92 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dingsdag 22 October 1889.
in te rigten. Daaraan bestaat dan ook geen behoefte. De weg,
zooals hij nu is, is al geschikt voor rijtuigen. Wil men toch
overgaan tot het aanbrengen van een walmuur en het bestraten
van dat gedeelte wegdan houde men in het oog, dat dit zal
moeten geschieden ten koste van een rij fraaije boomen.
De heer B0UCk0r Andr000 heeft alleen het verslag over
de begrooting voor 1884 aangehaald, om in herinnering te bren
gen dat toen reeds de wenschelijkheid, om den geheelen Ooster
singel voor rijweg in te rigten is betoogd. Ook nu brengen
zij den weder uitgesproken wensch over, doch doen geen voor
stel.
Burgemeester en wethouders antwoorden maar eenvoudig, dat
zij de gemaakte opmerkingen in nadere overweging zullen ne
men. Spr. zal er zich in verheugen, als die overweging van
ernstigen aard mogt blijken te zijn. Nu men eenmaal begonnen
is den weg op deze wijze aan te leggen, is het wenschelijk
daarmede voort te gaan. Ware het bepaald noodzakelijk dan
hadden rapporteurs daartoe wel het voorstel gedaan.
De heer van Sloterdijck verlaat de vergadering.
De heer d0 la Faill0 vraagt langs welk gedeelte van de
Noordergracht een walmuur zal worden gemaakt en wat het
voordeel van zoo'n walmuur is.
De Voorzittor deelt in antwoord op die vraag mede, dat
de walmuur zal worden aangelegd van de Noorderbrug tot even
voorbij het pontveer bij den Prinsentuin, ten einde voor de sche
pen een betere ligplaats te verkrijgen. De tegenwoordige toe
stand is alles behalve fraaide weg aldaardie druk wordt
gebruikt, verkeert in slechten toestand. Het voornemen bestaat
om in 1890 den walmuur aan te brengen en den weg een
weinig op te hoogen ten einde die later te bestraten.
Volgno. 140 wordt onveranderd goedgekeurd.
Bij volgno. 147 „Aankoop van keijen ƒ2000," deelt de heer
Bouckor Androao mede, dat nij bij rapporteurs in de min
derheid was met zijn denkbeeld, om deze som over te brengen
naar volgno. 104 „onderhoud van bestratingen enz.", waarbij die
uitgaaf meer eigenaardig thuis behoort en welke zienswijze ook
in de sectie, waarin hij de eer had zitting te hebben, werd ge
deeld. Niet namens rapporteurs dus, maar als lid der verga
dering doet hij op de gronden in het verslag omschreven, het
voorstel, deze som over te brengen naar volgno. 104.
De heer Troolstra zegt, dat deze afzonderlijke post in na
volging van vroeger onder deze afdeeling voor zaken van bui
tengewonen aard is aangebragt. Jaren lang kwam telkens op
de gemeentebegrooting een post van ƒ9000 voor aankoop van
keijen hier voor. Spr. is het echter met den heer Andreae
eens, dat deze som beter kan worden gebragt onder volgno.
104. Hij zal daartoe bij het opmaken van de begrooting voor 1891
gaarne medewerken, maar geeft nu in overweging, nu de post
eenmaal hier staat, en over volgno. 104 reeds is gestemd, hem
te laten staan.
De heer Bouckor Androa© heeft hiertegen geen bezwaar
en stelt zich tevreden met de toezegging voor het vervolg.
Volgno. 147 149 worden nu onveranderd vastgesteld.
Volgno. 150, hoofdst. V art. 1 „vertimmering en onderhoud
van huizen als
a. onderhoud van huizen en andere aan de gemeente be-
hoorende gebouwen.
b. Onderhoud van de gebouwen in den Stads- of Prinsen
tuin enz.
De heer Monalda wenscht bij dezen post met een enkel
woord de restrauratie van het voormalig waaggebouw ter spra
ke te brengen. In de 3e sectie werd door hem de wensche
lijkheid uitgesproken, om deze restauratie niet op de wijze, als
tot nu is gevolgd, voort te zetten, doch haar in 1890 in eens
te doen afloopen. De geheele sectie stemde hiermede in; zoo
ook de rapporteurs, terwijl ook burgemeester en wethouders
blijkens hun antwoord het denkbeeld niet verwerpen wanneer
er geen bezwaren tegen zijn. Spr. is er van overtuigd, dat de
bezwaren, die gemaakt mogten worden op finantiëele gronden
zeer wel uit den weg zullen zijn te ruimen en beveelt de zaak
ten dringenste in de belangstelling van burgemeester en wet
houders aan.
De Voorzittor deelt mede, dat, naar aanleiding van de op
merking van de rapporteurs, aan don directeur der gemeente
werken is opgedragen te onderzoeken, hoeveel de kosten van
de verdere geheele restauratie zullen bedragen. Deze werden
door hem geraamd op 3500. Aangezien nu de 1 e serie van
de conversieleening goed is geplaatst en ook de 2e serie waar
schijnlijk niet zal tegenvallen, stelt spr. namens burgemeester
en wethouders voor, dezen post met ƒ3500 te verhoogen voor
de voltooijing der restauratie van het voormalig waaggebouw.
Hiertoe wordt besloten.
De heer B0kh.uis wenscht naar aanleiding van dezen post
een en ander in het midden te brengenwat reeds vroeger ook
in deze vergadering is gehoord. Hij heeft n.l. op het oog de
slechte verhouding tusschen de opbrengst van de aan de ge
meente behoorende huizen en de kosten van onderhoud. Om
dit met cijfers aan te toon enkost weinig moeite. Zoo be
draagt de jaarlijksche huur van de herberg de Klanderij tot
1892 ƒ1075, de onderhoudskosten in 1890 320; de huur van
de herberg de Bleek ƒ1025, het onderhoud 345, het huis in
de Groote Hoogstraat respectievelijk ƒ260 en ƒ170, het huis
in de Prins Hendriksstraat ƒ400 en ƒ235. Van dit laatste is
een gedeelte voor brugwachterswoning bestemd. De aangehaalde
cijfers zijn sterk sprekend. Vóór vijf jaren had spr. de eer te
zijn algemeen rapporteur, hij heeft toen de cijfers in details on
derzocht en daarbij bevonden dat ook met den meesten ijver
en zorgèn bij burgemeester en wethouders èn bij de ambte
naren eene verandering in die ongunstige cijfers niet mogelijk
is. De oorzaak is uitsluitend het gevolg van de wijzewaarop
de gemeente werken moet. Spr. zou dus burgemeester en wet
houders wel willen aanbevelen te onderzoeken of het niet wen
schelijk is dat de gemeente eenige huizen van de hand doet.
Hij geeft daarbij tevens in overwegingom uit den raad eene
commissie te benoemendie elke bezitting van de gemeente
naauwkeurig nagaatde inkomsten en uitgaven tegen elkaar
weegt en dan den raad een gemotiveerd voorstel aanbiedt, om
trent het al of niet behoud van een en ander in eigendom der
gemeente.
De Voorzittor deelt mede dat deze kwestie reeds meer
malen bij burgemeester en wethouders is besproken. In het
vorig jaar heeft eene commissie uit het dagelijksch bestuur na
gegaan of er termen bestondenom eenige woningen te amo-
veren. De woningen in de Posthoornsteeg zijn krachtens het
besluit van den Raad geamoveerdterwijl besloten is het per
ceel in het St. Jobslecn dat voor woning ongeschikt was te
verbouwen.
Nog is ter sprake gekomen het afbreken van de herberg „de
Klanderij" en „de Bleek", en om den vrij te vallen grond voor
bouwterreinen te verkoopenwaardoor ook de welstand zou
worden bevorderd. De commissie voor openbare werken was
evenwel van meening, dat het daarvoor niet de geschikte tijd
was omdat er al zooveel bouwterrein is verkocht.
Burgemeester en wethouders zijn er overigens altijd op be
dacht om het onderhoud wel goed maar zoo zuinig mogelijk
te doen zijn.
De heer B0khuis blijft bij hetgeen hij zeide en zal in de
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag 22 October 1889.
93
eerstvolgende vergadering van de commissie voor openbare wer
ken zijn denkbeeld nader ontwikkelen.
Onderdeel a van dit artikel wordt nu onveranderd aangeno
men.
De heer Duparc zegt, dat hetzelfde wat de heer Bekhuis
op goede gronden ten opzigte van het onderhoud van huizen
enz. aanvoerdeook en nog wel in hooger mate geldt voor het
onderhoud van den Prinsentuin en toebehooren, De jaarlijksche
pachtsom van den tuin bedraagt ƒ3163, terwijl thans voor het
onderhoud, voor vernieuwingen enz. niet minder dan ƒ2796 is
uitgetrokken. Van de pachtsom blijlt dus nog geen ƒ400 over.
Spr. weet 'wel, dat onder het cijfer van uitgaaf een belangrijk
bedrag is begrepen voor werken van buitengewonen aarduit
gaven die spreker gaarne zal voteren, omdat zij noodzakelijk of
wenschelijk zijn en hier in geen geval, zooals bij andere bezit-
zittingen, er sprake zou kunnen zijn, dat de gemeente zich van
dit voorwerp kan ontdoen, maar juist met liet oog hierop moet
hij een enkel woord in het midden brengen.
In liet vorige jaar is door een lid dezer vergaderingden
heer van Sloterdijck er op gewezen dat er veel voor den
Prinsentuin wordt gedaanmaar dat dit weinig doel treftom
dat op de dagen dat het bezoek groot isde tuin voor de
meeste bezoekers ongenietbaar is. Spr. sluit zich hierbij ten volle
aan. Hij zal de eerste zijn, om te erkennen, dat burgemeester
en wethouders steeds maatregelen nemen, om den Prinsentuin
te verfraaijen en het bezoek voor het publiek zoo aangenaam
mogelijk te maken, maar zeer vele van die maatregelen hebben
al weinig effectwant een zeker deel van het publiek schijnt
met de in het belang van alle bezoekers gegeven voorschriften te
spotten. Dit geldt voornamelijk voor de Zondagnamiddagen bij
de muziekuitvoeringen. Steeds wordt op de programma's het
beleefd verzoek gerigt aan het publiek om gedurende de mu
ziekuitvoering niet te wandelen doch het helpt niets. Men
wandelt er steeds maar op los. Dit zou misschien nog niet
het ergste zijn, doch weer een ander deel van het publiek
bestaande uit opgeschoten knapenmaakt steeds een zoodanig
levendat het haast onmogelijk wordtiets van de muziek te
hooren. Spr. heeft meermalen de politie er op gewezen en
hij vond haar steeds bereid tusscnenbeiden te komen doch
de overmagt was dikwijls zoo grootdat zij ten slotte niets
kon doen. Er zullen daarom des Zondags meer politiedienaren
in den tuin moeten worden geposteerd of wel er zou hun
moeten worden gelast, niet stijf op één plek te blijven staan,
om de wandelaren de rigting aan te geven maar om zich
onder de menigte te begeven,— zij zouden dan beter vele ver
keerdheden kunnen tegengaan en de belhamels uit den tuin
verwijderen. Op andere dagen is het er meestal evenmin bijzonder
ordelijk. Ondanks het opschrift, op een aan den ingang van
den tuin geplaatst bord te lezen dat kinderen beneden 10 jaar
zonder geleide niet in den tuin worden toegelatenkomen er
toch dagelijks groote troepen kinderen zonder geleidezoodat
de tuin dan een ware kinderspeelplaats is. Aan de handhaving
van dit voorschrift wordt letterlijk niet de hand gehouden. Ook
dit punt wenscht spr. zeer aan de aandacht van burgemeester
en wethouders aan te bevelen.
De heer van Harinxma thO0 Slooton kan namens
het dagelijksch bestuur den heer Duparc antwoorden, dat deze
zaak bij dat collegie een punt van voortdurende en naauwgezette
overweging uitmaakt. Gedurende den tijd, dat de Prinsentuin
voor het publiek is opengesteld, gaan er weinig weken of lie
ver vergaderingen om, dat niet de wethouder, die met het be
heer van den Prinsentuin is belast, eenig voorstel heeft te doen.
Spr. moet er den heer Duparc op wijzen, dat het door hem be
sproken punt uiterst moeijelijk tot een bevredigend resultaat kan
worden gebragt. Het doel van den Prinsentuin is, om den in
gezetenen zoo veel en zoo ruim mogelijk er van te doen genie
ten. Nu blijkt het echter, dat wat den een genot is, voor den
ander verdriet oplevert. Spr. stemt toe, dat de muziek in rus
tige omgeving moet worden genoten, maar toch het feit, dat
ouders met kleine kinderen den tuin bezoeken, om aan hun
kroost eenige beweging te gevenhetgeen voor anderen wel
eens hinderlijk kan zijn bewijstdat andere ingezetenen eene
tegenovergestelde opvatting van het genot in den Prinsentuin
hebben. Ons volk is misschien meer dan elk ander gesteld op
eene zekere mate van vrijheid van beweging geschiedt dit bin
nen de grenzen der betamelijkheiddan kan het geen kwaad.
Maar om, nu men zich niet aan verbodsbepalingen stoort, in
den Prinsentuin een sterkere politiemagt te doen optredenom
de verkeerdheden tegen te gaan of om zooals men in het
naburige Duitschland gewend is te „maszregelen", daar gaan
burgemeester en wethouders niet gaarne toe over; liever willen
zij trachten te werken op den goeden wil van het publiek waar
van zij een gaandeweg beter resultaat verwachten.
De heer Duparc herhaalt dat burgemeester en wethou
ders alles doenom het verblijf in den tuin zoo aangenaam
mogelijk te makendoch het is een feitdat een weerbarstig
deel van het publiek er het genot dikwijls onmogelijk maakt.
Zeer vele ingezetenendie zich ingevolge het inteekeningbiljet
abonneren op de muziekuitvoeringen in den tuin en er Zon
dags namiddags gaarne eenige aangename rustige uren zouden
willen doorbrengen, blijven er al meer en meer weg, omdat het leven
en het getier er zoodanig zijn dat zelfs van de muziek van
veel sterker bezette orchesten dan zich des Zondags alhier doen
hoorenniets zou kunnen worden gehoord. Waar het publiek
zich abonneert voor muziekuitvoeringendaar ontzegt spr. aan
een zeker deel van het publiek het regtom het genot daar
van onmogelijk te maken. Spr. is het geheel met den heer
van Harinxma eensdat men de vrijheid niet te veel aan ban
den moet leggen, maar aan het woord „vrijheid" schijnen som
migen deze beteekenis te hechten, dat zij vrijheid hebben om
de orde en rust te verstoren. Aan deze soort van vrijheid, die
niets anders is dan losbandigheid moet een einde worden ge
maakt zuilen niet de goedgezinde bezoekers genoodzaakt zijn
zich elk genot in den Prinsentuin te ontzeggen. Spr. wijst er
op dat het bij de matinée's musicales, die de ingezetenen aan
de welwillendheid van het corps officieren van het garnizoen
hebben te danken dikwijls niet veel beter is. Eenige jaren
geleden werd eene proef genomenom in plaats van die ma-
tinee's avondconcerten te geven doch daarvan heeft men spoe
dig moeten afzienomdat het toen niet minder erg dan Zon
dagsnamiddags in den tuin toeging.
De heer R00ling Brouwor meentdatals men meer
kalmte en minder rumoer bij de muziekuitvoeringen wil hebben,
men die Zondagavond-concerten moet geven in de week. Lie
ver behoudt hij echter die concerten op den Zondag, omdat dan
een grooter publiek in de gelegenheid is er van te profiteren.
Volgno. 150 tot en met 180 worden onveranderd vastge
steld.
Volgno. 181 sub a. „Jaarwedden van de docenten van het
gymnasium 30950" wordt op voorstel van rapporteurs met ƒ200
verhoogd, in verband met de benoeming van een tijdelijk leer-
aar in de Natuurlijke Historie."
Volgno. 182 tot en met 201 worden onveranderd aangenomen.
Volgno. 202 „subsidie ten behoeve van een zuivelschool.
Memorie."
De heer Plant0Hga meent gelezen te hebben, dat in Ja
nuary e.k. de zuivelschool in werking zal worden gesteld. Spr.
vraagt nuof deze post niet moet worden uitgetrokken op het
bedrag van de subsidietot het verleenen waarvan door den
Raad reeds is besloten.
De Voorzittor zegt, dat het nog niet zeker is, dat deze
inrigting op 1 J&nuarij a.s. geopend zal worden. Zoolang deze
opening niet definitief is vastgesteldis het beter dezen post
voor memorie uit te trekken.
De heer PlantOUga vindt in deze afdeeling geen post voor
de subsidie voor den cursus tot opleiding van kweekehngen aan
bewaarscholen. Er is toch door den Raad besloten daartoe