wsai: Rk*B£*
26 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag 25 Maart 1890.
de straks bedoelde slagters een cachet gegevendat zij
goed vleesch leveren en als het verslag van het heden ver
handelde onder de oogen van de slagters in deze gemeente
komtzullen zij met alle regt kunnen vragen of zij zooveel
minder zijn dan die vreemde slagers, dat casu quo hun vleesch
weldat van buitenwonende slagers niet aan keuring zal moe
ten worden onderworpen. Bovendien vraagt spr., zou men
zooals de heer Troelstra beweerde, werkelijk zooveel waarborg
hebben in de personen van die slagters van elders dat zij al
tijd goed vleesch zullen leveren Zou het hun soms niet even
goed als den slagters hier overkomen dat zij op een gegeven
oogenblik niet genoeg vleesch in voorraad hebben en het bij
anderen moeten halen Van waar heeft men in zoodanig ge
val waarborg van goedgezond vleesch
De heer Troelstra sprak er over, alsof uit art. 10 zou volgen
dat bij invoer van vleesch door openbare middelen van vervoer
de keuring op de stand- of ligplaatsen zou plaats hebben.
Zoo iets zou strijden met de bedoeling der commissie. Spr.
verwijst den heer Troelstra echter naar art. 12, inhoudende
dat de tijdde plaats en de wijze van keuring door burge
meester en wethouders worden bepaald en zonder op de uit
voering van dit voorschrift te willen vooruit loopen verwacht spr.,
dat burgemeester en wethouders wel eene zoodanige regeling
zullen makendat de keuring niet telkens bij aankomst van
een vervoermiddelmaar in een daarvoor aangewezen lokaal
zal plaats hebben.
Spr. zal op grond van al het aangevoerde tegen het derde
amendement stemmen. De heer Troelstra zou zeker later in
de eerste plaats de bezwaren er van ondervinden als hij in
zijne betrekking van wethouder, tot die uitvoering zou worden
geroepen.
De heer Troslstra meent den voorzitter te moeten wijzen
op eene dwalingwaar deze vroeghoe het bij aanneming van
het eerste amendement moest gaan met ham en worst en an
der vleesch in art. 13 genoemd. De invoer hiervan blijft be
houdens de bevoegdheid tot keuring vrijomdat artt. 1 en 3
alleen van toepassing zijn op versch vleesch.
De heeren van Sloterdijck en Duparc hebben verder verba
zend gedrukt op het bezwaarlijke voor burgemeester en wet
houders in de toepassing van den voorgestelden maatregel
en de heer Duparc is zelfs zóóver gegaandat hij zeidedat
dit dispensatieregt in het Staatsregt niet bekend is. 't Is zeker
wel gemakkelijkom iets met zekeren schijn van gegrondheid
te zeggen en den boeman te spelen maar spr. kan toch den
heer Duparc doen opmerkendat er vele wetten zijn die de
toepassing van afwijkende bepalingen toelatenwanneer het
den grondslag der wet niet raakt. Zoo bijv. in de algemeene
wet van 26 Aug. 1822, (Staatsblad no. 38), die voorschrijft
dat het vervoer van goederen op onvrij terrein moet gedekt
zijn door paspoortenwaarvan echter de vaste beurtschippers
vrij warendie vanwege de administratie vrijbrieven ontvingen
om op vrachtlijst te varen. Die vrijbrieven werden verleend
„wanneer geene bijzondere redenen daartegen bestonden des
noods ter beoordecling van de administratie."
Zoo zouden nu ook enkele slagers vergunning verkrijgen voor
vrijen invoerofschoon zij gebonden bleven aan de algemeene
bepalingenzoodat hun vleesch altijd gekeurd kon worden.
Het was spr.'s bedoeling niet, om aan die vrijstellingen eene
groote uitbreiding te geven hij had blijkens de toelichting
meer bijzonder op het oog de slagers uit de Schrans en van
Snakkerburendie dagelijks vleesch bezorgen bij hunne klan
ten in de stad. De Schrans is nagenoeg een met deze ge
meente zoodat de slagers daar gelijk te stellen zijn met die
van hier. De bezwaren hiertegen zijn te breed uitgemeten.
Spr. neemt als lid van het dagelijksch bestuur gaarne de ver
antwoordelijkheid op zich dat geen moeijelijkheden zich zullen
voordoen men kan informeeren bij de burgemeesters en bij de
ontvangers; deze laatsten zijn 1£ jaar lang in staat opgaaf te
doen van het veedat door een slager is aangegeven en ge-
slagt. Bovendien is het voor de slagers in hun eigen belang
dat zij van de vergunning geen misbruik maken. Spr. ontkent
dusdat zijn amendement de verordening zou verzwakken.
De Voorzitter geeft den vorigen spreker te kennen dat
iliij omtrent de toepassing van art. 13 niet in dwaling verkeert.
Men heeft immers versche ham en versche worst, wat dus
onder versch vleesch is te rangschikken.
De heer Dliparc wil gaarne gelooven, dat in de door den
lieer Troelstra aangehaalde wet van 1822 sprake is van eene
dergelijke dispensatie. Maar het is dan wel een zeer oude wet
en het zou zeer de vraag zijnof dergelijke vrijstelling in den
tegenwoordigen tijd er in zou worden opgenomen. Die vrijstel
ling betreft niet enkele schippers, maar alle schippers hierin
zou, blijkens de toelichting, de dispensatie slechts voor eenige
weinige uitverkorenen in de Schrans en op Snakkerburen zijn
weggelegd. Er zou bij aanneming van het amendement door
burgemeester en wethouders wel een lijst dienen te worden aan
gehouden van de vaste klanten dier slagers.
Spr. ontving voorts geen antwoord op zijne vraag, wie waar
borg zal geven van goed vleesch voor het geval de bewuste slagers
bij gebrek aan vleesch zich daarvan bij anderen moeten voorzien
In tijd van nood wordt door sommige slagers alles gebruikt.
Spr. zou menig voorbeeld kunnen bijbrengen ten bewijze hoe
soms met vleesch wordt omgesprongen. Hem is verzekerd
dat in het najaar van uit den Groninger straatweg eene in er
ge mate gortige koe hierheen werd gevoerddat die koe echter
voortdurend een akeliger aanzien kreeg zoodat men het ten
slotte toch niet durfde wagen, het dier hier in te voeren, gelijk
spr. verder werd medegedeeldzou de koe hierop teruggeleid
en bij of in een schip op het Bergumermeer geslacht zijn
waarna het vleesch van alles wat maar schijn van tuberkels
hadontdaan en toen in stukken hier ingevoerd werd. Spr.
deelt dit allerminst mede met het oog op de slagters in de
Schrans en op Snakkerburen maar alleen om te doen zien
welk vleesch soms van elders te Leeuwarden ingevoerd en na
tuurlijk ook verbruikt wordt.
De heer R00ling BrouW0r heeft niet zooveel bezwaar
tegen het amendement. Juist spr/s grootste bedenking tegen
de verordening is dat de ingezetenendie dikwijls hun vleesch
van buiten de gemeente laten komen belemmerd worden in
hunne vrijheid om vleesch te krijgen van waar ze dat verkie
zen. Men kan toch van de vreemde slagers niet vergendat
zij om elk klein stukje vleesch naar het keuringslokaal loopen
terwijl in de gemeente wonende slagers daarvan zijn vrijgesteld.
Om aan dat bezwaar tegemoet te komen acht spr. de aanne
ming van het amendement wenschelijk. De bedoeling van het
raadsbesluit van 21 Mei 1889 is wering van slecht vee en
vleesch, en dit zal worden bevorderd door de ontworpen ver
scherpte bepalingen maar zoo weinig mogelijk moet de vleesch-
handel worden belemmerd.
De heer van Slotordijck meent te mogen veronderstel
len dat burgemeester en wethoudeis goede keurmeesters zullen
aanstellen en een regeling maken die ook wal betreft de keu
ring van het ingevoerde kleine vleeschpractisch zal blijken
te zijn. De heer Reeling Brouwer ziet in de verordening eene
belemmering voor de ingezetenen om hun vleesch te laten ko
men van waar zij willen. Tot op zekere hoogte is deze ge
volgtrekking juistwijl die belemmering door de zorg voor de
openbare gezondheid wordt geboden. Toch zullen deze voor
schriften kwalijk allen invoer bijv. in gesloten voorwerpen of
in postpakketten kunnen weren. Maar daargelaten dat deze
bedenking eigenlijk het raadsbesluit van 21 Mei 1889 treft,
zou men waar een deel van het kwaad kon worden wegge
nomen dit achterwege laten omdat men het niet geheel kan
opruimen. De verordening dient te waken over de algemeene
gezondheidmaar iemand te beletten zijn eigen gezondheid
door slecht vleesch te bedervenzoover strekt zich de vader
lijke zorg van het gemeentebestuur niet uit.
De heer Reeling Brouwer sprak er van, dat het vleesch van
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan Dingsdag 25 Maart 1890.
27
ver komtterwijl de heer Troelstra naburige slagers bedoelt
zoodat er tusschen twee der wethouders de derde heeft zich
over dit punt niet uitgesproken geen overeenstemming be
staat. Ten aanzien van de toepassing van den door hem voor-
gesteldcn maatregel wees de heer Troelstra op het beleid van
burgemeester en wethouders die information zouden inwinnen
en voorwaarden stellen en spr. heeft hierin goed vertrouwen
maar hij acht toch deze toezegging niet officieelomdat het
amendement niet van burgemeester en wethouderszelfs niet
van een wethoudermaar van een lid van den raad is uit
gegaan.
De heer Dirks moet den heer Troelstra even te hulp ko
men daar ook hij de uitzondering die deze voor enkele sla
gersbuiten de gemeente woonachtig, wil maken, wel aan
nemelijk vindt. De wissel door den heer Troelstra op burge
meester en wethouders geëndosseerd, vindt bij den burgemees
ter bezwaardoch bij de wethoudersdie collectief in het
amendement genoemd worden zoo het schijnt nietzooals
blijkt uit het zooeven door den wethouder Reeling Brouwer ge
sprokene. Het bezwaar in de toepassing acht spr. voor bur
gemeester en wethouders niet groot maar de belemmering
in de verordening is voor de consumenten van vleesch juist
zeer groot. Men heeft deze consumenten te veel uit het oog
verlorendoor het oog uitsluitend op de slagers in de ge
meente, te vestigen. Men wil toch voor dezen geen monopolie
scheppen
De Voorzittor zou het, in het belang van de consumenten,
't best achten, dat art. 3 niet gewijzigd werd, maar geheel ver
viel. De slagers van buiten de gemeente zouden dan met hunne
kleine hoeveelheden vleesch slechts een kleinen omweg behoe
ven te makendoor langs het politiebureau te gaanen het
vleesch daar te laten zien. Men heeft dan zekerheid dat het
gekeurd wordt.
De heer Dijk8tra wil met een enkel woord te kennen
geven, dat hij tegen het voorgestelde nieuwe art. 3 en in verband
daarmede ook tegen het amendement op art. 1 zal stemmen.
Hij is tegen het nieuwe art. 3, omdat het eerste gevolg er van
zal zijn dat er een grens wordt opgeheven. Dit is op zich zelf
zoo moeijelijk niet, maar een tweede gevolg is, dat er een an
dere grens getrokken zal worden. Dit is zeer moeijelijk en kan
tot willekeur aanleiding geven.
De heer TrO0lstra hoorde den heer Duparc zeggen dat
de wet van 1822 zoo'n oude wet is en de aangestelde vrijstel
lingen er waarschijnlijk tegenwoordig niet in zouden worden
opgenomenmaar dan kan spr. verklaren dat de jongere wet
van 1870 op dit stuk nog veel verder gaat dan die oude wet
en tal van zaken aan administratieve regeling overlaat.
Voorts zeide de heer van Sloterdijckdat deze amendemen
ten waren voorgesteld door spr. niet als wethouder, maar als
lid van den Raad en er alzoo ten aanzien der opvatting en toe
passing geen overleg bij burgemeester en wethouders is voor
afgegaan. Dit is juistdoch die geachte spreker weet toch
dat voor amendementen, op welke verordening ook op de toe
lichting wordt gelet en later, wanneer het de interpretatie van
een of ander artikel betreft, weder de toelichting op het oor
spronkelijk voorstel of op het amendement wordt geraadgepleegd.
De commissie schijnt het bovendien ook niet eens te zijn
want de voorzitter wil art. 3 van het ontwerp der commissie
doen vervallen.
Men heeft echter zoo langzamerhand de hoofdzaak te veel
uit het oog verloren. De bedoeling isden invoer van scha
delijk vleesch te bemoeijelijken dat wordt bevorderd door spr.'s
eerste amendementdat voorschrijftgeen andere invoer van
versch vleesch dan minstens in vierendeelenvoorts om de
keuring te doen plaats hebben in een vast locaalzooveel mo
gelijk door den gemeente-veeartsmaar aan den anderen kant
wenscht spr. aan soliede slagers over de grens der gemeente
de g elegenheid te laten behouden om hun vleesch aan de gewon t
klanten af te leverenwaarover nooit klagten zijn vernomen.
De heer van Slotordijck zal ook tegen het eerste amen
dement stemmen. Mogt echter tot het vaststellen van die be
paling worden beslotendan zou het meer in overeenstemming
zijn met de economie van de verordeningzooals hij straks
reeds zeideen beter in het systeem van den voorsteller zelf
om niet art. 3 te doen vervallenmaar het te wijzigen in den
zin van het amendement. Art. 1 verbiedt den invoer bij nacht
en het amendement strekt zich over invoer in het algemeen
uitde bepaling van minder wijde strekking zou duswerd
het amendement onveranderd aangenomen in hetzelfde ar
tikel voorafgaan aan een uitgebreider voorschrifthetgeen zeker
niet verkieselijk is. Bovendien zou bij wijziging van art. 3 naar
het denkbeeld van den heer Troelstra evengoed het verband
tusschen dit artikel en art. 2 worden verbroken.
De heer Troolstra was aanvankelijk voornemens een wij
ziging van art. 3 voor te stellenmaar omdat art. 1 over in
voer en art. 2 over verkoop enz. spreekt, meende hij de nieuwe
bepaling het best aan art. 1 te kunnen koppelen.
De beraadslagingen over art. 1 worden gesloten.
Het amendement van den heer Troelstra wordt in stemming
gebragt en verworpen met 12 tegen 7 stemmen. Vóór stem
den de heeren Reeling Brouwer, Dirks, Kuipers, van Ilarinxma
tlioe SlootenDuparc, Hijlkema en Troelslra.
Het artikel wordt zonder hoofdelijke stemming onveranderd
vastgesteld.
Art. 2.
„Het is verbodenvan buiten de gemeente afkomstig versch
vleeschdat niet vooraf door een der gemeentelijke keurmees
ters of den gemeen te-veearts onderzocht en goedgekeurd en van
het door burgemeester en wethouders bepaalde kenmerk hier
van voorzien is in de gemeente te verkoopen af te slaan, ten
verkoop voorhanden te hebben of aan te bieden of ten ge
schenke te geven.
Aan slagers of vleeschverkoopers is het bovendien verboden
vleesch, als m het eerste lid van dit artikel is bedoeld, in hunne
winkelsbergplaatsen woningen of op hunne erven voorhan
den te hebben.
De heer Troelstra heeft voorgesteldaan de eerste alinea
toe te voegen de woorden „of af te leveren."
De heer van Slot0rdijck heeft geen bezwaar, deze woor
den in dit artikel op te nemen. Zij komen niet in de bestaande
verordening voor en de commissie heeft ze ook niet in
haar ontwerp opgenomenomdat zij onder verkoop ook het
afleveren begrepen achtte. Doch onder de handeling van
koop en verkoop is eigenlijk niet begrepen het debietdat
men hier wilde treffen en daarom zulllen deze woorden hier
niet misplaatst zijn. Met weglating van het woordje „of" zullen
zij moeten volgen op het woord „bieden". Wordt dit amende
ment aangenomen dan zullen deze woorden ook op dezelfde
plaats moeten worden ingelascht in art. 7 2e alinea en in art.
8 1 e alinea.
De heer TrO0lstra zou gaarne aan de commissie willen
vragen, welke voorstelling zij zich gemaakt heeft van deze zaak,
van het kenmerkdoor burgemeester en wethouders te bepa
len en van het gebruik er van. Nu door verwerping van spr.
amendement ook kleine stukken vleesch zullen kunnen worden
ingevoerdziet spr. het nut van dit kenmerk niet in en weet
hij niet hoe het op kleine stukken vleesch moet worden aan-
gebragt.