling van veergeld zijn vrijgesteld de telegram bestellers mits deze in hunne uniform gekleed of van hunne onderscheidingteekens vooizien zijn. Een in plano gedrukt exemplaar der verordening moet op zigtbare plaats in de pont aanwezig zijn. Het van wege de gemeente op de pont vermelde tarief mag niet worden beschadigd of onzigtbaar gemaakt. De heer van Sloterdijck acht de laatste alinea minder juist geredigeerd. De bedoeling is toch zeker het verbod om niet het tarief zelf, maar de vermelding van het tarief op de punt te beschadigen of onzigtbaar te maken. Spr. zou dus eene wijziging in dien geest willen voorstellen. De Voorzitter stelt voor, de laatste alinea aldus te lezen: „De aan weörszijden van de ponten geschilderde woorden, vermel dende het tarief, mogen niet worden beschadigd of onzigtbaar gemaakt." Aldus gewijzigd wordt het artikel goedgekeurd. Artt. 4 tot en met 12 worden behoudens enkele wijzigingen in de redactie onveranderd vastgesteld, nadat in art. 8 op voor stel van den heer Plantenga, de woorden „hulp en bijstand verkenen" zijn vervangen door „behulpzaam zijn." Art. 13. „De pachters zorgen, dat de ponten des avonds op hunne kosten voldoende worden verlichtten genoegen van den directeur der gemeentewerken." De heer Hijlkema stelt voor, tusschen de woorden „kos ten" en „voldoende" in te lasschen de woorden „tijdig en." De heer Reeling Brouwer heeft tegen deze inlassching wel geen bezwaar, maar acht ze toch overbodig. Want indien het licht te laat wordt aangestoken, nadat de duisternis reeds is ingevallen, kan de verlichting niet voldoende worden geacht. De heer Hijlkema acht de toevoeging toch wenschelijk omdat het woord „voldoende" ziet op de lichtsterkte en „tijdig" op het tijdstip, waarop het licht wordt aangestoken. Het artikel wordt overeenkomstig het amendement van den heer Hijlkema gewijzigd en vastgesteld. Arf 14 wordt onveranderd vastgesteld. Art-. .15 luidt na aanvulling door burgemeester en wethouders aldus „Indien de pachters nalatig zijn in de naleving van het be paalde bij de artikelen 5 tot en met 13, verbeuren zij telkens eene boete van ten hoogste drie gulden. Bij overtreding van de 3e en 4e alinea van art. 3 en van art. 4 verbeuren zij tel kens eene boete ,van ten hoogste één gulden. Het bedrag van de in dit artikel bedoelde boeten wordt door burgemeester en wethouders bepaald." De heer Oosterhoff stelt voor, hier in plaats van 5 tot en met 13, te lezen 4 tot en met 13 en in de tweede zinsnede de woorden „en van art. 4" te doen vervallen. Zooals het ar tikel nu luidt, zullen de pachters met ten hoogste f 3 wor den beboetindien zij b. v. de ponten niet zindelijk houden of het publiek niet met bescheidenheid behandelen, terwijl de boete slechts ten hoogste f 1 zal bedragen, wanneer zijde ponten niet op de vastgestelde uren ter overvaart beschikbaar hebben. Spr. is van oordeel, dat nalatigheid in dat opzigt ook wel met eene boete van ten hoogste drie gulden mag worden gestraft omdat het voor het publiek van groote waarde is, dat het er op rekenen kan, dat de ponten op de gestelde tijden beschikbaar zijn. De lieer Reeling Brouwer acht deze boete wel wat hoog voor eene dergelijke kleine overtreding, wanneer de pach ters bijv. een kwartier te laat bij de pont zijn of vóór den ge stelden tijd de ponten vastleggen. Spr. weet wel, dat er „ten hoog ste drie gulden" staat, en het aan burgemeester en wethouders is overgelaten het juiste bedrag te bepalen, maar toch zou hij de boete van ten hoogste één gulden willen behouden. De heer Oosterhoff acht het geene kleine overtreding wanneer de pachters te laat komen of te vroeg weggaan. Wan neer het publiek er bijv. op rekentdes avonds vóór 11 uur nog van een pont gebruik te kunnen maken en het vindt de pont niet beschikbaar, dan is het vaak genoodzaakt een grooten om weg te maken, hetgeen zeker zeer ongeriefelijk is. Het amendement van den heer Oosterhoff wordt nu in stem ming gebragt en aangenomen met 16 tegen 5 stemmen, die van de heeren Reeling Brouwer, van Harinxma thoe Slooten, Troel stra, Theunisse en Meijer. Het artikel, aldus gewijzigd, wordt goedgekeurd. Art. 16 wordt onveranderd vastgesteld nadat op eene vraag van den heer Dijkstraof het behoud der woorden „met de interessen" noodzakelijk is was geantwoord dat hier bedoeld worden de interessen van de pachtsomwelke volgens de wet op 5 °/o zijn bepaald. Hierop worden de artt. 17 tot en met 20, alsmede de voor waarden in haar geheel vastgesteld als volgt Art. 1. De verpachting geschiedt voor ieder pontveer afzonderlijk bij gesloten briefjesvoor den tijd van drie jaren, in te gaan den 12 Mei 1890 des middags te 12 uur, en eindigende op gelijk tijdstip van 12 Mei 1893. Art. 2. De pachtsom moet worden betaald ten kantore van den ge meente-ontvanger, jaarlijks op den laatsten werkdag der maan-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1889 | | pagina 2