Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag 22 October 1889. van den heer van Harinxma nog al een en ander in het mid den te brengen. De voorzitter zal zich herinnerendat in het vorige jaar bij de behandeling van de begrooting tusschen hem en spr. uitvoerige besprekingen over dit onderwerp hebben plaats gehad ook dat spr. toen èn in de commissie voor openbare werken èn in de sectiën het denkbeeld heeft besprokenja bijna het voorstel heeft gedaan om als radicale maatregel de binnengrachten te brengen op 1.40 M. Z.P. Dit had een drie ledig doeln.l. om hindernissen voor de scheepvaart op te rui men een der ooi zaken van soms onaangenamen geur weg te nemen en tevens de klagten van het Provinciaal bestuur over de verontreiniging der buitengrachten te voorkomen. Spr. heeft toen aan burgemeester en wethouders ter overweging aanbevo len om deze aangelegenheid met den directeur der gemeente werken te bespreken. Dit schijnt geen succes te hebben gehad, want spr. heeft nimmer eenig voorstel in dien geest gezien. Maar wel ziet hij met genoegen dat op deze begrooling de post is verhoogd. Daaruit blijkt het streven bij het dagelijksch bestuur om in de geyvenschte rigting mede te gaan. Spr. kan zich wel vereenigen met eene geleidelijke verbeteringen ge looft dat als men op den ingeslagen weg blijft voortgaanhet doel zal worden bereikt al is het dan wat later. In het vorige jaar is door spr. nog eene andere kwestie be sproken waar burgemeester en wethouders blijkbaar niet aan willenn.l. om de uitbaggering en verbetering der grachten te doen uitvoeren onder toezigt van den directeur der gemeente werken. Dit werk is nu opgedragen aan de zorg van den di recteur der stadsreiniging. Met waardeering van de kennisde naauwgezetheid en den ijver van dezen ambtenaar acht spr. dit niet voldoende. Alleen onder het toezigt van den directeur der gemeentewerken kan de uitbaggering geschieden. De voor zitter zeide ten vorige jare weldat het personeel voor het bag geren staat onder de administratie van den reinigingsdienst en dat de baggeraarde wordt gebragt op het terreindat onder het beheer van dien dienst is. Dit alles doet echter niets af. De technische behandeling kan toch worden opgedragen aan den directeur der gemeentewerken. Deze weet met zijne ambtena ren hoe moet worden gewerkt. Spr. sprak bij die gelegenheid de wenschelijkheid uitom elk jaar naauwkeurige peilingen te doen omdat, wanneer vroeg of laat weder klagten van het Pro vinciaal bestuur mogten inkomenwaar spr. voor vreestdan met cijfers op de door den technischen ambtenaar opgemaakte peilstaten kan worden gestaafd hoe de toestand der binnen grachten is. Spr. heeft nu bij de stukken een peilstaat gevon den. Indien burgemeester en wethouders de hand er aan hou den dat elk jaar een zoodanige staat wordt opgemaaktdan moet daaruit blijkenwaar iets ontbreekt. Zoodoende zal men, al is het over eenige jaren een gewenschten toestand verkrijgen. Rapporteurs maken nog melding van eene bespreking over het maken van eene speelplaats voor de gemeenteschool no. 2 van de aan de St. Anthonijstraat gelegen plek gemeentegrond. Nu de stadskweekerij bij de verbouwing van het perceel in het St. Jobsleen zal worden uitgebreidis dit terrein voor dat doel niet meer noodig en zal het ook volgens het gevoelen van de commissie voor openbare werken, evenals vroegertoen het naar spr. meent tegen een huurprijs van f 70 per jaar werd gebruiktwederom voor de gemeente productief gemaakt en verhuurd kunnen worden. Ten slotte is nog een ander terrein besproken n.l. de plek grond ten westen van het Beurs- en Waaggebouw. De direc teur der gemeentewerken wil dit doen beplanten. Spr. is een voorstander van plantsoen maar tegen deze beplanting heeft hij bezwaar omdat in die omgeving al zooveel plantsoen be staat en dit terrein daarvoor niet geschikt is. Volgens spr. kan het voor twee zaken zeer goed dienen. In de eerste plaats kan het als bouwterrein voor kleine winkelhuizen worden uitge geven. Wil men dit echter nietdan kan het worden bestraat of op eene andere wijze verhard. Bijna overal in de gemeente maken de balsteenen plaats voor gemakkelijker plaveisel. Er is dus zeker van die steenen eene voldoende voorraad aanwe- i zig om eene bestrating op dit terrein aan te brengen. In geen i geval acht spr. den aanleg van een plantsoen aldaar gewenscht. i 1 De heer Reeling BrOUWer beschouwt de binnengrachten 1 eigenlijk als open riolen en acht eene radicale verbetering niet t mogelijk en eene utopie in eene stad als deze waar ongeveer i 30000 ingezetenen de grachten bij voortduring verontreinigen. In de maand Mei was bij Noorden wind de stank ondragelijk, maar deze verdween ook weer met denzelfden wind. Niemand i weet de oorzaak op goede gronden steunendeaan te geven. Of de uitloozing van faecaliën alleen de oorzaak isen of de nabijheid van fabrieken er schuld aan heeftweet men niet. Zeker zal een en ander wel voor een deel oorzaak van den i stank zijnmaar wel is het opmerkelijk dat deze het sterkste was wanneer de wind Noord-Oost was en het fabriekswater van de stad af stroomde. Men wil radicale verbetering en vraagtof er voor het bag geren geene betere werktuigen zouden zijn aan te wijzen dan de beugel. Hiermede wordt echter altijd gewerkt bij het slat ten en zelfs werd hij gebruikt bij het uitdiepen uit den vasten bodem van den Grachtswal van wege de Provincie. Spr. weet geen andere manier voor het baggerentenzij met baggerma chines doch deze kunnen in de grachten met de vele pijpen niet worden gebruikt. De heer Bekhuis wil de binnengrachten uitdiepen tot op 1.40 M. Z.P. Dan blijft echter met de buitengrachten een verschil in diepte van 70 cM. bestaanwaardoor het vuil altijd uit de binnen- naar de buitengrachten zal vloeijen. Mogt het Provin ciaal bestuur al eens klagen over mindere diepte en stank der binnengrachten, dan kan er op gewezen wordendat dezen zo mer de Willemskade niet minder onaangename geur verspreidde. Het beste zal zijn, de grachten jaarlijks goed te onderhouden en daarvoor wat meer uit te geven maar eene radicale ver betering acht spr., zooals hij zeide onmogelijk. Wat het terrein bij de St. Anthonijstraat betreftspr. kan zich wel vereenigen met het denkbeeld, om daarvan een speel plaats voor de leerlingen van de gemeenteschool no. 2 te ma ken daar de tegenwoordige ruimte te klein is en men door grootere ruimte voor eene speelplaats te geven de jongens mis schien van de straat zal afhouden. Nog is besproken de plek grond ten westen van het Beurs en Waaggebouw. De heer Bekhuis wil daar geen plantsoen hebben en ook burgemeester en wethouders bedoelen dat niet, doch hadden eenige beplanting op het oog om aan die plek een beter aanzien te geven. Nu wordt het denkbeeld aan de hand gedaan om den grond als bouwterrein te verkoopen maar daar heeft spr. uit een oogpunt van welstand bezwaar tegen. Dan zou het terrein kunnen worden bestraatzeide de heer Bekhuismet balsteenen die toch langzamerhand overal worden opgeruimd. Men moet evenwel niet te vrijgevig zijn met het bestratenwant dat is kostbaarmen lette bijv. op het gedeelte van den Grachtswaldat geheel vernieuwd is voor eene som van 4000, alleen voor keijen. De heer Duparc wijst er opdatin weerwil sinds jaar en dag de binnengrachten werden geleikt en daarbij ook menige steen werd opgehaald, men nog niet het geluk heeft mogen hebben den steen der wijzen te vinden, den steen n.l., die zou kunnen aanwijzen de hoofdzaak, waaraan gedurende den zomer de stank onzer grachten is te wijten. Wat spr. betreft, zoo be twijfelt hij dat de hoofdoorzaak in den lagen waterstand zou zijn gelegen. Indien de bodem niet verontreinigd is, dan zal een lage waterstand niet zooveel stank veroorzaken. Bij spr. is echter de vraag gerezen, of men ook in deze zaak niet in de verte zoekt, wat zeer nabij is te vinden Of niet de Raad zelf hier voor een groot deel schuld draagt door zijn twee jaren ge leden genomen eerbiedwaardig besluit, om het uitlozen der fae caliën in de stadsgrachten niet te verbieden Spr. zegt «eer biedwaardig," omdat het hoofdmoiiei van dit besluit wasdat de meerderheid van den raad uit eerbied voor zichzelf niet wilde terugkomen op een vroeger genomen besluit om de uitloozing van faecaliënin de publieke wateren niet te verbieden Spr. is nog altoos van oordeel, dat in deze wijze van vervuiling de hoofd oorzaak is te zoeken van den stank, waarover men klaagten niet zoozeer in den lagen waterstand zelf. Men peinst nu steeds op middelen om den stank te voorkomen, doch laat toe, dat de grachten dagelijks op de bedoelde wijze worden verontreinigd Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag 22 October 1889. 87 Van buiten af moet dit wel een vreemden indruk maken en zou men daarom den raad van Leeuwarden wel eens kunnen gaan vergelijken bij de besturen van zekere plaats in Duitschland en ook van eenige bekende stedekens in Nederland, die door hunne vreemde wijze van handelen berucht zijn geworden. Door den heer Reeling Brouwer zijn de grachten teregt open riolen genoemd, 't is dezelfde naam, dien de Vereeniging ter be vordering van volksgezondheid en anderen, die een open oog hebben voor de belangen van de openbare gezondheid, reeds voorlang aan onze grachten gaven. Begon men nu met de ver betering, die men in de magt heeft, n.l. het uitloozen van fae caliën te verbieden, dan ware men misschien reeds een heel eind verder. Spr. zal intusschen gaarne zijne stem geven aan elk voorstel, dat ook op andere wijze kan leiden tot verbetering van onze grachten. Door vorige sprekers is nog de vraag gedaan wat er met het terrein bij het Beurs- en Waaggebouw moet geschieden. Men zal zich herinneren, dat er indertijd over werd gedacht, om dat terrein te bezigen voor het doen stichten van afrekenkamers. Toen had men dus geen bezwaar tegen bebouwing. Spr. lacht de verkoop van den grond als bouwterrein nog steeds toede ervaring leert ons dat voor bouwterrein nog altijd gegadigden zijn te vinden. Men zal er kleine winkeltjes kunnen stichten die den beursbezoekers geriefelijk zouden kunnen zijn. Voor een plantsoen vindt spr. het terrein te beperkt, en dan zou er geen grond overblijven, om er gedurende de kermis tenten te plaatsen. De heer Menalda zegt, dat als van twee personen de eene wilwat de andere niet wil, al ligtelijk het verwijt van over drijving wordt gehoord. Uit de woorden van den heer van Ha rinxma tenminste zou kunnen worden opgemaakt, dat de rap porteurs overdrijven en die geachte spreker heeft als schrikbeeld eene radicale verbetering voorgesteld, als eenige duizenden te moeten kosten. De heer Reeling Brouwer daarentegen houdt eene radicale verbetering niet voor mogelijk. Spr. moet erkennen dat rapporteurs eene radicale verbetering natuurlijk wel gaarne zouden zien maar haar niet hebben gevraagd. Zij vragen al leen maardat er wat meer gedaan worde, dan tot nu toe het geval is. Spr. heeft van eene gebrekkige behandeling gespro ken, en had daartoe z. i. het volle regt, wanneer het waar is dat vele gedeelten der binnengrachten sedert 1883 niet zijn ge leikt. De voorzitter zeide, dat men niet meer personeel aan het werk moet zetten, omdat anders meer stank zou worden ver oorzaakt, maar spr. meende juist, dat de post is verhoogd met het oog op vermeerdering van personeel. Immers de directeur der stadsreiniging vraagt die vermeerdering en in verband daar mede ook eene uitbreiding van het materiëel. Hij schrijftdat jaarlijks van den uitgetrokken post ad 2000 beschikt wordt over f 1500, terwijl bij vermeerdering van werkkrachten de post voor 1890 met de aanschaffing van het materiëel op ƒ2700 zou dienen gebragt te worden. Uit een en ander heeft spr. op gemaakt, dat het personeel voor de baggcrwerken zou worden vermeerderd, waarom hij dan ook de verhooging van dezen post heeft toegejuicht. De heer Beucker Andreae geeft te kennen, dat ook de rapporteurs geenszins de bedoeling haddenom den aanleg van een plantsoen op het terrein naast hel Beurs- en Waaggebouw voor te stellen. Zij willen dergelijke bestemming niet voor goed aan dien grond geven, doch alleen, om ten minste een einde te maken aan den tegenwoordigen toestand, als tijdelijke maat regel eenige beplanting aanbrengen, totdat eene betere bestem ming aan den grond zal zijn gegeven. De heer Troelstra zoekt de eenige aanleiding tot dit debat in den stank die des zomers uit de grachten oprijstwant over ondiepten hinderlijk voor de scheepvaartwordt niet ge klaagd. Rapporteurs deelen mededat in de 3e sectie «werd herinnerd aan den meer dan gewonen stank die dit jaar in de zomermaanden uit de binnen- en buitengrachten opsteeg en nu wordt gevraagd of dit werd veroorzaakt door het onvoldoend diephouden van den bodem of door de nabij gelegen aardappel meel- en stroopfabrieken." Op deze vraag hebben burgemees ter en wethouders niet geantwoord omdat ze niet weten, waar door die stank hoofdzakelijk wordt veroorzaakt. Er zijn zeker onderscheidene oorzaken te vinden o.a. vooral de lage water stand gemis aan afstrooming en wind. Wat kan men daaraan doen De heer Duparc ontkent wel is waardat de lage wa terstand er schuld aan heeftmaa-r dat kan toch niet anders. De rioolmonden die bij hoogen waterstand onder water zijn komen bij een lagen stand er boven en veroorzaken dan onaan gename uitdampingen. Misschien ligt de oorzaak ook voor een deel in het uitloozen van faecaliën maar de stank was vroe ger toch niets minder dan in den tegenwoordigen tijdhoewel dat uitloozen steeds vermindert en dit jaar het wisseltonnen stelsel weder eene uitbreiding heeft verkregen. Spr. is het met den heer Reeling Brouwer eens dat eene radicale verbetering eene ulopie is. Men kan misschien eenige verbeteiing aanbrengen, door aanhoudend schoonhouden en lei ken der grachten, de grachten kunnen op 1.40 M.Z.P. worden gebragtdoch voor een meerdere diepte zijn ze te smal. Burgemeester en wethouders hebben na de in het vorig jaar gedane opmerking getoonddat zij niet werkeloos bleven. Zij hebben terstond den directeur der gemeentewerken opgedragen, peilingen te doen, en den directeur der stadsreiniging om de grachten te laten uitbaggeren. Hun voornemen is het, voortaan telken jare peilingen te doen plaats hebbenteneinde voldoende op de hoogte van den toestand der grachten te zijn. Dat er gedeelten in de grachten zijn, die sedert 1883 niet zijn geleikt, zooals de heer Menalda twee maal heeft aangehaald, moet ech ter niet tot eene verkeerde voorstelling leiden. Er heeft daar wel is waar geene algemeene leiking plaats gehad maar de monden van de riolen zijn toch geregeld schoon gehouden. De heer DirkS beschouwt het als een axiomadat hoe meer grachten er zijndes te meer stank er zal ontstaan en hoe minder grachten, des te minder stank. Dit deed hem op het denkbeeld komen om burgemeester en wethouders uit te noodigenwanneer de gemeente-finantiën het te eeniger tijd zullen toelaten, de demping van de Turfmarkt, sedert eenigen tijd uit het oog verloren in ernstige overweging te nemen, en de kwaal in haar hartader aan te tasten. Voor en na zijn reeds vele grachten gedempthet begon met de gracht langs het Ruiterskwartier en Zaailand, daarna die langs deNieuweburen, toen de Keizersgrachtdaarna die door de tegenwoordige St. Anthonystraat en achter de Groote Kerkstraat, en eindelijk de Eewal. Wordt nu ook de gracht langs de Turfmarkt gedempt, dan zal er belangrijk minder stank zijn en tevens betere door strooming of liever maar één onverdeelde doorstrooming uit de Dockumer Ee en het Vliet door de stad. Dit zal een radicaal middel zijn, zonder aan de doorvaart eenige belemmeiing in den weg te leggenwant de Turfmarkt is hiervoor niet noodig. Spr. hecht veel aan goede doorstroomingwant hij herinnert zich uit den tijd, toen hij aan het Vliet woonde, dat na op ruiming van het Verlaat bij voldoende doorstrooming het water zoo helder en zuiver wasdat er baarzen en andere visschen die alleen in dergelijk water verkeeren werden gevangen. Spr. is het overigens met den heer Troelstra eens dat de grachten niet op een hooger profiel dan 1.40 M. Z.P. kunnen worden uitgediept. Men heeft het indertijd bij het Vliet opge merkt dat tengevolge van grootere uitdieping op sommige plaat sen de wallen instortten, tot schade van de gemeentekas, waar uit de herstellingen moeten worden bestreden. De Voorzitter acht eene doorstrooming, zooals men die in den Haag kan aanwenden het beste middel tegen den stank, maar men kan die hier wegens het sluiten der zeesluizen in den zomer niet verkrijgen. Het eenige wat men dus doen kan, is het op voldoende diepte houden van de grachten. Dat in dit opzigt vele gedeelten zijn verbeterdblijkt uit den door den di recteur der reiniging overgelegden staat, en daarom betreurt spr. hetdat de heer Menalda ten tweede male dien staat aan haaldeom te doen uitkomen, dat enkele gedeelten sedert 1883 niet weder aan de beurt zijn geweest. Burgemeester en wet houders zijn bereidjaarlijks een peilstaat te doen opmaken en zullen het zeker gaarne in overweging nemen de uitvoering

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1889 | | pagina 3