mmm
en dus veilig 's Raads oordeel daarover bij gelegenheid van het
onderzoek van hare rekening kan afwachtenwil nu toch vooraf
goedkeuring vragen voor eene toelage aan den handlanger. Dit
is eene verzaking van de zelfstandigheid, die haar bij het regie
ment is toegekend en een voorbijzien van hare eigen bevoegd
heiddie zij integendeel zooveel mogelijk moest handhaven.
Spr. zal daarom zijne stem geven aan de conclusie van het
rapport.
Hierop worden de beraadslagingen gesloten en wordt het
voorstel der commissie zonder hoofdelijke stemming aange
nomen.
2. Rapport der raadscommissie belast geiveest met het on
derzoek der rekening van de Kamer van Koophandel en Fa
brieken over 1889.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt conform de
conclusie beslotengemelde rekening goed te keuren en vast te
stellen tot een bedrag van 321.601 in ontvang en uitgaaf.
De heer G. Menalda, voorzitter, en de heer A. Duparc, secre
taris der Kamer van Koophandel en Fabrieken, onthouden zich
van medewerking aan dit besluit.
3. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanlei
ding van een verzoek van lijkbezorgers om wijziging van het
tarief van begrafenisregten.
Burgemeester en wethouders stellen hierbij voor te besluiten,
aan de adressanten te berigten dat er geene termen bestaan
om het tarief der begrafenisregten in den door hen gewenschten
zin te wijzigen en hun verzoek derhalve wordt gewezen van de
hand.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer OosterhofT heeft tegen deze conclusie geen be
zwaar doch wenscht toch eene opmerking te maken en tot
burgemeester en wethouders eene vraag te rigten. De opmer
king is deze dat drie der onderteekenaren van het adres ge
bruik maken van een titeldie met de zaak welke het hier
geldt niets te maken heeft. Zij zijn n.l. boden van de Friesche
levensverzekering-maatschappijdoch staan als zoodanig geheel
buiten deze zaak in welke zij alleen kunnen optreden als be
dienaren van begrafenissen. In deze kwaliteit hadden zij het
adres moeten onderteekenen. Dit doet echter tot de zaak zelve
niets af.
Spr. zou echter gaarne eenige inlichting ontvangen omtrent
het volgende. Zoo hij het goed begrepen heeftdan heeft de
nieuw opgerigte begrafenisvereeniging het regt om eigen lijk
baar touwen enz. aan te schaffen en te gebruikenwaarvoor
zij zich de benoodigde uitgaaf niet zou getroost hebben indien
zij er geen voordeel in zag. Is dit nu een privilegie of heb
ben ook anderen het regt, al of niet gebruik te maken van de
gemeentelijke lijkbaar en verdere benoodigdheden Indien dit
het geval isdan bestaat er geen reden tot bezwaar van de
zijde van adressanten maar indien nietdan geniet de ge
noemde vereeniging toch eenig privilegie.
De Voorzitter moet de vraag, of de begrafenisvereeniging
eenig voorregt boven anderen genietontkennend beantwoorden.
De wet op het begraven laat aan ieder het vrij gebruik van
eigen vervoermiddelen lijkbaar enz. zoodat in de gemeentelijke
verordening niet de verpligting kan worden opgenomen om de
voorwerpen van de gemeente te gebruiken. De vereeniging is
dus daarin vrij, en ieder ander ook. Doch de gemeentelijke
lijkbezorgersdie van gemeentewege worden aangesteldmoe
ten de voorwerpen van de gemeente gebruiken. Hiervoor is
een tarief vastgesteld een regtdat direct door hen die doen
begraven wordt betaaldterwijl de lijkbezorgers hunne vaste
belooning ontvangen. Men kan dus niet spreken van eene be-
voorregting van de begrafenisvereeniging.
De heer Oosterhoff betuigt zijnen dank voor de bekomen
inlichtingenhij heeft begrependat indien de adressanten, die
geen dragers zijn met een niet door de gemeente aangesteld
corps dragers werkenzij eigen lijkbaar enz. kunnen gebruiken.
Het voorstel wordt nu zonder hoofdelijke stemming aange
nomen.
4. Voorstel van burgemeester en wethouders tot onderhand-
sche verpachting van de opkomsten der Nesserzijl.
Conform de conclusie van dit voorstel wordt zonder discus
sie en hoofdelijke stemming besloten, behoudens goedkeuring
van heeren Gedeputeerde Staten aan J. R. Dantuma voor den
tijd van één jaar, van den 12 Mei 1890 tot den 12 Mei 1891
onderhands te verpachten de opkomsten der tolheffing aan de
Nesserzijl c.a. en zulks op de bestaande voorwaarden en tegen
een pachtprijs van f 300.
5. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanleiding
van een verzoek van J. Joustra om de gemeentelijke aanplak
borden onderhands te mogen huren.
Wordt voorgesteld te besluiten:
1. het verzoek van J. Joustra als wordende geacht niet in
het belang der gemeente te zijnte wijzen van de hand.
2. burgemeester en wethouders te magtigen de gemeente
lijke aanplakborden op de bestaande voorwaarden in het open
baar bij gesloten briefjes te verhuren voor den tijd van drie
jaren in te gaan den 1 Julij e.k.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
6. Rapport der raadscommissie omtrent het onderzoek eener
wijziging der begrooting voor het stadsziekenhuisdienst 1889.
De voorzitter stelt voordit rapport heden in behandeling te
nemenomdat bij aanneming van het voorstel der commissie
in het sub 7 van den oproepingsbrief voorkomend voorstel van
burgemeester en wethouders tot het doen van af- en overschrij
vingen op de gemeentebegrooting dienst 1889, eene wijziging
zal moeten worden aangebragt.
Hierop wordt zonder discussie conform de conclusie van het
rapport besloten
1. de wijziging der begrooting van inkomsten en uitgaven
van het stadsziekenhuis, dienst 1889, goed te keuren en deze
te brengen van 10862 op f 11202.80 in ontvang en uitgaaf.
2. de aanvraag tot verhooging der subsidie uit de gemeen
tekas met 42.45 toe te staan en deze te brengen van 10500
op f 10542.45.
7. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het doen
van af- en overschrijvingen opt de gemeentebegrootingdienst
1889.
Burgemeester en wethouders stellen hierbij voor, vast te stellen
de overgelegde ontwerp-besluiten betreffende af- en overschrij
ving op artikelen der gemeentebegrooting, dienst 1889, strek
kende
a. tot af- en overschrijving op het fonds voor onvoorziene
uitgaven van verschillende artikelen waarop beschikbaar blijft.
b. tot het verleenen van toestemming tot versterking van de
daarbij omschreven artikelen krachtens daartoe bij de begroo
ting verleende magtiging.
c. tot af- en overschrijving van verschillende posten waar
voor bij de begrootirig geene magtiging is verleend.
d. tot afschrijving van het fonds voor onvoorziene uitgaven
wegens posten van uitgaaf, die hunne omschrijving niet op de
begrooting vinden en waarvan het bedrag derhalve als buiten
gewone uitgaaf in de gemeenterekening zal worden verantwoord.
De onderdeelen a, b en c worden zonder discussie aangenomen,
dat sub c met eene wijziging tengevolge van de verhooging
der subsidie uit de gemeentekas ten behoeve van het stadszie
kenhuis voor den dienst van 1889.
Bij onderdeel d geeft de heer Beucker Andreae te ken
nen dat hij gaarne eene inlichting zou ontvangen omtrent een
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan Dingsdag 8 April 1890.
33
post van f 389.50 voor aanleg van de waterleiding in den Prin
sentuin. Vóór eenige weken is de rekening van den Prinsen
tuin over 1889 door den Raad vastgesteld en daarop kwam, naar
spr. zich meent te herinnerenook een post voor aanleg van
de waterleiding voor. Natuurlijk zijn dat niet dezelfde posten
maar toch acht spr. eene nadere verduidelijking van dezen post
wenschelijk.
De Voorzitter zegtdat de uitgaaf voor dezen aanleg be
trekkelijk groot was. Daar de aanleg voor verschillende doel
einden diende, als voor besproeijing van het plantsoen, voor
de fontein en voor het huis van den pachtermeenden burge
meester en wethouders de zaak zóó te kunnen regelen, dat
daar de Prinsentuin in zeker opzigt, n.l. om de fontein, bij de
zaak betrokken waseen deel van de kosten van aanleg voor
rekening van den tuin zoude komenen een ander deeln.l.
dat voor besproeijing en de woning van den pachteraan de
gemeente in rekening moest worden gebragt.
De heer Beucköf Andrea© heeft alleen eene opmerking
willen maken en hoewel deze post z.i. administratief niet ge
heel juist is te noemen, vindt hij echter daarin geen aanlei
ding, na de zoocven ontvangen inlichtingenzijne stem daarte
gen uit te brengen.
De heer Reeling Brouwer wijst er opdat volgens de
verordening op het bestuur van den Prinsentuin de gelden van
dien tuin kunnen worden aangewend voor de verfraaijing en
versiering er van. Bij de bespreking in de vergadering van
burgemeester en wethouders kwam het collegie tot de slotsom,
dat de Prinsentuin en de gemeente de kosten zamen moesten
dragen de eerste die voor de fonteinde laatste die voor de
besproeijing en de pachterswoning.
De heer Troelstra, gelooftin strijd met de zienswijze van
den heer Beucker Andreae dat administratief juist is gehan
deld. Zooals de heer Reeling Brouwer teregt zeidemeende
het dagelijksch bestuur dat eene uitgaaf als deze door den Prin
sentuin en de gemeente te zamen moest worden gedragen. Toen
deze aangelegenheid bij het collegie ter sprake kwam en het
bleekdat de uitgaaf gedeeltelijk moest strekken voor het ge
noegen der tuinbezoekers wees de wethouder voor de gemeente-
financiën er op dat dan ook de Prinsentuin een deel er van
voor zijne rekening moest nementerwijl de wethouder voor
den Prinsentuin op zijn beurt het billijke er van deed uitko
men dat ook de gemeente een deel voor hare rekening nam
omdat de aanleg mede geschiedde voor de besproeijing van het
plantsoen en de aansluiting van de pachterswoning.
De beraadslagingen worden hierop gesloten.
Onderdeel d wordt nu zonder hoofdelijke stemming aange
nomen.
8. Voortzetting der behandeling van de ontwerp-verordening
regelende de politie op den in- en vervoer den verkoop enz.
en de keuring van vleeschiisch en vruchten.
(Zie bijlagen 5 en 6 tot het verslag van 's Raads hande
lingen.)
Aan de orde wordt gesteld art. 4, luidende „Het is verbo
den dood vee in de gemeente in te voeren of te vervoeren
tenzij met vergunning van den Commissaris van politieen
met opvolging van de door dezen aan de vergunning verbonden
voorwaarden."
De heer de la Faille wenscht met dit artikel tegelijk de
artikelen 5 en 6 te bespreken die allen handelen over dood
vee en over de controlewaaraan dit onderworpen zal worden.
In de vorige vergadering zeide hij reedsdat hij van art. 5
een andere opvatting had gehaddan de bedoeling van de com
missie was. Hij had gehooptdaarin te mogen zien een alge
meen voorschrift geldende voor iederzoowel in als buiten de
gemeentedoch zag zich hierin teleurgesteld door de mededee-
ling van den lieer van Sloterdijck dat de bepaling van toe
passing zal zijn alleen op eigenaren houders of hoeders van
vee binnen de gemeente.
Wat zal nu het geval zijn Nu krachtens het aangenomen
artikel 3 de gelegenheid zal openstaan om het vleesch in vie-
rendeelen in te voeren waarvan de herkomst onbekend iszal
het zelden meer voorkomen dat vee in zijn geheel zal worden
ingevoerd of dat het in de gemeente zal sterven omdat hier
aan zulke bezwarende voorwaarden zijn verbonden. Men zal
er dus wel voor zorgen dat ziek vee wordt geslagt vóórdat
het sterft. De beteekenis dezer artikelen is derhalve schijnbaar
groot.
Doch nu er eenmaal sprake van dood vee is zal het van
belang zijn dat er een nog scherpere controle worde uitge
oefend. In verband hiermede vraagt spr. om welke reden in
art. 4 de commissaris van politie wordt genoemd Hij gelooft,
dat de geschiedenis van den lateren tijd heeft geleerddat eene
dergelijke bepaling aanleiding tot moeijelijkheden kan geven
tegenover den gemeente-veearts. Hij acht het wenschelijk
dat deze zaak over zoo min mogelijk schrijven loopt en dat het
verzoek om vergunning tot in- of vervoer direct aan den ge
meente-veearts worde gedaan. Waar deze ambtenaar de eenige
aangewezen persoon is om te kunnen beoordeelen of vee ten
gevolge van ziekte is gestorven of gedooddaar is hij ook de
eenigedie de keuring dient te verrigten en deze geschiede niet
ook door de keurmeesterszooals in art. 5 is opgenomen. Ten
slotte acht spr. het wenschelijkdat in art. 6 imperatief worde
voorgeschreven dat de keuring vóór en na de slagting door en
de slagting onder toezigt van den gemeente-veearts plaats hebbe.
De heer van Sloterdijck zou gaarne van den heer de
la Faille eene nadere formulering van zijne denkbeelden ver
nemen. Voorshands kan hij echter te kennen geven dat hij
tegen enkele dezer denkbeelden een en ander heeft op te mer
ken inzonderheid tegen dat aangaande de opdragt aan den
commissaris van politie in art. 4. De heer de la Faille heeft
zijn bezwaar hiertegen geadstrueerd door te wijzen op de erva
ring dat tusschen den commissaris van politie en den gemeente
veearts wel eens strijd ontstond ten aanzien van de toepassing
dezer verordening. Dit was aan de verordeningscommissie wel
bekend. Het denkbeeld echterom in artt. 5 en 6 den com
missaris van politie te doen vervangen door den gemeente
veearts, acht spr. minder oordeelkundig. Het geldt hier immers
slechts het doen van aangifte. Nu is de gemeente-veearts om
zoo te zeggen een enkelvoudig persoon die natuurlijk niet al
tijd thuis is waardoor eene stagnatie kan ontstaan terwijl
wanneer de kennisgeving bloot eene materiële daad aan den
commissaris van politie moet geschieden, deze ook gedaan kan
worden aan den persoon die hem vervangt. Bovendienbij het
aandachtig lezen van de artt. 5 en 6volgens welke het ge
ven van vergunning tot in- en vervoer en het stellen van voor
waarden aan den commissaris van politie wordt opgedragen en
verder wordt voorgeschreven om van tengevolge van ziekte ge
storven of gedood vee aan dien ambtenaar kennis te geven
dan springt het in het oog dat de roldie den commissaris
wordt opgelegd niet in de materie van deze verordening grijpt,
maar enkel tot het nemen van voorbereidende maatregelen moet
dienenimmerswaar art. 4 eene vergunning van den com
missaris als vereischte steltdaar draagt het aan hem niet het
oordeel op over het doode vee en over het eventuëel schadelijke
van het daaruit te hakken vleesch maar het maakt alleen het
toezigt mogelijk.
Tegen het denkbeeld van den heer de la Faille, om in artt.
5 en 6 de keuring te beperken alleen tot den gemeente-veearts,
heeft de commissie geen principiëel bezwaarindien men ten
allen tijde de zekerheid kan hebben dat de gemeente-veearts
altijd disponibel is. De commissie heeft in deze artikelen ook
de keurmeesters opgenomen om voor hen die haar moeten
inroepende keuring gemakkelijker te maken. Nu moge de
heer de la Faille zeggen dat de keurmeesters in dezen niet
de bevoegde deskundigen zijn maar dan gaat hij weer den
zelfden weg op als in de vorige vergadering toen spr. zeide
hein daarop niet te willen volgen omdat men k priori niet