84 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dingsdag 22 October 1889. poiteurs welke mededeelen dat in de 2e sectie de vraag is gedaan waarom deze post op 400 is uitgetrokken terwijl toch door den directeur niet meer dan 350 is voorgesteld. Burgemeester en wethouders hebben in hun antwoord doen uit komen dat over de laatste vijf jaren telkens meer dan ƒ350 is uitgegeven Spr. zegt dat er tijdens de ziekte van een be ambte voor tijdelijke hulp uitgaven zijn gedaan die misschien naar het oordeel der commissie op dit artikel niet thuis belmo ren, maar naar het oordeel van burgemeester en wethouders wel. De heer Beucker Andre&e geeft namens de rapporteurs te kennen dat zij blijven bij hun voorstelom dezen post uit te trekken op 350.De inlichtingen door burgemeester en wethouders gegeven achten zij niet zóó bevredigenddat zij op dit voorste] zouden kunnen terugkomen. De 2e sectie was er van overtuigd dat voor de uitgavenwaarvoor deze post is bestemd, de door den directeur zelf genoemde som van ƒ350 voldoende zal zijn. Zij handhaven derhalve hun voorstel om dit artikel uit te trekken op ƒ350. De heer Troelstra herhaalt het, wat ook in de memorie van antwoord is gezegddat meermalen de hulp van een bui tengewoon schrijver noodig is geweest. Het in 1888 op dezen post verantwoorde schrijfloon is uitgegeven tijdens de vacature van hoofdopzigterdie geruimen tijd onvervuld is gebleven. Het is waar, dat de directeur voor dezen post 350 heeft voorgesteld, maar dit deed hij waarschijnlijk, als spr. het zoo noemen mag, in den gewonen sleur. De ondervinding daarentegen heeft ge leerd dat jaarlijks meer dan ƒ350, ja zelfs meer dan het door burgemeester en wethouders voorgestelde bedrag ad 400 wordt uitgegeven. Wil men een zoo juist mogelijke raming, dan zal men het laatste cijfer moeten nemen. Eene vermindering tot ƒ350 zal echter geen doel treffen want indien de noodzakelijke uitgaven die som overschrijden zal de post toch moeten wor den verhoogd. Het voorstel van rapporteurs, om dezen post met 50 te ver minderen wordt nu in stemming gebragt en aangenomen met 11 tegen 6 stemmen die van de heeren Reeling Brouwer, Bek huis Troelstra Dirks van Harinxma thoe Slooten en Dijkstra. De heer van Eijsinga was tijdelijk afwezig en de heer de la Faille was nog niet ter vergadering verschenen. Artt. G tot en met 9 van afd. X hoofdstuk 11volgnos. 99—102 worden onveranderd vastgesteld. Hoofdstuk III, afd. I, art. 1, volgno. 103. „Onderhoud van puin-, grind-, schil- en straatwegen 5060." De heer Plantenga heeft in de toelichting gelezen dat onder dit bedrag is opgenomen eene som van ƒ2500 voor de voortzetting der aangevangen verbetering van den Stienserweg. Spr. heeft hiertegen wel geen bezwaar omdat de verbetering noodzakelijk ismaar noode gaat hij er toe over omdat gedu rende de laatste jaren steeds zeer veel geld voor dezen weg is uitgegeven. In de laatste tien jaren toch heeft deze weg aan de gemeente gekost bijna 20000, dus gemiddeld 2000 per jaar. Ofschoon hij erkent leek te zijn in deze materieacht hij deze som te hoog en voor de gemeente op den duur te kostbaar zoo er geen radicale verbetering komt. Spr. hoopt dus dat deze uitgaaf de laatste zal zijn. De VOOrzitter kan geen toezegging doen dat dit de laatste uitgaaf zal zijn. Gedurende eenige jaren is jaarlijks een deel van dezen weg ter lengte van 300 M. vernieuwd geworden. Het is niet de kwestie om hier en daar slechte plaatsen te herstellen doch over dat gedeelte wordt de geheele bestrating opgebroken en de oude steenen, die alle bijna geheel vergaan zijnworden door nieuwe vervangen. Op twee begrootingen zal nog eene dergelijke som moeten worden uitgetrokken. Maar al is de weg dan gaandeweg geheel vernieuwd toch zal jaar lijks op de begrooting voor het onderhoud van den weg een post moeten voorkomen. Spr. kan de verzekering geven dat steeds bij de vernieuwingen de beste steen wordt gekozen ten einde het later onderhoud zoo min mogelijk kostbaar te doen zijn. De heer Bekhuis heeft met genoegen de laatste verklaring van den voorzitter gehoord. Reeds meermalen is ook in deze vergadering en in de commissie voor openbare werken de dringende noodzakelijkheid tot het verbeteren van dezen weg be sproken en de wensehelijkheid betoogd, dat, wanneer de finan- tiën het toelieten de vernieuwing wat spoediger zou mogen geschieden. Toen indertijd tot de vernieuwing was besloten is men begonnen aan de grens van Leeuwarderadeel en zoo langzamerhand tot de stad genaderd zoodat men nu gevorderd is tot digt bij de Spanjaardslaan een gedeelte van den weg, dat het meest door wandelaars wordt gebruikt. De gemeente- finantiën zullen er zich waarschijnlijk tegen verzetten dat ook de overige GUO M. in 1890 geheel worden vernieuwd, endaar- om oppert spr. het denkbeeld, om in 1890 met de vernieuwing direct bij de stad te beginnen en de eerste 300 M., dat verre weg het slechtste gedeelte is te nemen. Maar ook die gedeelten van den weg, die eenige jaren gele den vernieuwd zijn, moet men niet uit het oog verliezen. Spr. bewandelt vaak dezen weg en zoo heeft hij waargenomendat het zoowel voor den weg als voor de gemeentefinantiën goed kan zijn dat sommige gedeelten die in slechten staat verkee- ren terstond werden hersteld. Hoe langer men daarmede wachthoe grooter de kosten zullen zijn. Spr. noodigt burge meester en wethouders uitden directeur der gemeentewerken op te dragen naauwkeurig na te gaan, welke gedeelten al da delijk de meeste voorziening noodig hebben. De Voorzitter zegt dat de stand van de begrooting niet toelaat, om ook de resterende 600 M. in 1890 in eens te doen vernieuwen. Wat echter het denkbeeld betreftom met de eerste 300 Meter van de zijde der stad te beginnen daaraan zullen burgemeester en wethouders gaarne gevolg geven, indien er geen overwegende bezwaren tegen blijken te bestaan. De di recteur der gemeentewerken is er wel reeds mede in kennis gestelddoch heeft nog geen bepaalde opdragt ontvangen. Overigens kan spr. de verzekering geven dat op gebreken in den weg voortdurend de aandacht van het bestuur is geves tigd en dat het onderhoudhetwelk hier en daar noodig blijkt te zijn wordt uitgevoerd. Deze post wordt nu onveranderd aangenomen. Volgno. 104. „Onderhoud van straten pleinen kaden enz. 9050." De heer Menalda leest in de memorie van antwoord van burgemeester en wethouders naar aanleiding van de in de 3e sectie betreffende dezen post gedane opmerkingen, o. a., dat zij niet overtuigd zijn van de noodzakelijkheid, om het Waagsplein met andere steensoorten te bevloeren. Spr. zegt, dat dit door de 3e sectie niet wordt gevraagd, doch dat, gelijk ook in het verslag is medegedeeld, men heeft aangedrongen op verbetering der bevloering van dit plein, het aan de prudentie van burge meester en wethouders overlatende, met welke steen die verbe tering zal worden aangebragt. Spr. komt hierop toch terug omdat hij ongaarne den toestand onveranderd zou zien blijven, want voor een plein als dit is de bestrating bepaald slecht. Spr. beveelt dus ten sterkste verbetering aan, in het midden latende of die met oud of met nieuw materiaal moet worden aangebragt. De Voorzitter zegt, dat de indruk van burgemeester en wethouders is, dat dit plein eene goede afwatering heeft en be straat is met eene duurzame steensoort, misschien niet de aan genaamste om over te wandelen. De passage over dit plein is echter niet druk en kan bovendien door een kleinen omweg te nemen worden vermeden. Burgemeester en wethouders zullen Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag 22 October 1889. 85 natuurlijk doen voorzien in eventuëele gebreken in de bestrating en dus kuilen en gaten doen wegnemen doch eene geheele nieuwe bestrating met eene andere steensoort achten zij niet noodig. De heer Menalda heeft met genoegen vernomen, dat ten minste de gaten en kuilen zullen worden hersteld, maar toch blijft hij op geheele verbetering aandringen. Naar zijn oordeel is de afwatering slecht en de gewone passage over het plein niet onbelangrijke- Bovendien is voor de bezoekers van de bloem- markt, die wekelijks daar wordt gehouden, eene verbetering ze ker zeer gewenscht. De heer van Harinxma thoe Slooten schaart zich ten aanzien van deze kwestie aan de zijde van burgemeester en wethouders. Hij gelooft niet, dat én de bestrating èn de afwa tering van het Waagsplein te wenschen overlaten. De steen soort, waarmede het plein is bevloerd, moge voor de wande laars niet van de aangenaamste zijn, maar ze is toch zeer duur zaam. En waar men nu staat voor eene uitgaaf, als die van eene geheele vernieuwing der bevloering het gevolg zou zijn daar moet men de vraag stellen, of het een uitgaaf is van weel de dan wel voor eene werkelijke behoefte. Spr. zou het be schouwen als eene uitgaaf van weelde; eene dergelijke vernieu wing acht hij niet noodzakelijk. De post onder volgno. 104 wordt onveranderd vastgesteld. Volgno. 105. „Onderhoud van vaarten, waterleidingen, brug genenz. ƒ6885." De heer Menalda geeft te kennen, dat de rapporteurs wei nig bevredigd zijn door het antwoord van burgemeester en wet houders op de in het verslag voorkomende opmerkingen, betref fende het leiken der binnengrachten. In de 3e sectie werd n.l. gevraagd, of de meeer dan gewone stank, die dit jaar vooral in de zomermaanden uit de binnen- en buitengrachten opsteeg, werd veroorzaakt door het onvoldoend diep houden van den bo dem of door de nabijgelegen aardappelmeel- en stroopfabrieken. Op deze vraag wordt eigenlijk geen antwoord gegeven. De vraag verder, of het niet wenschelijk en uitvoerbaar zou zijn om in plaats van in de maanden Mei en Junij, gelijk in 1889 is geschied, in het vroege voorjaar met het leiken een aanvang te maken, wordt beantwoord door de mededeeling, dat het leiken geschiedt gedurende het geheele jaar, met uitzondering van de maanden July en Augustus, door drie personen. Nu vraagt spr., hoe hiermede in overeenstemming is te brengen de aan burgemeester en wethouders gerigte missive van den directeur der stadsreiniging van den 28 Junij j.l., die aldus aanvangt: „Bij uwe missive no. 48/485 dato 21 Mei 1889 werd mij opgedragen, eerstens: de stadsbinnengrachten te doen leiken en schoonmaken tot op 1.40 M. Z. P. en met dit werk te laten beginnen in die gedeelten, die voor de scheepvaart van het meeste belang zijn." De directeur had dus op 21 Mei eene aanschrijving noodig, om met het leiken te beginnen. Hiermede is nu de medeeling van burgemeester en wethouders, dat het geheele jaar door wordt geleikt, in strijd. Dat rapporteurs niet ten onregte aandringen op eene betere regeling van het leiken, blijkt uit den staat, die bij de boven aangehaalde missive is overgelegd. Volgens dezen staat zijn enkele grachten niet sedert 1883, andere niet sedert 1885 1886 of 1887 geleikt, terwijl vele grachten, wat de diepte als anderzins betreft, als in onvoldoenden toestand verkeerende worden aangemerkt. Spr. releveert een en ander, omdat dit jaar de stank, uit de grachten opstijgende, zóó buitengewoon was, dat alles dient te worden aangewend, om de ingezetenen daarvan te bevrijden. Het doet de rapporteurs dan ook genoegen dat deze post is verhoogd. Deze verhoogingwelke maar sober is toegelicht zal, gelijk uit dezelfde missive van den directeur kan worden opgemaakt, strekken voor de uitbreiding van werkkrachten en materialen, bijv. twee schouwen enz. Waarom doen burge meester en wethouders, vraagt spr., hieromtrent niet de minste mededeeling De heer van Harinxma thoe Slooten schaart zich wat betreft de verbetering der grachten geheel aan de zijde van den heer Menalda. Ook spr. heeft als rapporteur omtrent de gemeente-begrootingin het jaar 1880, krachtig aangedron gen op verbetering van de grachtenomdat er eenvoudig niets aan werd gedaan. De rioolmonden werden schoongehouden verder niets. Op datzelfde aanbeeld heeft spr. een paar jaar lang gehamerdmet het resultaat, dat dan toch eindelijk een klein bedrag werd uitgetrokken voor het onderhoud van de bin nengrachten. Gaandeweg is voor dit doel een post op de be grooting geplaatstwelk cijfer elk jaaralthans om de 2 jaar werd verhoogd zoodat het getal arbeiders voor dat werk van 2 op 3 kon worden gebragt. Nu heeft de raad te beslissen of op die wijze geleidelijk met de verbetering zal worden voort gegaan dan wel of hij voor een paar jaar een ruimer cre- diet wil geven om het werk in 1 a 2 jgxen te kunnen uitvoe ren. Ziet men echter geen kans om hiervoor in eens grooter sommen beschikbaar te stellendan zal men wel doendoor gaandeweg het werk uit te breiden. Spr. erkent dat de toe stand iets te wenschen overlaat en zal dan ook niet het ant woord geven wat men hem vóór eenige jaren bij de bespre king van dit zelfde onderwerp gaf, n.l. dat tengevolge van de uitbreiding van den reinigingsdienst zooveel vuil en afval van de straat wordt opgehaalddat daardoor minder vuilnis in de grachten geraakt. De VOOrzitter geeft te kennendat door burgemeester en wethouders geen antwoord is gegeven op de vraag, wat de oor zaak is geweest van den buitengewonen stank in de grachten gedurende de zomermaandenomdat de gevoelens daarover bij het collegie verdeeld waren. Hetdagelijksch bestuur is niet in staat, de eenige oorzaak op te geven. Vele oorzaken werken tot het ontstaan van den stank zamenals de lage waterstandhet sluiten der zeesluizen het rioolwater en voor een groot deel ook de nabijgelegen aardappelmeel- en stroopfabrieken. Het is voor het gemeentebestuur onmogelijk om al die oorzaken weg te nemen. Intusschen wordt van deze zijde alles gedaan om de grachten schoon te houden. De directeur der gemeentereiniging heeft reeds gedurende jaren de opdragtom het geheele jaar door behalve bij be sloten water en midden in den zomerde grachten systema tisch door 3 man te doen leiken waarvoor telkens een post op de begrooting voorkomt. Nu is in het vorige jaar door de rapporteurs over de gemeentebegrooting gewezen op de wen sehelijkheid van eene radicale verbetering en naar aanleiding daarvan is aan den directeur der gemeentewerken opgedragen om in alle binnengrachten peilingen te doen verrigten en daar van een staat te doen opmaken en aan burgemeester en wet houders in te zenden. Deze staat is den 21 Mei aan den direc teur der stadsreiniging gezondenmet de opdragter voor te zorgen, dat alle grachten op de juiste diepte, d. i. 1.40 M. Z.P. werden gebragt. Dit was dus eene buitengewone opdragt. Mogt nu uit een staat, door den directeur der stadsreiniging ingezonden, blijken dat enkele gedeelten der grachten sedert 1883 niet zijn geleiktdan komen deze toch zeker spoedig aan de beurt. Van de beschuldiging van eene gebrekkige behandeling dezer zaak moet spr. burgemeester en wethouders vrijspreken. Spr. kan de verzekering gevendat het dagelijksch bestuur deze zaak steeds met den meesten zorg behandelten den directeur der gemeentewerken en der reiniging herhaaldelijk heeft opgedra gen alles aan te wenden om den toestand van de grachten te verbeteren. Meer personen aan het werk te zetten is niet noo dig en zou bovendien, door het meerdere roeren in het water, meer stank veroorzaken. Men kan de grachten wel uitdiepen tot op den vasten bodem door ze droog te leggen en te slatten, doch dit zou meer kosten medebrengen veel ongerief veroor zaken en gedurende eenigen tijd nog meer stank verwekken. De heer Bekhuis kan na het door den voorzitter gespro kene kort zijn, hoewel hij zich verpligt achtte na de woorden

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1889 | | pagina 2